Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
aant.Vlaanderen in het kader van BelgieVlaanderen in het kader van Belgiä: het onderwerp dat mij opgegeven werd is aldus duidelijk genoeg aangegeven; er wordt van mij verwacht, dat ik hier mijn socialistisch Vlaams standpunt zou stellen tegenover een Vlaams nationalisme, dat Vlaanderen van het verband met België zoveel mogelijk wil losmaken. Het woord nationalisme dekt verschillenden inhoud. We moeten dus eerst weten, wat het soort van nationalisme is, dat we onvoorwaardelijk verwerpen. De Vlaamse Beweging was lange jaren in hoofdzaak romantisch. We meenden, dat met den groei van een helderder zin voor werkelijkheid en naarmate de sociaal-economische vraagstukken zich onafwendbaar opdrongen, die romantische opvatting overwonnen was. Maar we waren mis. In de Vlaams-nationalistische beweging zegeviert meer dan ooit een idee, die vooral door de Duitse romantiek uit het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw uitgebroed werd, namelijk deze: dat een volk een wel afgegrensd lichaam uitmaakt, zoals dat van een mens, en dat het leven van dat lichaam beheerst wordt door een ziel, wat de Duitse romantiek ‘die Volksseele’ noemde, een geheimzinnig principe dat zijn kracht uitzendt in al de gelederen van het volkslichaam en zich volkomen verwerkelijkt in de volkstaal. Dat is een overblijfsel van een ouderwets spiritualisme, waar de psychologische wetenschap al lang mee afgerekend heeft. Ik beweer nu niet, dat onze Vlaamse nationalisten dat spiritualisme bewust zouden belijden. | |
[pagina 147]
| |
aant.Maar onbewust wellicht, en in ieder geval geleid door gevoelsredenen, nemen ze er al de gevolgtrekkingen van over, b.v. het geloof dat een volk een vaste, klaarafgelijnde eenheid uitmaakt, en het geloof dat die eenheid in de aller-allereerste plaats op de taal berust. Vandaar, dat de taal verschijnt als een soort van religieus beginsel, en de liefde voor de taal ontaardt in taalfetisjisme. Gij kent die gevleugelde spreuk: ‘De taal is gans het volk’. Dat is juist, als men daarmee zeggen wil, dat het volk globaal genomen, in zijn taal weerspiegeld is. Maar het is niet waar meer, als men de taal voor den hoofdfactor houdt, waardoor de hele stoffelijke en geestelijke welvaart van het volk bepaald zou worden. En er is meer: gewoonlijk komt zich bij het nevelachtig begrip van de ‘volksziel’ nog het uiterst onzeker en onbetrouwbaar begrip van het ‘ras’ voegen, en dan varen we met volle zeilen in de wateren van het mystiek romantisme. Maar willen we op het terrein van het werkelijk bestaande blijven, dan merken we wel, dat ieder cultuurvolk een samenstel is, niet alleen van verschillende rassen, maar ook van verschillende, soms fel uiteenlopende geestesgesteldheid. Gij zult me nu zeggen: toch is er een nationale eigenheid, waarvan de taal het beeld is. Wel zeker! Maar die eigenheid, die eenheid, is niet van absoluten, maar van betrekkelijken aard. Wij onderscheiden ze slechts als een abstractie, het resultaat van een ontleding en een afscheiding, een bezinksel waarbij vele elementen ontbreken, - of om het anders te zeggen, die eigenheid is een kern die op vage, zeer verdoezelde omtrekken | |
[pagina 148]
| |
