Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
aant.Van ManderMijn eerste woord zij een woord van dank aan den Burgemeester en het Gemeentebestuur van Meulebeke voor hun vriendelijk onthaal en de hulp die ons door hen verleend werd bij het voorbereiden van dit herdenkingsfeest. Het is me een bijzondere vreugde, hier uit name van het Hoofdcomité en van de Vereniging van Letterkundigen, hulde te mogen brengen aan den roemrijksten zoon van Meulebeke. Twee jaren geleden werd reeds bij zijn graf, in de Oude Kerk te Amsterdam, een gedenksteen ingewijd. Karel van Mander verdient ruimschoots, dat hij thans in zijn geboorteplaats door eenzelfde eerbewijs wordt vereeuwigd. Hij was een treffend voorbeeld van Vlaamse en ik mag zeggen Nederlandse hoge cultuur in die 16e eeuw, die zo schitterend uitblonk door al de werken van den geest, door het scheppen van wijdvermaarde kunst, en ook door den heldenmoed waarmee voor vrijheid werd gestreden. Hij was een uitmuntend vertegenwoordiger van die mannen der Renaissance, voor wie de breedste gezichteinders nog steeds te eng schenen, die altijd in verschillende richtingen bedrijvig waren en dat verheven doel nastreefden, in zich veelzijdige, volledige menselijkheid te verwezenlijken. - Hij was niet alleen schilder, maar ook rederijker, toneeldichter, schrijver van een boek over kunstleer en kunstgeschiedenis. In zijn jeugd had hij veel gereisd, was werkzaam geweest in Italië en Oostenrijk, en in Meulebeke teruggekomen was het alleen om met vrouw en kinderen de gruwelen van den | |
[pagina 259]
| |
oorlog te ontvluchten, dat hij naar Kortrijk en daarna naar Brugge trok, om zich eindelijk in het veiliger Holland te gaan vestigen, waar hij in hoog aanzien stond, midden in de bewondering en de verering van heel een kring van dichters en kunstenaars. Die wereldburger is toch tevens een Vlaming gebleven. We onderscheiden nogal duidelijk het karakter, waardoor hij ons zo lief wordt: gezond-levenslustig, taai, arbeidzaam, zakelijk en wijs in hoop en berusting onder al de wederwaardigheden van het lot. We erkennen in hem een Vlaamsen broer. Hij werd eens op weg naar Brugge met zijn vrouw en hun klein kindeken door een plunderende soldatenbende overvallen en tot op het hemd toe van alles beroofd, zo dat hem alleen een deken overbleef om zich in te wikkelen; maar zijn vrouw had in den zoom van haar jurk een goudstuk weten te redden, en Karel van Mander ging aan het zingen en aan het dansen, en hij slaagde erin, zijn vrouw in dien berooiden toestand weer te doen lachen. Waar hij in zijn Schilderboeck den wedstrijd in het drinken beschrijft van Frans Floris uit Antwerpen met de Brusselse ‘zuypeniers’, zoals hij die noemt, voelen we zijn genegenheid voor die heldendaden bij pot en pint; maar toen hij die grote reis moest ondernemen, waar niemand ooit van terugkeert, de reis naar het hiernamaals, toen aanvaardde hij kalm en gelaten het eind; hij had gezegd: als de dood komt, is er geen betere raad dan stil te liggen en te sterven. En zo deed hij ook. - We mogen van hem houden; er is ons niets kleins in dat leven bekend. Het moet hem wel zwaar gevallen zijn, zijn land voor altijd te verlaten. Want hij gaf genoeg blijken van zijn | |
[pagina 260]
| |
aant.verbondenheid met zijn volk. Hier in Meulebeke liet hij zijn Bijbelse en andere toneelstukken opvoeren en hij moet een meester in de regie geweest zijn, want bij een vertoning van de geschiedenis van Noach en zijn ark, wist hij den zondvloed op zulk een overtuigende wijze voor te stellen, dat een deel van het publiek voor het overstromende water op de vlucht sloeg. Van den schilder kan ik niet bijster veel zeggen, daar de behouden schilderijen uiterst schaars zijn, en hetgeen ik daarvan gezien heb, heeft geen herinnering in mij nagelaten. Onder zijn tijdgenoten bekleedde hij een vrij ordentelijke plaats, maar zeker geen eersten rang, al lijkt hij een goed leraar te zijn geweest, die zeer grote kunstenaars onder zijn leerlingen mocht tellen. De dichter is van meer betekenis: als onleesbaar rederijker begonnen, heeft hij zich opgewerkt tot iemand die door zijn liefde tot de Renaissance-poëzie, met haar zwierige jeugd, haar zin voor vormschoonheid en vastere rythmen, veel invloed op de Noord-Nederlandse poëzie heeft uitgeoefend en haar een heerlijke toekomst voorbereid. Maar vooral door zijn Schilderboeck heeft hij de onsterfelijkheid verworven: dat is het eerste theoretisch en geschiedkundig werk over kunst dat in onze taal verscheen, een soort van handleiding waaruit de schilder zowat alles kon leren wat hij nodig had. Doch de onvergankelijke waarde van dat werk ligt hierin, dat het de voornaamste bron is voor de studie van onze oude schilderkunst. Het blijft nog altijd de grondslag van de geschiedenis van onze schilderkunst in de 15e en de 16e eeuw en ondanks al de Italiaanse stijlversieringen van | |
[pagina 261]
| |
aant.dien tijd, is het in zulk een kleurige, beeldrijke en sappige taal geschreven, dat we voor Karel van Mander nog altijd onzen hoed mogen afnemen als voor een van de merkwaardigste prozaschrijvers waar Vlaanderen, waar Nederland op bogen mag. Het verheugt me bijzonder, dat ik in dit verband hier de aanwezigheid mag begroeten van mijn Amerikaansen vriend, den heer Constant van de Wall, professor aan de Universiteit te New-York, die op voortreffelijke wijze het Schilderboeck in het Engels heeft vertaald en zo de belangstelling in onze Vlaamse kunst over een groot deel van de wereld heeft bevorderd. Het is trouwens professor Van de Wall die het eerst de gedachte heeft opgevat, te Meulebeke een herdenkingsplechtigheid in te richten, welke gedachte dan verder werd uitgewerkt door de Vereniging van Letterkundigen, die voor den gedenksteen zorgde. Mijnheer de Burgemeester, ik heb de eer, de gemeente Meulebeke den gedenksteen van Karel van Mander over te dragen, in de hoop dat daardoor het aandenken van den vermaarden telg van Meulebeke in den geest van zijn landgenoten voor altijd zal blijven leven.
1938 |
|