| |
| |
| |
2. Nationale schakeringen: Italië.
In twee streken heeft de XVe-eeuwse renaissance haar meest typische
karaktertrekken gekregen, en van daar vooral zal zij uitstralen: Toskane en
Vlaanderen. Maar de noordelijke en de zuidelijke kunst, globaal genomen, zijn
door diepgaande verschillen onderscheiden.
De meerderheid van het Noorden lag in het zuiver schilderkunstige, de
samenstemming van de kleuren; de meerderheid van het Zuiden in het plastische en
de samenstemming van de vormen.
Het Noorden bleef de godsdienstige sfeer van vroeger getrouw, zocht uitdrukking
van het gemoed; Italië stond sterker open voor de nieuwe, humanistische
levensopvatting en liet zich in de kunstige verwezenlijking door een
wetenschappelijker geest leiden.
Naast Venetië, koningin der Oosterse zeeën, wedijveren in Italië vele kleine
vorstenhoven met elkaar, tyrannen die als een symbool zijn van vrije
persoonlijkheid. Bij de al lange traditie van cultuurverfijning en
schoonheidsverering, niet alleen op artistiek, maar ook op literair gebied, komt
nu nog de ontdekkingstocht naar de oudheid, het humanistisch ideaal. De Latijnse
handschriften wijzen den weg naar de bron, het Griekse wonder, en Griekse
geleerden komen zelf over, wijkend voor de vorderingen van de Turken, verjaagd
door de inneming van Konstantinopel in 1453. Dat letterkundig humanisme schept
een klimaat, waarin nu ruimer wordt geademd, vrijere opvattingen van menselijke
wijsheid opgroeien; men grijpt naar nieuwer vormen; zinnelijke schoonheid,
veredeld, wordt een behoefte.
In die zelfstandige gemeenten, elk een scherp-bewuste | |
| |
eenheid, maar
open op het wereldgebeuren, wies het politieke leven roerig en krachtig als in
het oud Athene. De beweeglijke, rappe geest was er door wrijving geslepen. Van
die beschaving is Florence het brandpunt, zuidelijke cosmopolis van de
wolnijverheid, de weverij en het bankwezen, - de stad waar de ziener was
opgestaan, Dante, die de Italiaanse taal had gesmeed, waar in de schaduw van
zijn lauwer een schaar van geleerden en dichters zich verlangend wendde naar het
klaarglimlachende gelaat der Muzen. Daar verhief zich op haar schatten de
burgerlijke aristocratie, de macht die de maatschappij vervormde. In den strijd
van Florence om hegemonie over de buurstaten, in het onophoudelijk geworstel van
de partijen, binnen het gemenebest, om de hegemonie over elkaar, was het
persoonlijkheidsgevoel fel opgeschoten. En nu juist, onder de regering van een
kapitalistische oligarchie, trad Florence een tijdperk van betrekkelijke rust
in, toppunt van welvaart, - in 1406 werd eindelijk ook Pisa, dat den weg naar de
zee versperde, onderworpen, - de gestaalde zenuwen mochten zich in luxe en kunst
weer ontspannen. Weldra zal een geslacht van kooplieden en bankiers, de Medici,
zonder eigenlijken rechtstitel te voeren, het gezag in handen nemen, binnen- en
buitenlandse politiek leiden, - Cosimo, die ongekroond regeert van 1434 tot
1467, en Lorenzo il Magnifico (1469-1492), koninklijke maecenen, zijn tevens het
hoofd van het intellectuele leven.
Florence... Zodra die naam in ons geheugen rijst, is hij als omfleurd van prille
luwte, het is of de kunstenaar daar dichter stond bij dien droom van jeugd,
reingewassen van alle conventie, naakt bloeiend, in zachtere lucht, | |
| |
dien droom waarin de menselijkheid haar eeuwige gedaante zoekt. Idealiseren
wij? Iets toch is daar, bij de besten, dat ons tot idealiseren verlokken mag:
nergens werkte zulk een wil om een compleet mens te zijn, geest en zinnen één
geworden, tot begrijpen en genieten. Het Noorden mocht het dieper, eenvoudiger,
bewogener hart hebben: Italië had den Geest en den Geest, die alleen in
schoonheid zichzelf erkent. Dat heeft de Stad van de Rode Lelie, tweede
vaderland van Plato, en het dal van den Arno gewijd tot een der heilige plekken
op de wereld, waar het meest naar volledig leven in schoonheid werd verlangd.
Daardoor hebben de grauwe paleizen er nog een ziel, is de ring der heuvels er
harmonischer, blinkt er de zon mooier op de donker-opschietende cypressen en het
fijne zilvergroen der olijven.
Wenden we ons nu in 't bijzonder tot de vormgeving, dan treft het, hoe in Italië
de plastiek den weg wijst en in menig opzicht als de leermeesteres van de
schilderkunst verschijnt.
