Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
aant.Socialistische beweging en Vlaamse kwestieEr werd me gevraagd, U te spreken over het Vlaamse vraagstuk in verband met de socialistische beweging. Ik wil maar dadelijk met de deur in huis vallen: het gebeurt wel eens, dat men dat verband niet zien wil, - dat er getracht wordt, in de socialistische beweging, het Vlaamse vraagstuk uit te schakelen of althans geheel op den achtergrond te schuiven. Feitelijk gebeurde dat heel weinig op theoretische gronden: de echte reden was, dat die netelige zaak over 't algemeen anders werd beschouwd door de Walen dan door de Vlamingen, en er werd dus gevreesd voor tweedracht in den schoot van de partij, daar die, grosso modo gesproken, uit 2/3 Walen en 1/3 Vlamingen bestond. Maar nu komt er verandering, eenvoudig omdat die vroegere houding niet meer mogelijk blijkt. Door de macht van de omstandigheden is het taalvraagstuk nu op den voorgrond van de Belgische politiek komen te staan. Het gaat niet meer aan, het gewicht van de zaak te loochenen, en de socialistische partij moet er zich mee bezig houden, omdat ze er, willens of niet, niet meer aan ontsnappen kan. Nu ze er toe gedwongen is, moet ze wel den moed hebben, de kwestie onder de ogen te zien. Daarbij komt nog, dat de verhouding van de krachten tussen Vlamingen en Walen in de partij niet meer dezelfde is als vroeger. De socialistische gedachte heeft aanzienlijk veld gewonnen in Vlaanderen, en de industrialisering van Vlaanderen neemt nog gestadig toe. Ten slotte ziet men ook nog meer en meer in, dat er | |
[pagina 119]
| |
aant.voor de partij een politiek belang mee gemoeid is: wil ze in Vlaanderen verder vooruitkomen, dan moet ze daar Vlaamsgezind zijn. Vele kiezers stemmen er thans uit Vlaamsgezindheid voor de fronters, terwijl ze hun stem aan de socialisten zouden geven, indien dezen krachtdadiger voor het Vlaamse programma streden. Dit is een kleinere kant van de zaak, maar dat alles bijeen heeft voor gevolg, dat het socialisme in België nu ook bizondere aandacht moet schenken aan zuiver Vlaamse taaleisen. Als het aldus handelt, is het duidelijk, dat het geen duimbreed afwijkt van de socialistische leer. Er wordt nu en dan beweerd, dat de sociale vragen vóór de Vlaamse vraag moeten komen. Ik begrijp dat onderscheid niet. De Vlaamse vraag is een sociale vraag, zij is een onderdeel van de sociale vraag. Dat heeft men in andere landen al lang begrepen, waar de taalkwestie geen gevaar opleverde voor de eenheid van de partij. Bijv. in Oostenrijk, waar vóór den oorlog de grote theoreticus van de socialistische leer, Otto Bauer, zijn belangrijk werk schreef over Die Nationalitätenfrage und die Sozial-democratie. De Vlaamse kwestie is een sociale kwestie, evenals de vragen betreffende de lonen, de werkuren, de verzekeringen, enz. Men zegt, dat het een zaak van gevoel is. Ongetwijfeld: zij is ten dele een zaak van gevoel. Ten dele. Maar is de socialistische overtuiging ook niet gedeeltelijk een zaak van gevoel? Leuzen als vrijheid, gelijkheid, gerechtigheid, hebben niet altijd een streng bepaalden zin voor het verstand, en de leus broederlijkheid is ook een zaak van gevoel. Neemt dat iets weg van den vasten | |
[pagina 120]
| |
aant.grond waar het socialisme op bouwt? Het is juist omdat een leer óók op het gevoel steunt dat ze zich in de grote massa kan verspreiden, - zo iets kunt ge met een zuiver verstandelijke beschouwing niet klaar spelen. Maar dat neemt nu niet weg, dat we hier, waar we niet de grote massa zijn, maar mensen met hersens, die denken, het gevoel ter zijde kunnen laten en de zaak positief aanpakken, alsof er ons gemoed en onze verbeelding helemaal niet mee gemoeid waren. Ik mag trouwens wel glimlachen, als ernstige mensen ons soms verwijten, dat we toegeven aan ‘mystieke’ neigingen. Alsof die zogezegd mystieke neigingen ook niet aanwezig waren aan de andere zijde, bij degenen die de Vlaamse eisen bestrijden. Hun misprijzen van het Vlaams en hun liefde voor het Frans, dat is dikwijls ook een onberedeneerd gevoel. Bij