schilderkunst kunnen gaslaan: het
Loirebekken, Touraine en meer zuidelijk gelegen gewesten. Getuige de
graftombe van Karel I, hertog van Bourbon en Agnes van Bourgondië, door
Jacques Morel uit Lyon, in de kerk te Souvigny bij Moulins (1448-1453): de
bewerking is er leniger dan bij Sluter en Van de Werve, maar die malse
virtuositeit weet gekunsteldheid te vermijden, en de geest is er kalmer, al
meer Frans zou ik zeggen, zonder toch iets van zijn grootheid te verliezen.
Die Loire-school reikt tot in Auvergne, waar de stenen H. Maagd in de Eglise
du Marturet te Riom, omstreeks denzelfden tijd, in haar klare en rustige
gratie bij de ‘Bourgondische’ madonna's reeds afsteekt. Zelfs Bourgondië
mocht aan die nieuwe stroming niet ontsnappen: al breidde zich allerwegen
die dramatischer vroomheid uit, die, zoals in Duitsland, bevrediging zocht
in Pietà's en Passie-tonelen, toch vertonen al ± 1454 de volplastische
stenen beelden van de Graflegging te Tonnerre een tot dan ongekende rustige
grootsheid.
Enige invloed van Bourgondië op de Duitse plastiek valt moeilijk te
loochenen. De ‘weke’ stijl, die nog aan laat-gothische stemming beantwoordt,
blijft daar zeker de meest gangbare, maar bij populaire, soms pakkende
directheid maken de zwevende houdingen plaats voor meer stevigheid en
vastheid, en die stijl neigt steeds meer naar die vlezige volheid, die
Bourgondische madonna's kenmerkt, en naar rijkheid van schilderachtige
effecten. Als bijzonder typische voorbeelden van schilderachtigheid wijs ik
op de H. Maagd in het koor van S. Sebald te Neurenberg (uit de jaren 1430),
het graf van aartsbisschop Konrad von Daun te Mainz