uitloopt, een centrale grondtoon, die in allerlei schakeringen en vermengingen vervloeit. Vaste grenzen heeft ze niet. De nationale band is ten slotte niet veel meer dan het gevoel dat men bij elkaar hoort; dat gevoel is door de geschiedenis bedongen en kan dus veranderlijk zijn. Wat ik het leerstellig nationalisme verwijt? Dat het niet genoeg rekening houdt met de uiterste samengesteldheid van de factoren, die het leven van een volksgemeenschap uitmaken, en dat het onder die factoren een alles overwegenden invloed toekent aan de taal. Nu zijn we toch niet blind en weten wel, dat economische factoren, met hun socialen weerslag, daarnaast van doorslaand belang zijn. Ik wil daarom de betekenis van de taal niet verminderen. Het is zeker, dat een mens zich vrijer en sterker en waardiger zal voelen, naarmate hij zijn eigen wezen getrouw blijft, zich volledig ontwikkelen kan in de taal die hem het natuurlijkst is; het is zeker, dat een Vlaming zich vrijer en sterker en waardiger zal voelen, kortom meer mens, naarmate hij zich ongedwongener kan bewegen in een sociale atmosfeer die Vlaams is. Dat is trouwens een eis van de socialistische democratie. Maar er zijn nog vrij wat andere zaken, die ge niet aan de taal ondergeschikt zult maken. De Vlaamse mens is ook niet vrij, wanneer hij in het Nederlands uitgebuit wordt en in het Nederlands honger moet lijden. De taalkwestie is maar al te dikwijls een middel om den Vlaamsen wil van een ruimer ideaal verwijderd te houden, van een ideaal, waarvan de taalkwestie slechts een onderdeel uitmaakt: dat ideaal is het socialistische, | |
[pagina 149]
| |
aant.het veroveren van een hoogmenswaardig bestaan voor alle mensen, en dat ideaal kan alleen bereikt worden door de zege, in den klassenstrijd, van de werkende klasse op de parasietische. Maar in het orthodoxe nationalisme maakt de klassenstrijd plaats voor den rassenstrijd. De horizontale groepering van de misdeelden uit alle volkeren tegen de bezittende macht in alle volkeren maakt plaats voor de verticale groepering, die al de standen van een volk verenigt tegen al de standen van een ander volk. Wij nemen aan, dat in sommige omstandigheden, tijdelijke samenwerking van klassen wenselijk kan zijn tot het nastreven van bijzondere, bepaalde doeleinden, maar het nationalisme schenkt aan die klassensamenwerking een bestendige waarde. Wie tot de verwezenlijking van ons ideaal den klassenstrijd als een noodzakelijkheid erkent, kan onmogelijk met het nationalisme meelopen. Elk nationalisme is uit den boze, zodra het zich tegen het internationalisme stelt, zodra het op principiële wijze nationale belangen boven de belangen van de mensheid zelf gaat stellen. Een kenmerk van het nationalisme is, dat het vooral negatief optreedt. Waar het de zuivere eenheid van de volksnationaliteit wil vrijwaren, moet het nadruk leggen op de grenslijnen van die volksnationaliteit, het moet die scherp afbakenen tegenover andere, het eigene moet zoveel mogelijk verheven worden door het neerhalen van het vreemde, - alsof een alomvattend oordeel mogelijk ware over een zo samengesteld iets als een volk, en alsof niet alle nationale culturen eerst gezond leven door wederzijdse aanvoeling en bevruchting. | |
[pagina 150]
| |
aant.Dit alles leidt tot een bijzondere rhetorica, onvruchtbaar woordenspel, het opblazen van vooroordelen, noodlottige verenging van den gezichteinder. En die verderfelijke neigingen worden trouwens bevorderd door het imperialisme, dat ze zo makkelijk gebruiken kan. Gaan we nu over tot het bijzondere vraagstuk, dat zich in het Belgische staatsverband stelt. Hier leven twee volkeren naast elkaar, - Groot-Brussel is als een overgangsgebied, waar de twee culturen elkaar raken en min of meer door elkaar vloeien. Het kan niet geloochend worden, dat het Vlaamse en het Waalse volk door menigvuldige economische belangen aan elkaar verbonden zijn, dat ze eeuwenlang samengeleefd hebben en zich samen in West-Europa onderscheiden