velen is die liefde voor het Frans, voor de Franse gedachte, voor de Franse beschaving, soms niet meer dan blinde aanbidding. Ze gehoorzamen aan gevoelsfactoren, in hun geloof (want het is een geloof) aan het Frans als de taal bij uitnemendheid van de beschaving. Een geloof, dat niet aan de zuivere waarneming van de feiten beantwoordt. Neen, als we mekaar verstaan willen, dan moeten we allen, zij zowel als wij, de gevoelsfactoren streng buiten de waarneming van de feiten en buiten de theorie houden. En dit is van groot belang, om de socialistische opvatting van de nationaliteit duidelijk te scheiden van het romantisch nationalisme, om die tegenover het romantisch nationalisme te stellen. Want er zijn twee soorten van nationalisme. Er is er een, dat het onze niet zijn kan en dat we nooit moeten | |
[pagina 121]
| |
aant.aarzelen te bestrijden. Dat is die vorm van nationalisme, die zijn oorsprong heeft in de romantische opvatting, in de opvatting die voornamelijk door de Duitse romantiek in het begin van de 19e eeuw werd uitgewerkt en die inderdaad niet vrij is van enig mysticisme. De Duitse romantiek geloofde aan een ‘volksziel’, Volksseele, een levensbeginsel in zijn wezen onbepaalbaar, iets dat voor de natie hetzelfde is als de geheimzinnige zogenaamde ziel in den individuelen mens; die zou het gehele lichaam van de natie bezielen, in al de geledingen van de natie doorwerken, en zich vooral openbaren in de nationale taal. Die volksziel is eigenlijk een overblijfsel van het oude, onwetenschappelijke spiritualistisch geloof. Dat begrip gaat dikwijls gepaard met het even nevelachtig begrip van het ras. Het gevolg is de aanbidding van de taal om haar zelfs wil, als emanatie van de nationale ziel, een echt taalfetisjisme. En wanneer het romantische begrip van de volksziel gepaard gaat met het romantische begrip van het ras, dan geraken we tot het geloof in uitverkoren talen en rassen, voorbestemd om te heersen op het veld der beschaving, een geloof dat alle imperialismen altijd gevoed en gebruikt hebben. Het karakter van dat nationalisme is, dat het zich uit in onvruchtbare, holle rhetorica, dat het vooroordelen en overschatting kweekt, en dat het in hoofdzaak negatief blijft. Want zulk een nationalisme is makkelijk exclusief. Om het eigen volk te verheffen tracht het de andere klein te maken. Het versmalt den horizon en werkt den haat in de hand. Ik zal niet spreken van een zeker deel van de Duitse natie, die kennen we voldoende. Noch van een zeker deel van de Italiaanse natie van tegenwoordig: | |
[pagina 122]
| |
aant.die roept luid genoeg opdat we ze horen zouden. Maar ik heb te Parijs zeer dierbare vrienden, die moeilijk kunnen aannemen, dat een denkbeeld enige waarde hebben zou als het niet uit een Frans brein komt of althans door een Frans brein opnieuw geboetseerd werd: ze geven me den indruk, dat ze altijd met hun grenzen rondom zich wandelen. En ik ken te Londen achtbare gentlemen, die den vreemdeling zelfs niet misprijzen: de vreemdeling bestaat eenvoudig niet in de wereld van hun voorstelling. Ik hoef niet te zeggen, dat zulk een nationalisme het tegendeel van alle internationalisme is. Tegenover die romantische opvatting stellen we de zakelijke, die steunt op de historische toestanden en op de economische werkelijkheid. Die zakelijke opvatting gaat uit van de erkenning, dat het bestaan van naties een feit is, het bestaan van groepen die door de geschiedenis tot een zekere eenheid zijn geraakt, waarin de mensen zich nauwer met elkander verbonden voelen door de gemeenschap van taal, denk- en gevoelswijze, gewoonten, zeden, aardrijkskundige en economische voorwaarden, enz. We erkennen dat in die eenheid de taal een rol van belang speelt, maar we loochenen, dat de taal de allervoornaamste en bijna uitsluitelijke factor zijn zou, waar we rekening mee houden moeten. En als we aannemen, dat de taal niet alles is, maar dat zulk een nationale gemeenschap een uiterst samengesteld iets is, waar allerlei factoren werkzaam in zijn, dan is het gevolg dat we ook niet geloven aan zulk een nationale gemeenschap als aan een scherp afgegrensd en streng afgebakend wezen, tegenovergesteld aan andere streng omsloten nationale | |
