werkelijkheid in
de gestalten, de dieren en het landschap, trots de distinctie van de schikking
en de vormen, die zoals in Italië naar schoonheid trachten, wij hier in den
grond te doen hebben met kunst uit de tweede hand, die op effect uit is en het
effect graag onderstreept, gemakkelijk in het ‘te veel’ vervalt.
En dan keer ik mij tot die onverwachte Pietà die uit het godshuis te Villeneuve
bij Avignon in het Louvre gekomen is (afb. 276): een der meest aangrijpende
schilderijen uit de XVe eeuw. Op een gouden grond, waartegen, aan een kant,
alleen de torens en tinnen van Jeruzalem als in zonsondergang donkeren, staat de
geweldige groep, de strenge silhouet der Moeder het gehele bovenlijf uitstekend
boven den horizon, op haren schoot het stijve, mager-zenuwige, uitgerekte
lichaam van den Gekruisigde; aan weerszijden, beelden van leed over hem gebogen,
Johannes en Magdalena. Waarom is het dode hoofd, dat nog gloort van avondlicht,
bij dien mens, die niets dan mens is, zo goddelijk? - Geen bijkomstigheden,
slechts enkele accenten; slechts de naakte droefheid, die binnenin schreit, met
een woesten hartstocht, te diep om ze uit te schreeuwen. Links knielt de
begiftiger, beenderige boeren-pastoor met steenrood gelaat. De gestalten, de
smartelijke gezichten, de sprekende handen, zijn als uit hout gehakt voor een
volks-calvarieberg, en de meester schuwt niet een vereenvoudiging van lijnen en
vlakken waardoor zij als symbolische waarde verkrijgen. Wie zou dit aan
onbehendigheid gaan toeschrijven, als hij maar torso, handen en voeten van
Christus gaslaat? In al zijn wilden drang behoudt het werk een edele
voornaamheid. Tegenover het bezadigd nette van