Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
aant.Germaanse en Romaanse cultuur in BelgieDe kring ‘Vrije Studie’ is voor mij geen nieuw-bekende. Voor 5 of 6 jaren genoot ik reeds de eer en het genoegen hier over Guido Gezelle te mogen spreken. Ik heb toen zulk een aangename herinnering van mijn gehoor meegedragen, dat ik de vriendelijke uitnodiging van Uw bestuur gretig aannam, en uit de omstandigheid, dat Uw bestuur zich tot een Vlaming wendde, meende ik te mogen opmaken, dat hier wel belangstelling zijn zou voor het vraagstuk der cultuur- en taaltoestanden in Vlaams-België. Want dat is het onderwerp waarvoor ik vergunning vraag vanavond, al is het zo veelzijdig, dat het zich niet in het korte bestek van een voordracht laat sluiten. Zoals U weet is sedert een paar jaren de strijd tussen Frans en Nederlands in België veel scherper geworden. De grens tussen de twee machtige cultuurgebieden, het Germaanse en het Romaanse, loopt dwars door ons land. Daar staan de oorlogszuchtige voorposten der Franse beschaving, die streven naar hetgeen eens ‘de inpalming der geesten’ werd genoemd, en onze taal, de Uwe, trachten te verdringen. Daartegen verweren zich uit alle kracht de flaminganten, die op den grondslag der volkstaal een eigen en vollediger cultuur willen opbouwen. Het is den Noord-Nederlander, over 't algemeen, niet makkelijk, tot een juist inzicht in de Vlaamse beweging te geraken. Hij kan slechts den uiterlijken kant dier beweging zien. Van de stille werking in de diepte, | |
[pagina 76]
| |
daar merkt hij uit den aard der zaak maar weinig van. Leest hij onze Vlaamse kranten, die toch in de eerste plaats voor het volk geschreven zijn, en dus in de eerste plaats tot het volksgevoel spreken, dan kan hij zich natuurlijk geen zuiver beeld van de toestanden vormen (wie zou overigens in de Belgische pers naar een zuiver beeld van wat ook gaan zoeken?) Hij leest daar, dat het hele volk voor zijn heiligste rechten opstaat: de zege is nabij, onze tegenstrevers zullen buigen of barsten, enz. enz. Komt hij dan naar België over, dan neemt hij een vlug kijkje in Antwerpen, Gent, Brugge en Brussel, hoort haast overal Frans spreken of een straattaal die hem een bevreemdend slag van Nederlands lijkt. En zijn oordeel is dan dadelijk klaar: hij ziet wat anders dan hetgeen de flaminganten hem voorspiegelden, onder de flaminganten voelt hij zich enigszins op halfweg naar Gasconje. Op vergaderingen hoort hij den Vlaamsen Leeuw vervaarlijk brullen, ziet hem geweldig met zijn staart zwaaien en dien op tafel slaan, dat de pinten er van rinkelen, maar hij merkt dat er toch niet veel van komt, en denkt stil bij zichzelven dat die Vlaamse Leeuw, met al zijn koude drukte, wellicht zo iets geworden is als... een vegetarische leeuw, - al is hij er nog verre van, zich tot geheelonthouding te laten bekeren!... Nou, denkt dan die Hollander verder, de Vlamingen zijn toch de meerderheid in België. Wat betekent dan dat eeuwig klagen over het onrecht dat hun geschiedt? Wel, ze moeten maar zo lam niet zijn... Maar, kende hij de toestanden zoals ze werkelijk zijn, hij zou beseffen, dat hij tegenover het Vlaamse volk | |
[pagina 77]
| |
aant.staat als tegenover een man met gebroken benen, wien hij toeroepen zou: Loop toch, kerel, loop toch in Godsnaam, als je een mens bent! De waarheid is, dat men het Vlaamse volk de benen gebroken heeft, of beter, want een gebroken been geneest makkelijk, men heeft dat volk bloed afgetapt, en vergif ingespoten. Niet gisteren of eergisteren, niet na 't jaar '30, maar veel vroeger, eeuwen lang, heeft het vergif heimelijk doorgewerkt, heeft de kanker vanbinnen dat lichaam aangevreten. Men heeft dat gedaan... niet die of die, niet een vijand dien ge onder de ogen ziet en bij de keel kunt vatten, - maar die menigvuldige, dooreengevlochten, halfduistere krachten die samen ‘de geschiedenis’ heten. Wij staan er niet onmachtig voor, want wij ook zijn een stuk