[pagina 123]
| |
aant.gemeenschappen. Ik hoef hier niet verder op aan te dringen, voor socialistische hoorders: het romantisch nationalisme ziet vooral taal-eenheden, al de standen van een volk verbonden door de taal, en die eenheid van andere taaleenheden gescheiden door een verticale wand, - het socialisme ziet vooral klasse-eenheden, over alle landen door hun klassebelangen met elkaar verbonden, en door economische tegenstellingen over alle landen van de andere klasse gescheiden door een horizontale lijn. Het romantisch nationalisme stelt nationale taal-eenheid tegenover nationale taal-eenheid, het socialisme internationale klasse-eenheid tegenover internationale klasse-eenheid. Wilde ik een bepaling geven van ónze zakelijke opvatting van nationalisme tegenover het romantische nationalisme, dan zou ik zeggen: het doel is, uit het volk zoveel kracht mogelijk op te halen, het zijn volledige ontplooiing te verzekeren, dat volk in de gelegenheid te stellen om alles te zijn wat het worden kan. Daartoe is niet alleen het volle bezit van zijn taal nodig: een volk kan al zijn taalrechten geëerbiedigd zien, en toch in economisch opzicht uitgebuit worden. Met de taal alleen is het niet gered. De man uit het volk mag niet anders dan zijn taal rondom zich horen, in het bestuur, in het leger, enz., en toch honger lijden en een slaaf zijn. De taal is niet het enige van zijn klassebelangen. Maar aan den anderen kant mag toch ook het belang van de taal niet onderschat worden. Ik herhaal het: afgezien van alle gevoelsdrijfveren is de taalvraag een onderdeel van de sociale vraag, de taal is ook een factor van betekenis in den klassenstrijd. | |
[pagina 124]
| |
aant.En dat is het, wat ik nu nader zou willen toelichten. In het Vlaamse land is er een dubbele hinderpaal voor de vrijwording van den werkman: 1o de kapitalistische hinderpaal, en 2o de hinderpaal van de taal. De taalvraag moet dus deel uitmaken van het socialistisch programma. Ik meen, dat ik dat wel niet nader hoef te bewijzen. Daar zijn toch niet veel woorden over te verliezen. Het is zonder meer duidelijk, dat de verstandelijke ontwikkeling van den werkman van belang is, om hem een menswaardig bestaan te verzekeren. En dat die verstandelijke ontwikkeling eerst mogelijk is, als al de inrichtingen die zijn verstandelijke ontwikkeling voorthelpen kunnen, er in zijn eigen taal aanwezig zijn. Bedenkt maar hoe het Vlaamse kind achtergesteld wordt, wanneer het zoals te Brussel eerst een andere taal aanleren moet, en het onderwijs eerst ontvangt in een taal die het niet verstaat, in die jaren dat vooral de hersenen moesten gevormd worden, in die jaren dat het kind vooral moest leren denken, in de plaats van vreemde woorden na te bauwen. Wat een tijdverlies, voor een klasse die minder dan een andere tijd verliezen mag! En stelt dan, dat het lager onderwijs het kind gegeven wordt in de taal die 't het best verstaat, zijn eigen taal: maar dan moet het verder ook vakonderwijs in zijn eigen taal vinden. Wil het hoger klimmen, ook hoger middelbaar onderwijs genieten, dan moet het van spoor veranderen, zoals de treinen aan de Russische grens, waar de breedte van het spoor ineens verandert. Met andere woorden, het moet dan in een andere taal leren denken. Gij weet wat het is, als ge b.v. wiskunde eerst in het Vlaams aanleert, | |
[pagina 125]
| |
