Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 817]
| |
aant.August Vermeylen over zichzelf | |
[pagina 819]
| |
aant.Ere-doctoraatHooggeachte Heer Rector, en U, leden van den Senaat, die het mij een eer is, Hooggeachte Collega's te mogen noemen, en U in 't bijzonder, professor Donkersloot, die me met een echt Vlaamse overdrijving hier hebt begroet, en van wien ik me steeds herinneren zal, op welke meesterlijke wijze U te Buenos Aires boven de woelige twisten van de letterkundigen het verzoenend gezag van de poëzie deed zegevieren. Het zal U zeker niet verwonderen, dat ik vrij verlegen voor U sta, want het is me niet gemakkelijk, de woorden te vinden, die ten volle mijn dankbaarheid zouden uitdrukken voor de hoge onderscheiding, die U me te beurt laat vallen. Ik had nooit gedroomd, dat ik eens ere-doctor van uw Universiteit zijn zou, en sinds ik die onverwachte tijding ontving, voel ik me nogal klein, - of om mezelf wat te sparen, mag ik zeggen: niet groot genoeg? - tegenover die geleerden, die den roem van de Amsterdamse Alma Mater in de wereld hebben gevestigd. Ik was wel altijd tevreden met mezelf, daar ik eerlijk deed wat ik kon, doch nooit tevreden met mijn werk. Maar het is me een zoet genoegen, te bedenken dat | |
[pagina 820]
| |
U met mijn promotie een blijk wilde geven van waardering voor die Vlaamse cultuur die aan het groeien is, en waar ik als trouw dienaar mijn leven aan gewijd heb. Vlaamse cultuur... Wilt U me toestaan, die nu liever Zuid-Nederlands te noemen en hierin geen verwaandheid te speuren. Ik weet heel goed, dat wij, Vlamingen, nog een volk in wording zijn. Terwijl bij U, sedert de glorierijke dagen van Vondel, Spinoza, Rembrandt en Christiaan Huygens, een ononderbroken ontwikkeling tot heden gaat, hebben wij een paar doodse eeuwen moeten doormaken. Maar we hebben ons krachtdadig weer opgewerkt, - we mochten gelukkiglijk daarbij op Noord-Nederland steunen - en onze hoop op de toekomst blijkt gegrond, nu we ten onzent allerwegen het leven weliger zien opschieten. Onze literatuur, de Vlaamse Universiteit van Gent, de Vlaamse Wetenschappelijke Congressen, zijn daarvan het overtuigend bewijs. Maar wij hebben U nog zeer nodig, om te geraken waar we zijn moeten, ter verrijking van de algemeen-Nederlandse cultuur. En daarom verheugt het me zo, dat U bij de herdenking van Vondel ook aan Vlaanderen hebt gedacht. Vondel, van Vlaamse ouders geboren, en dan tot Hollander geworden, tot Amsterdammer in merg en been, Vondel, triomf van onze gemeenschappelijke Nederlandse taal, is het mooiste zinnebeeld van al wat ons verbindt. En iets moet me ten slotte nog van het hart: ik ben bijzonder blij, dat de naam van Dr. du Toit in deze plechtigheid naast den mijnen prijkt: want zo heeft U de eenheid doen blijken van den Nederlandsen geest, | |
[pagina 821]
| |
waardoor Hollanders, Vlamingen en Zuid-Afrikaners zich als kinderen van het zelfde bloed erkennen. En dat U die eenheid door onze promotie hebt willen bezegelen, daarvoor niet het minst ben ik U diep erkentelijk.
1937 |
|