geschiedenis, elk onzer dagen kan een stuk geschiedenis scheppen, maar wat eeuwen bedorven hebben, kan niet in één-slag-en-omzien genezen worden. In de Middeleeuwen zijn we waarlijk groot geweest. Vlaanderen en Brabant stonden aan het hoofd der Nederlandse gewesten. Moest men de geschiedenis der West-Europese beschaving schrijven, als ware die het werk van één groten geest, en daarbij uitsluitend rekening houden met hetgeen in iederen tijd de hoogste, de schoonste, de meest typische uitingen van dien tijd zijn, dan zouden daar de middeleeuws-Vlaamse literatuur, kunst, muziek en wetenschap in een mooi licht komen te staan. En kijk maar eens naar zovele portretten uit de 15de en 16de eeuw; vergelijk ze bij voorbeeld met Franse en Florentijnse portretten: daar hebben we dikwijls zowel als bij de Florentijnen die verfijning van | |
[pagina 78]
| |
trekken, dat lichten van den geest door het vlees zelf, die natuurlijke gratie, die het kenmerk zijn van een zeer ontwikkeld ras, van een ras dat eeuwen lang, geslacht op geslacht, door cultuur werd veredeld. Maar dan kwam de opstand tegen Spanje, de strijd die Noord en Zuid in eenzelfde opgolving van heldhaftigheid verenigde, en die helaas hetzelfde verloop niet had voor ons als voor U. Dat het niet aan de Vlamingen gelegen heeft, zo ze door Spanje eindelijk overwonnen werden, wie is er die het niet weet? De Waalse adel viel ons af, - Antwerpen moest ten laatste voor de overmacht bezwijken: 1585! Daar beginnen de tijden van kwijning en langzamen dood. Het hart van Vlaanderen houdt op te kloppen. Al wie ten onzent een kracht was, een vrije geest, week uit naar het Noorden, en ik hoef U niet te herinneren aan het grote deel dat Vlamingen namen aan den opbouw en den bloei van de Republiek der Verenigde Provinciën. Het zwaartepunt der Nederlandse beschaving had zich naar het Noorden verplaatst. Het Zuiden, uitgemergeld door den strijd en de uitwijkingen, verviel onder het juk van monniken en Jezuïeten. Gij hieldt het klein, door de Schelde te sluiten, en dat was natuurlijk ook, en even onbezonnen ware 't, zo wij daarover gingen klagen, als dat gij er U op verheffen zoudt. En naarmate ons volk verarmde en verwilderde, nam de Franse invloed toe, won overal veld onder de hogere standen. Wij wàren een overwonnen volk en we gaan nu nog altijd gebukt onder de verdoemenis van die eeuwen. De Franse invloed. Ik hoef U wel niet te leren, dat die van veel vroeger dagtekent, van het begin zelf onzer | |
[pagina 79]
| |
Vlaamse beschaving, in de 13de eeuw, en dat zoveel van dien Fransen invloed ons als 't ware in 't bloed is overgegaan, maakt een der nuances uit, die tussen Zuiden Noord-Nederland altijd bestaan hebben. Die invloed heeft ons oneindig veel goeds gedaan, in tijden toen we zelf flink op onze benen stonden, toen we genoeg eigen kracht bezaten, om hetgeen van buiten de grenzen van ons taaleigen kwam, in ons tot eigen vlees om te werken. Maar in de 15de eeuw, onder de hertogen van Bourgondië, werd die invloed reeds zeer bedenkelijk. Wij assimileerden hem zo goed niet meer. Hij kreeg te veel overwicht, en was toen niet bij machte om ons nieuw jong leven toe te voeren, maar bracht ons veeleer verbastering. Er zijn daar twee zaken te onderscheiden: het natuurlijke uitstralingsvermogen ener mooie beschaving, - er is nooit ofte nimmer reden geweest om zulk een uitstralingsvermogen te keer te gaan. Het gehoorzaamt eenvoudig aan een wet van meerderheid des geestes. Het is maar normaal dat deze meerderheid, voor zich, nieuwe gebieden verovert. Maar naast die organische kwam een meer mechanische invloed, die van de heren des lands en van het hof uitging. Een Frans hertog, die op centralisatie afstuurde, en een Frans hof, dat betekende weldra een verfranst middenbestuur, een verfranste aristocratie. Toen dan in de 17de en 18de eeuw de Belgische gewesten in economisch en staatkundig opzicht altijd meer achteruitgingen, werd de verfransing van uit Brussel steeds schadelijker. Het onderwijs was erbarmelijk, de hogere standen spraken de taal der fijnere kultuur, het Frans, en het Nederlands was een onbeschaafd dialect geworden, | |