hebben door eenzelfde liefde tot de vrijheid, dank zij den bloei, sedert de Middeleeuwen, van de gemeenten. We kunnen mekaar best verstaan, als de een den andere in zijn cultuurontplooiïng maar niet belemmeren wil. Dat neemt nu niet weg, dat er tussen beiden geen heel warme genegenheid vast te stellen valt. De Vlamingen werden in den centraliserenden Belgischen Staat te lang door de samenspanning van verfransten en Walen onderdrukt. Tussen Vlamingen en Walen is er buiten Brussel niet zoveel contact, en de wederzijdse belangstelling blijft gering. Wij voelen Vlaams eer dat wij Belgisch voelen. En als wij de Belgische eenheid willen handhaven, doen we dat veel minder uit gevoel dan uit koele beredenering. Maar ik meen juist, dat koele beredenering hier luider spreken moet dan het gevoel. Ik wens dadelijk te zeggen, dat ik beslist tegenstander | |
[pagina 151]
| |
aant.ben van een splitsing van België, en zelfs, in de huidige omstandigheden, van een federatief stelsel in België. Om de eenvoudige overweging, dat als het federatief stelsel geen positieve zelfstandigheid aan het Vlaamse land verzekert, dat stelsel overbodig is; - dat als het Vlaanderen wél positieve zelfstandigheid verzekert, het op weinig na op hetzelfde neerkomt als scheiding, - en eindelijk dat welk federalisme ook spoedig op scheiding zou uitlopen. Dat is trouwens de mening van de meeste Vlaamse nationalisten zelf. Ze zeggen het niet altijd in het openbaar, maar in privaatgesprekken hangen ze er geen doekjes om: ze beschouwen de federatie als een eerste stap tot de scheiding. Laat me vooreerst uw aandacht hierop vestigen: er bestaat een Vlaamse eenheid naar den geest, er bestaat geen Waalse eenheid naar den geest. En het gevolg is, dat terwijl Vlaanderen zelfstandig zou kunnen zijn, Wallonië weldra in de sfeer van Frankrijk zou opgaan. Wij hebben traditiën, die ons allen verenigen, tot welke gezindheid we ook behoren: de eeuwenoude Vlaamse kunst, de eeuwenoude Vlaamse letterkunde. Dat is een glorie waarin we elkaar steeds kunnen herkennen. Dat schept een gezamenlijken geest, die ons samenhoudt. Om dit door een enkel voorbeeld toe te lichten, mag ik U een persoonlijke ervaring vertellen? Wij waren eens met een kleine bent Vlaamse mannen aan een gezelligen maaltijd geschaard. Er waren er uit de meest verschillende streken, van West-Vlaanderen tot Limburg. Wij hadden naar Vlaams gebruik enkele amphora's | |
[pagina 152]
| |
Fransen wijn geledigd, en laat me maar zeggen, dat we tegen middernacht vrij luidruchtig waren geworden. Maar iemand ging aan de piano zitten en zong oude Geuzenliederen: ‘Helpt nu U zelf, zo helpt U God...’ ‘Slaat op den trommele van dirre dom dijne...’ en menig ander, al die oude kreten van onzen Vlaamsen vrijheidsdrang, van onzen Vlaamsen vastberaden wil. En plots werden we allen zeer stil, zowel die uit Limburg als die uit West-Vlaanderen, we waren diep ernstig geworden, we zaten daar innerlijk te beven van ontroering, allen voelden we ineens: Vlaanderen. Dat is slechts een enkel feit, maar zo zijn er vele, vele zaken die ons naar den geest bij elkaar brengen, die ons het levendig besef geven, dat onverbreekbare banden ons aan elkaar snoeren. Welnu, de Walen hebben bijster weinig van dien aard. Hun historisch verleden maakt, dat de Luikenaar niet veel gemeens heeft met den Henegouwer, en dat zelfs de Waal uit Doornik niet veel gemeens heeft met dien uit Charleroi. Er is daar geen gezamenlijke kunst, geen gezamenlijke letterkunde, geen gezamenlijke geest. Zelfs, buiten het Frans, geen gezamenlijke spreektaal: het Waals uit Luik is grondverschillend van het Waals uit Henegouwen, dat tot een heel andere groep van dialecten, de Picardische, behoort. Het enige wat de Walen bijeenhoudt is de traditie van het Franse moederland. Moesten ze alleen staan, dan zouden ze machtig tot dat Franse moederland aangetrokken zijn. En de scheuring tussen Vlaanderen en Wallonië ware dan voltrokken. Ik hoef er nauwelijks op te wijzen, dat die scheuring zulk een wijziging in den internationalen toestand zou | |
