herhaling voorkomen, net als de curve van jeugd, volwassenheid en ouderdom, en
aldus weer nieuwe vergelijkingspunten tussen verschillende stijlen laten
ontdekken: wat de werken in dezen of genen zin gemeen hebben, dat is onderwerp
van de geschiedenis.
Ik zei het reeds, de enkeling staat nooit geheel buiten de gezamenlijke beweging;
zijn geest en zijn uitdrukkingswijze zitten altijd in zekere mate vast aan de
cultuur waar hij uit opgroeit; is hij een gezonde natuur, dan spreekt hij
zichzelf geheel uit, met al het eigene èn algemene dat zijn persoonlijkheid
uitmaakt; hij steunt op het gemeenschappelijke om tot de volle ontplooiïng van
zijn persoonlijkheid te geraken; en oefent zijn werk, niet alleen door de
wondere energie die de harteslag van alle kunst is, maar door den bijzonderen
vorm dien zij daar aangenomen heeft, verder invloed uit, dan is het een bewijs
dat het samenklinkt met iets dat ook bij anderen aanwezig was, door zijn
uitwerking hangt het weer samen met het gemeenschappelijke. Het is de taak van
de geschiedenis, op te sporen hoe al die tekenen van verwantschap, als ze van
belang blijken, aan elkaar gesnoerd zijn. En gelukt het haar wellicht, dat
gelijkaardige terug te voeren op gelijkaardige voorwaarden van ontstaan en
groei, dan ontsluiten zich voor haar verhoudingen van ruimer betekenis.
Met het oog op hetgeen zich niet en hetgeen zich wel door kunstgeschiedenis
bereiken laat, wat is dan hoofdzaak, voor het beeld dat we van de ontwikkeling
ontwerpen willen? Om onze samenhangslijnen te hebben, moeten wij in bepaalbare
karaktertrekken van de kunstwerken op het min of meer voortdurende letten, dat
werk