en dan de studie van de wiskunde in het Frans moet voortzetten. Maar er is meer: zelfs als het kind van den Vlaamsen werkman geen universiteit bezoekt, is het hoger onderwijs voor hem toch van belang, het is een belang van 't algemeen: want de leraars van het middelbaar onderwijs, en die van het vakonderwijs, als dat wetenschappelijk ingericht is, die worden toch gevormd door het hoger onderwijs. Geen hoger onderwijs in het Vlaams, dan ook geen leraars in het middelbaar en in het vakonderwijs, die geschikt zouden zijn goed onderricht door middel van het Vlaams te geven. Alles hangt samen. Alles vloeit ten slotte van boven af. Als het hoger onderwijs en de zogenaamde hogere standen verfranst zijn, dan blijft de Vlaamse man uit het volk verstoken van wat een intellectuele élite hem geven kan. Denkt maar eens aan wat de pers bemiddelen kan, hoe in Holland b.v. een man uit het volk dagelijks uit de kranten allerlei kennis kan opdoen, die zijn geesteskring uitbreidt, terwijl de Vlaamse man uit het volk slechts over minder en dan nog minderwaardig geestesvoedsel beschikken kan. Ik zeg het nog eens: het taalbelang is geestesbelang en dus klassebelang. Het is toch vreemd, dat men dat niet altijd geredelijk wil inzien, terwijl de tegenstelling van Frans en volkstaal in onze Vlaamse samenleving klaarblijkelijk zelf een middel van kaste-onderscheid is, een uitvloeisel van den klassenstrijd. Het volk spreekt Vlaams; wie zich boven dat volk verheffen wil, wenst dan een uiterlijk teken te vertonen, waardoor hij zich van het volk onderscheidt, en houdt dus vast aan het Frans. Zo valt in Vlaanderen de klassenstrijd samen met den talenstrijd: | |
[pagina 126]
| |
Vlaamse werkman tegen verfransten of min of meer vermuilezelden bourgeois. Het bewijs is trouwens, dat de Vlaamse Beweging eerst door de democratie aan uitbreiding gewonnen heeft: haar grote veroveringen dagtekenen eerst van het meervoudig algemeen stemrecht, daarna van het zuiver algemeen stemrecht. De opgang van de Vlaamse Beweging loopt evenwijdig met den opgang van de democratie. De hele geschiedenis van het Vlaamse drama wordt eerst recht begrepen als we 't beschouwen in het licht van het historisch materialisme. Waaraan ligt die lange minderwaardigheid van het Vlaamse volk, waaraan ligt het, dat het meer dan een ander onderdrukt kon worden? Aan allerlei historische omstandigheden, die het sedert het begin van de 17e eeuw klein gehouden hadden, - en let wel: zonder dat men de schuld daarvan, in de 17e en 18e eeuw, aan de Franssprekenden zou mogen aanwrijven. Op het eind van de 16e eeuw kwam de scheuring met Noord-Nederland, we vielen weer onder het juk van Spanje, de beste krachten, al wie vrij dachten, weken uit naar de noordelijke Republiek, ons land was uitgemergeld en werd dan door Spanje op intensieve wijze verklerikaliseerd, het paradijs van de kloosterorden. De Schelde is gesloten, in economisch opzicht bloedt het land dood. Gedurende de 18e eeuw wordt het verder door oorlogen geteisterd. Geen Vlaams geestesleven meer, en ook geen Frans: want het is merkwaardig, dat in tijden dat er geen Vlaamse literatuur, geen Vlaams geestesleven meer bestond, er ook hier geen Franse literatuur, geen hoger Frans geestesleven gedijen kon. Totale onvruchtbaarheid, de grond bleef braak liggen. | |
[pagina 127]
| |
aant.En dan kwam Napoleon, en de gewelddadige verfransing. Er mocht zelfs onder privaatlui geen notariële acte meer gesloten worden of ze moest in 't Frans zijn; Vlaamse uithangborden werden verboden. Daarna heeft het Hollandse bewind maar vijftien jaren geduurd, te weinig om ons weer naar boven te werken. En dan kwam 1830, en de stelselmatige reactie tegen alles wat Vlaams was. Het Vlaams werd letterlijk onder de voeten getrapt. Maar de taalonderdrukking verschijnt haast als bijzaak naast de ramp die voor Vlaanderen toen de industriële omwenteling was, de toepassing van den stoom op de voortbrenging. Ze verzette het zwaartepunt van België uit Vlaanderen naar Wallonië, dat tot dan toe minder vruchtbaar en minder bevolkt was geweest. Het machinisme had kolen en ijzer nodig: de grootindustrie vestigde zich dus in het Waals kolenbekken. De bevolking nam daar in ongehoorde mate toe. - In Vlaanderen was het gevolg van de industriële omwenteling net andersom. Daar was de voornaamste bron van welvaart de vlasnijverheid. Maar de ontwikkeling van de groot-industrie in Engeland gaf haar den doodslag. Ons garen vond geen afzet meer. Ontelbare arbeidsters hadden geen werk meer, anderen wonnen van 10 tot 25 centiemen door te werken van 5 uur 's morgens tot 9 uur 's avonds. In 1829 verkocht België 770.000 kilo garen aan Frankrijk, Engeland slechts 512: tien jaren later verkocht België 400.000 kilo garen aan Frankrijk, Engeland 6.000.000. Het Vlaamse land werd geteisterd door een afgrijselijke ellende, en tot overmaat van ramp mislukte de oogst enkele jaren achtereen. Vlaanderen was tot hongersnood gedoemd. Vooral de jaren 1845-47 | |