[pagina 153]
| |
teweegbrengen, dat ze zonder oorlog niet denkbaar is. En de volkomen zelfstandigheid van Vlaanderen zou voor Vlaanderen zelf een gevaarlijke verzwakking betekenen. Vlaanderen zou zijn zelfstandigheid bezwaarlijk kunnen verdedigen. Van een vereniging met Noord-Nederland is geen sprake, zolang de Hollanders daar niet van horen willen. Ze weten, dat geweldige economische moeilijkheden in den weg staan en wensen trouwens niet, dat de historische grondslagen van den Nederlandsen Staat door een katholieke meerderheid zouden ondermijnd worden. Buiten culturele betrekkingen is van het Noorden niets te verwachten. Indien wij niet de enigen waren om een federatief stelsel aan te kleven, indien we met onze buren in een algemeen federatief stelsel waren opgenomen, dan zou de toestand zich geheel anders voordoen. Maar dit is in afzienbare toekomst uitgesloten. Laten we er dan verder geen woorden over verliezen en van fantastische plannen afzien. Het grote euvel van een geheel zelfstandig Vlaanderen, ik zeg het onomwonden, is dat het, althans voor langen tijd, zou overgeleverd zijn aan het clericalisme, Gans Vlaanderen zou bestuurd worden zoals thans de provincie West-Vlaanderen. Het is wel te verwachten, dat met de industrialisering van Vlaanderen ook het socialisme zal toenemen, maar ondertussen zal de administratie, de magistratuur, het onderwijs overal volgepropt zitten met clericalen, en die hebben dan voor tientallen jaren al de hefbomen in handen. We weten toch, dat waar de clericalen enige macht bezitten, ze uitsluitend hùn mannen benoemen. Zij komen er trouwens voor uit, | |
[pagina 154]
| |
aant.dat de Vlaamse gemeenschap voor hen een katholieke gemeenschap is. Dat zou ik door talloze voorbeelden kunnen staven. Ik wil er slechts één aanhalen, dat me dezer dagen toevallig onder het oog kwam. Het is typisch door zijn mengsel van onbeschaamdheid en naïveteit. Volksvertegenwoordiger Edmond Rubbens, die toen nog geen minister was, - het was in 1927 -, schreef in ‘Een kritiek der Vlaamsche Beweging’, blz. 36, let wel, bij een oproep tot Vlaamse solidariteit, het volgende: ‘We staren ons blind op de partij... en we vergeten de gemeenschap, ik bedoel de gemeenschap van al diegenen die tot het Vlaamsche volk behooren en voor dit Vlaamsche volk een kerngezonde katholieke Vlaamsche kultuur willen’. Voor den heer Rubbens behoren dus alleen katholieken tot de Vlaamse gemeenschap, en er valt niet aan te twijfelen, in die gemeenschap die hem voorzweeft zouden wij niet kunnen ademhalen. Het clericale juk zou nog zwaarder op ons wegen dan dat Belgische, waar de nationalisten zo over klagen. Vergeten we daarbij niet, dat onze meeste nationalisten op den koop toe een korporatieve inrichting voorstaan, waardoor de parlementaire democratie zou gekelderd worden. Heerschappij van het clericalisme is al erg genoeg, maar heerschappij van een fascistisch clericalisme ware het ergst van al! Er dreigt nog een ander gevaar: in de huidige omstandigheden lijkt het wel niet mogelijk het arrondissement Brussel zo maar bij het integraal-Vlaamse Vlaanderen in te lijven. In een federatie zou het toch van een bijzonder regiem genieten. Maar wordt het een zekere zelfstandigheid verleend, dan is het te vrezen, dat | |