[pagina 80]
| |
een patois voof het lagere volk. En dan kwam de Franse revolutie, met haar droom van een algemene broederlijkheid... of de dood, - met haar alles-gelijkmakend ideaal, dat niet geschikt was om verwaarloosde dialecten op te helpen. En dan weer de inlijving, Napoleon's dwinglandij... Beseft ge nu, wat we geworden waren in 1815, toen we weer met Noord-Nederland werden verenigd? Vondt gij daar nog wel het oude Vlaamse ras, dat in de 16de eeuw naast U stond in dezelfde glorie van mannelijke kracht? Nu was dat Vlaamse ras ten onder gebracht, vernederd, vertrapt, in onwetendheid gedompeld, uitgezogen. Aan U hebben we 't te danken, dat een heropbeuring weer mogelijk werd. Maar helaas, die 15 jaren onzer vereniging bleken wel voldoende om in het Vlaamse land enige kiemen van nationaal leven weer te doen schieten, doch niet om het plantje tot een krachtigen boom te laten groeien. De grond was te mager. Hij was al te lang braak blijven liggen. Binnen zo kort een spanne tijds kan men in een moerassige hei geen eiken tot vollen wasdom brengen. En er is wat anders: de nuances, die er tussen ons volkskarakter en het Uwe in de Middeleeuwen konden bestaan, die nuances die ons toen niet van elkaar scheidden, maar veeleer aan het Nederlandse volk de schoonheid schonken van een leven veelkleurig en toch één van toon, die schakeringen waren nu vaak tot dissonanties verscherpt. Sedert twee eeuwen waren de grondslagen van onze cultuur andere geweest, de twee volkeren, het Hollandse en het Belgische, hadden zich op hemelsbreed-verschillende wijze ontwikkeld. Wat de langzame, heimelijke werking der geschiedenis gedurende | |
[pagina 81]
| |
twee eeuwen had losgemaakt, kon niet zo dadelijk weer ineengezet worden. We mogen de omwenteling van 't jaar '30 diep betreuren, maar daarbij bekennen, dat ze nog door wat anders te verklaren is dan oppervlakkig misverstand, door wat anders nog dan de zichtbare factoren die er, in 't jaar '30 zelf, de onmiddellijke aanleiding toe gaven. Het Vlaamse volk was een kreupel volk, het kon nog niet recht lopen. Het werd weer in zijn ellende teruggeduwd, ellende naar lichaam en geest. De mannen van 't jaar '30 haalden door het mooie werk dier 15 jaren een brutale streep; daar kwam de vreeslijke weeromstuit. Bij de partij die door de omwenteling in België de overhand kreeg was die reactie tegen de vernederlandsing onvermijdelijk. Die politiek was noodlottig voor het Vlaamse land, maar, historisch beschouwd, verschijnt ze toch als enigszins logisch. Zij was bezield door de denkbeelden van het Franse liberalisme: Rogier en zijn vrienden wilden van den Staat een sterke macht maken, en van het jonge Koninkrijk België een werkelijke eenheid. De particularistische neigingen, die een nationale traditie waren, moesten verlamd. Een Belgische natie bestond er eigenlijk niet, maar de mannen van 't jaar '30 wilden die helpen vormen. Al wat de nationale eenheid bevorderen moest, wensten ze in de hand te werken. En dat gebeurde ten koste van het Vlaamse land, omdat hetgeen in het Vlaamse land eigen nationaal leven mocht genoemd worden, och, het was zo weinig, daar nog zo futloos lag. Wee den overwonnenen! De geschiedenis is niet sentimenteel. Overigens ontwikkelde zich in die jaren de Waalse nijverheid, in het koolmijnengebied: De liberale partij | |
[pagina 82]
| |