[pagina 128]
| |
waren vreeslijk. In sommige streken leefde bijna de helft van de bevolking van de openbare weldadigheid. De bevolking nam verschrikkelijk af. In 1846 waren er in de twee Vlaanderen 45.000 sterfgevallen tegen 6.000 geboorten. Het ras zelf was aangetast: er moesten tweemaal meer Vlamingen dan Walen voor den soldatendienst afgekeurd worden. Bedenkt wat een invloed die achteruitgang op den zedelijken toestand had! Droevige geslachten, opgegroeid in nood en ziekte, verlamd en verschrompeld van ellende, echt slavenras. Voegt daarbij dan nog de verstomping die het gevolg van de klerikale heerschappij was. En tot die verstomping kwam de onzalige verfransende politiek dan nog het hare bijdragen, door het volk te spenen van elke cultuur, in de taal die het verstaan kon. Dat alles verklaart genoeg den toestand van minderwaardigheid waaronder het Vlaamse volk gebukt ging, die minderwaardigheid waartegen het nu nog te strijden heeft, al heeft het al zoveel tekenen van herwordend leven gegeven. Ge ziet dus wel, dat ik geen ongelijk had te beweren, dat we die hele geschiedenis moeten beschouwen in het licht van 't historisch materialisme, van de verklaring door economische oorzaken? Daardoor komt het, dat de kapitalistische klasse het Frans heeft kunnen opdringen. Er is daarbij nog een andere gevolgtrekking die zich opdringt: die overheersing van het Frans in Vlaanderen, die in de laatste honderd jaar het volk zoveel kwaad gedaan heeft, is grotendeels teweeggebracht door de politiek die na 1830 gevoerd werd door de heersende klasse. Die werking werd begunstigd door historische omstandigheden in 't bizonder van economischen aard, maar | |
[pagina 129]
| |
aant.ze was in den grond toch de politieke werking van een heersende kaste en dus in hoofdzaak kunstmatig. Men spreekt onwaarheid, wanneer men beweert, zoals de geschiedschrijver Pirenne, dat van in de middeleeuwen af de verhouding van de talen in Vlaanderen ongeveer dezelfde was als thans. Zolang als we in Vlaanderen een beschaving hadden, was die beschaving Vlaams en drukte zich uit in het Vlaams. Er waren daarbij natuurlijk een min of meer groot aantal Vlamingen die ook Frans aangeleerd hadden, maar over 't algemeen waren die niet verfranst, in dien zin dat bij hen het Frans niet de plaats van de moedertaal had ingenomen. En waar er dan soms, rondom onze vorsten, een groepje van door-en-door verfransten opduikt, dan hebben die geen invloed op de beschaving zelf. Maar in de 19e eeuw, na de politiek van 1830, is 't een heel ander geval. Onder den invloed van het centraliserend bewind worden al de organen van het openbaar leven verfranst: het bestuur, het onderwijs, het gerecht, het leger. Zo ontstaat er in Vlaanderen een soort van Franse bezettende macht. En die franskiljons, die de macht hebben, stellen zich aan als vijanden van al wat Vlaams is. Ze staan niet boven het volk, om het te bevruchten, ze staan er buiten, en ze staan er tegen. En dat is nu iets, dat we niet mogen vergeten, als men ons van ‘vrijheid’ komt spreken, en de oplossing in zogenaamde ‘vrijheid’ voor iedereen meent te vinden. We kunnen ons niet neerleggen bij den toestand die door de politiek van 1830 werd geschapen, we kunnen hem niet aanvaarden als een voldongen feit. Hij is grotendeels kunstmatig. Gelooft ge b.v., dat een referendum, | |
[pagina 130]
| |