[pagina 155]
| |
Groot-Brussel ten slotte voor de Vlamingen verloren gaat. Daat een Waal zich voor het federatief stelsel verklaart, is nog wel te begrijpen. Want de Walen worden hoe langer hoe meer een minderheid tegenover de Vlamingen. Dat gebrek aan evenwicht zal nog toenemen: ons geboortecijfer is veel hoger dan het hunne. De natuurlijke ontwikkeling is van dien aard, dat de Walen beducht mogen zijn voor een zeker overwicht, na een paar geslachten, van Vlamingen in het beheer van het land. Ik ben wel overtuigd, dat wij daar geen misbruik zullen van maken en dat geen onder ons er in de verste verte aan denkt, imperialistische doeleinden na te jagen en de Walen in dien toestand van minderwaardigheid te verplaatsen, waaronder wij zelf zo lang geleden hebben. Ik leg alleen nadruk op die feiten, om te doen inzien, dat we sterk genoeg staan om op onzen eigen bodem de wet te stellen en de cultuurautonomie door te drijven. Als we maar willen! Het federalisme hebben we niet nodig om te worden wat we zijn moeten. Door de democratie kunnen we alles verkrijgen wat we behoeven. Ik spreek niet van volstrekte gelijkheid: die kunnen we best missen, waar de belangen van beide volkeren niet in alles dezelfde zijn. Maar ieder volk moet kunnen beschikken over datgene wat zijn eigen belangen bevredigt, datgene wat de volledige ontwikkeling van zijn eigen cultuur waarborgt. Gij zult me zeggen, dat zulks niet het geval is, al zijn we reeds de meerderheid. Niemand kan dat betwisten. Daar hebben historische omstandigheden schuld aan, en helaas! het verleden laat zich niet in enkele jaren opzijschuiven. De schuld ligt ook aan onszelf: we | |
[pagina 156]
| |
hebben nog te veel Lamme Goedzakken in onze rangen. We hebben nog niet al de ziekten overwonnen, die het Vlaamse lichaam teisterden. Maar het genezingsproces gaat zijn gang, we zijn al fel vooruitgekomen. We mogen gerust voorspellen, dat binnen afzienbaren tijd de laatste franskiljons als heloten onder ons zullen rondlopen. Het programma van de B.W.P. brengt ons waar we zijn moeten: nog enkele wetten tot betere aanpassing, en vooral cultuurautonomie door splitsing van de ministeries die daartoe in aanmerking komen. Dat kunnen we als we maar hardnekkig onzen wil in daden omzetten, de geesten verder omwoelen en opwekken en bewustmaken tot ze rijp zijn voor het ideaal, waarvan de verwezenlijking nabij is: een Vlaanderen dat groeien kan uit zijn eigen diepe krachten, gezond groeien van binnen naar buiten. Ik kan den indruk niet weren, dat de nationalisten in den grond nog altijd lijden aan dat minderwaardigheidscomplex, dat een gevolg is van onze lange vernedering. Ze willen naar paardenmiddelen grijpen, defaitisten als ze zijn, omdat ze niet genoeg hoop, niet genoeg vertrouwen stellen in het Vlaamse volk zelf. Maar als ik zie, wat dat volk in de laatste veertig jaren uit zijn schoot heeft opgestoten, een kunst die onder de heerlijkste mag gerekend worden, een literatuur die me onder de kleine literaturen van Europa de grootste lijkt te zijn, en eindelijk een jonge wetenschap, die te meer bewondering afdwingt, daar ze op een weerbarstigen grond moest gewonnen worden, dan twijfel ik niet meer aan de toekomst, aan de naaste toekomst van dat volk; dan weet ik vast, dat het slechts een laatste | |
[pagina 157]
| |
aant.inspanning zal kosten, om hier op afdoende wijze de voorwaarden te scheppen tot een volledige, zelfstandige, machtige Vlaamse cultuur.
1937 |
|