Toen de plastiek in haar groei dat punt had bereikt, dat de aandachtige studie
van den lichaamsbouw kon beginnen te werken, mede met het beeld, dat de ouden
van dien lichaamsbouw hadden nagelaten, dan was het geen toeval, dat zij op
Italiaansen bodem het eerst tot rijpheid kwam. Onder milderen hemel heeft de
kunstenaar zeker meer gelegenheid om rondom zich de vrije beweging van de
ledematen, door geen kleren verzwaard, het spel van spieren en gewrichten ga te
slaan. Ook lagen de overblijfselen van Grieks-Romeins verleden er talrijker
verspreid dan elders. Maar het gewichtigste moment was wellicht, dat de Italiaan
de antieke bescha- | |
| |
ving als een soort van nationale overlevering
beschouwde. De eerste humanisten hadden reeds in de XIVe eeuw het zelfgevoel
steviger gegrondvest op de roemruchtige heerlijkheid der voorouders; de
letterkundige herleving spoorde de artistieke aan. Merkwaardig genoeg: het
centrum van de nieuwe artistieke en letterkundige beweging was niet Rome, de
grote ruïnen-stad, waar dat ideaal toch het duidelijkst spreken moest: het
economisch en verstandelijk meer ontwikkelde Florence kwam vooraan.
Met meer ijver dan ooit wordt aan het plastische probleem gearbeid, - de
innerlijke wet van den menselijken lichaamsbouw en de weergave van zijn massa en
ronding in de ruimte, - het plastische probleem dat de grootmeesters Donatello
en Masaccio nu, met welk een geniaal kunnen, van Giovanni Pisano en Giotto
hebben overgenomen. Het onversaagde vooruitdringen van een Jacopo della Quercia,
van een Donatello, vooral dezes lange en veelvuldige werkzaamheid, die in alle
richtingen wegen baande, moest een geweldigen invloed hebben op de sculptuur, en
waar zulk een stoot gegeven was, hoe had de zin voor plastische schoonheid zich
niet ontwikkeld, in het land waar hij zich aan zoveel antiek marmer en brons kon
verfijnen, in het centrum van de humanistische beweging, die dat marmer en brons
als nationaal erfgoed prees en als volstrekt voorbeeld van alle toekomstige
heerlijkheid? Waar de kunstenaar door het humanisme aangeroerd werd, dat in de
klassieke oudheid een norm zocht, zou zijn zoeken naar normen nog aangewakkerd
worden.
De reflectiever neiging van de Italiaanse kunst stemt overeen met haar
gehechtheid aan het monumentale: | |
| |
haar bouwstijl had de
wandschildering begunstigd, en die blijft ze bij voorkeur beoefenen. Overigens
brengt Brunellesco in de architectuur intens nieuw leven en waarborgt haar het
overwicht. Zelfs waar de schilderkunst nog zo gewillig aan de realistische
stroming toegeeft, verliest zij de architectonische schoonheid van het geheel
toch niet gaarne uit het oog. Zoals reeds gezegd, wat de anatomie voor de
structuur van het lichaam betekende, betekende voor de ruimte de perspectief.
Geen empirische meer: een streng doorgedreven wetenschappelijke, en dit weer
onder de impulsie, in het eerste kwartaal der eeuw, van den beeldhouwer,
architect en wiskundige Brunellesco. Dat het fresco zijn voorrang behoudt,
verklaart den meer bij den Italiaan dan bij den Vlaming gevorderden zin voor
vormen-compositie. De Italiaan gaat meer uit van de ordening van het geheel,
wenst de harmonische schikking van lijnen, die de klaarheid hebben van een
begrip. Al is de trek naar het analytische het hoofdzakelijk kenmerk van den
tijd, toch blijkt door den band bij den Italiaan de weergave van het menselijk
lichaam meer op samenvatting gebaseerd dan op angstvallig nauwgezette studie van
ieder onderdeel; zo was ook zijn weergave van de ruimte beheerst door regelen,
waar alle bijzonderheden zich in voegen. Door zijn intellect was hij trouwens
meer gericht op zuiver artistieke waarden en op de innerlijke wetten van de
verschijning. Daardoor zou ten slotte in Italië, op het eind van de XVe eeuw en
in het begin van de XVIe, de renaissance haar hoogsten triomf mogen vieren, aan
háre oplossingen, van algemener karakter en toepassing, een universelen invloed
verlenen.
| |
| |
Het veldwinnende realisme wordt soms, op ietwat kleinerenden toon, tegenover de
God-dienende gothiek, bestempeld als de kunst, waarin het tijdelijke ten koste
van het eeuwige naar voren gebracht wordt. Maar het mag ons niet ontsnappen, dat
vooral in Italië de vroege renaissance ook nu en dan in het voorbijgaande en
schijnbaar toevallige het bestendige tracht te onderkennen; het eeuwige komt
haar dan echter niet meet voor als transcendentaal begrip, maar wel als
immanente wet, die in de voortdurend vloeiende afwisseling van het leven zich
onder de honderden vormen openbaart en in wezen onveranderlijk blijft.
De meer verstandelijke ontleding en samenvatting heeft ook haar schaduwzijde
gehad: het zal wel eens gebeuren, dat de belangstelling in het objectieve te
veel van navorsers-ijver overhoudt en het najagen van artistieke vraagstukken
tot ietwat abstracte studie verkilt. Met andere woorden: dat het middel doel
wordt, schoonheidsinstinct bijna onderdoet voor kunde, zodat het zich niet meer
onbelemmerd verheft tot datgene wat wij, in het kunstwerk, eigenlijk ‘de kunst’
noemen: die hogere eenheid die alleen schepping is van de psyche. De ganse
natuur moest men onder de knie hebben, eer het beeld van het uiterlijk leven
volkomen dienstbaar kon gemaakt worden aan den innerlijken logos, eer Leonardo's
en Michelangelo's verheerlijkende synthese stralen mocht.
|
|