aant.in den Elzas ingericht enkele jaren vóór den wereldoorlog, wanneer de Elzas veertig jaren lang de verpruising had ondergaan, gelooft gij dat zo'n referendum billijke resultaten zou opgeleverd hebben? Gelooft ge, dat een dergelijk referendum billijke resultaten zal opleveren, nadat de Elzas gedurende een paar geslachten de verfransing van bestuur, onderwijs, gerecht en leger zal hebben ondergaan? Trekt dan de slotsom voor Vlaanderen! Men zegt: Neem den toestand zoals hij thans is, en geef aan ieder zijn taalvrijheid zoals hij die verkiest. Maar we kunnen den toestand niet aanvaarden zoals hij thans is, omdat hij uitvloeisel is van politiek geknoei en ongezond. En wat die vrijheid betreft, aan socialistische toehoorders hoef ik niet te bewijzen, dat we geen vrede kunnen hebben met de liberale vrijheid, laisser-faire, laisser-passer, eenvoudig omdat de volkomen vrijheid van een kleine minderheid, die echter over een overgroten socialen invloed beschikt, de vrijheid van de grote meerderheid al te zeer beperkt. Het is de vrijheid van een kleine minderheid, die met machinegeweren gewapend is, tegenover de grote meerderheid, die zich met stokken moet verdedigen. Beernem! Die vrijheid veronderstelt, dat al de organen van het gemeenschappelijk leven tweetalig zijn, dat dus alle dienaars van den Staat tweetalig moeten zijn, dat het Frans in den inwendigen dienst de bovenhand moet behouden, omdat zulks de wens van de oversten is; op het papier! maar in de practijk? De belangen van de grote massa moeten dan onderdoen voor de belangen van een bevoorrechte groep, en de vrijheid van die grote massa is maar een woord. | |
[pagina 131]
| |
aant.Wat betekent die vrijheid op het gebied van het hoger geestesleven, van het universitair onderwijs? Twee hogescholen naast elkaar, en wie uit de Vlaamse komt geboycot door de franskiljonse macht. Het is dus wel duidelijk, dat het woordje vrijheid op dit ogenblik een bedrieglijke leus zijn zou, en uitlopen op een fopperij. We moeten niet uitgaan van een princiep als ‘vrijheid’ of ‘rechtvaardigheid’, maar uitsluitend van de vraag: wat maakt ons volk sterk? Dat is het zakelijke standpunt, en dat moet het socialistische zijn. Het is ook dat zakelijk inzicht dat er ons toe brengt de oplossing te wensen binnen het kader van België: omdat het niet nódig is, die elders te zoeken, en omdat het zelfs nadelig zou zijn. Want een federalistische herinrichting stuit op grote moeilijkheden: zonder nog van de Duitse streek te spreken, zou België in drie gebieden verdeeld zijn, met Groot-Brussel of Brabant tussen Vlaanderen en Wallonië. Dat zou op de volledige verfransing van Brabant uitlopen. Dat zou op een verzwakking van Vlaanderen zelf uitlopen, - Vlaanderen, waar de klerikale macht heer en meester zou zijn. Ik kan voor heel het Vlaamse land niet de politiek van de provincie West-Vlaanderen wensen. Bedenkt maar hoeveel er onze eigen partij bij verliezen zou, als ze verdeeld was in een Vlaamse en een Waalse! En voegt daarbij de internationale verwikkelingen, die het gevolg zouden zijn van zulk een separatisme! Die oplossing, die simplistische geesten aantrekt, is juist de meest ingewikkelde. Tot slot wens ik nog een enkel woord te zeggen over de verhouding van nationalisme en internationalisme: | |
[pagina 132]
| |
ik hoef er hier wel geen nadruk op te leggen, dat er tussen die twee geen tegenstelling is. Een gezond internationalisme veronderstelt juist verstandhouding onder gezond ontwikkelde nationaliteiten. Zoals er geen tegenstelling is tussen individualiteit en democratie. Een socialistische maatschappij is een organisatie, waarin ieder zijn eigen functie verricht, zo doelmatig als maar kan. Als ieder orgaan zo leven kan, dat het het best zijn eigen functie verricht, dan is het gehele ook gezonder en sterker. Dat is het leven zelf: een toenemende verbizondering van de bestanddelen tegelijkertijd met de toenemende integratie van die bestanddelen in het geheel. Wat een individu in zijn natie is, dat is een natie in de gemeenschap der volkeren. Hoe meer we ons zelf zullen bezitten, hoe meer we voor de wereld betekenen zullen. Het spreekt vanzelf, dat ik in zo kort bestek maar een vlugge schets kon geven van de verhouding tussen Vlaamse kwestie en socialisme, maar ik zou het zeer op prijs stellen, als gij me nog de gelegenheid gaaft om op bizondere vragen te antwoorden.
1929 |
|