aant.was de partij der nijverheid, en het opkomend industrialisme eiste ook centralisering, centralisering die de grote steden zou bevoordeligen tegenover het platteland, - en in de grote steden waren de leidende standen tenemaal verfranst. Bedenkt verder dat de regering Waals was en de economische belangen van het Vlaamse land verwaarloosde: zij scheen alleen maar oog te hebben voor de Waalse industrie. Weet gij dat het Vlaamse volk, na 't jaar '30, slag op slag geteisterd werd door zware rampen, achteruitgang der vlasnijverheid, misoogsten, aardappelziekte, waarvan 't gevolg een echte hongersnood was, zo wreed dat oude mensen er nu nog weten van te vertellen? Het klinke niet overdreven, als ik zeg dat Vlaanderen in dien tijd een tweede Ierland geworden was. De bevolking nam af, het getal der behoeftigen en der misdadigers klom op aanzienlijke wijze. Al de ziekten die de ellende achter zich sleept, kwamen het Vlaamse ras van binnen aanvreten. Ja, het ras zelf verviel, er werden bijna tweemaal meer Vlamingen dan Walen onbekwaam verklaard voor den soldatendienst. Die achteruitgang van het ras nam volgens de statistieken toe tot ongeveer 1850. Eerst na 1860 valt weer een flauwe verbetering waar te nemen. Onder de wantoestanden waartoe het Vlaamse volk toen gedoemd werd, lijdt het nu nog. Beseft gij dat wel, Mijne Heren, wanneer gij soms verwonderd vraagt waarom het Vlaamse volk niet krachtdadiger tegen zijn verdrukkers opstaat? Maar ik wil er U meer van zeggen, want ge moet begrijpen wat onze strijd is. Denkt aan de ellende des geestes, die voortvloeien moest uit de taalpolitiek der mannen van 't jaar '30. Een der eerste daden van het | |
[pagina 83]
| |
aant.Voorlopig Bewind was de erkenning van het Frans als enig officiële taal. Dat was natuurlijk, voor wie de geschiedenis kent, en weet dat de nieuwe gedachte Frans was. Er werd dan, voor alle bedieningen, uitgegaan van de stelling dat de kennis van het Vlaams niet verplichtend was. De Grondwet sprak wel van ‘taalvrijheid’, maar het woordje ‘vrijheid’, waarmede men zoveel mensen in de luren heeft gelegd, sedert de verre tijden, toen ze met bizonder ontzag naar abstracte woorden zijn gaan opkijken, het onnozele woordje ‘vrijheid’ was zelden zo onnozel als daar, in de Belgische Grondwet: want wie ziet niet in, dat de taalvrijheid der beambten regelrecht indruiste tegen de taalvrijheid der bevolking? En dus moest de bevolking hààr recht opofferen, want wie weet er niet, dat voor het bestuur het publiek er is ter wille van den beambte, en niet de beambte ter wille van het publiek. Dus, alle maatschappelijke levensorganen waar de Staat over waakt, moesten Frans zijn: in het leger was alles Frans, voor 't gerecht was alles Frans, in het bestuur en in 't onderwijs was alles Frans. Alles wat van boven kwam was voortaan Frans. Sedert zo langen tijd, met uitzondering van die 15 jaren die onze zogenaamde onafhankelijkheid voorafgingen, sedert zo langen tijd was het Frans de taal der hogere cultuur in Vlaanderen. Nu werd die verfransing stelselmatiger dan ooit doorgedreven. Weldra ontstond noodzakelijkerwijs de Vlaamse reactie. Flaminganten gingen op hun achterste poten staan, bonden den strijd aan tegen de franskiljons of franselaars. De Vlaamse Beweging ging voortdurend vooruit en slaagde er in om enkele wetten ten voordele | |
[pagina 84]
| |
aant.van het Nederlands los te krijgen. Toch is ze nog zeer verre van haar einddoel af. Nu staan de strijdmachten vechtensgereed tegenover elkaar. De beslissende slag moet nog geleverd worden. Is de verfransing dan geen geluk voor Vlaams-België, zoals de franselaars menen? Frans is toch een taal met veel uitgebreider gebied dan Nederlands. En ze wijzen op Verhaeren, op Maeterlinck. Met uw Vlaams, zeggen ze, blijft ge zielig in een hoekje zitten. Door het Frans wordt ge eerst in de grote Europese familie opgenomen. Zo wordt er over de taal gepraat als ware die een willekeurig iets, een werktuig dat men zo maar naar verkiezen opneemt of weer weggooit of tegen een ander inruilt. Kan men dan tussen twee talen kiezen, als tussen twee merken champagne: hou-je van zoet? Neen, geef me liever extra dry! De taal is ook een levend stuk van onze menselijkheid, is verweven met alles wat onze manier van denken en voelen heeft bepaald, zit met duizenden wortels in het verleden, het verleden dat men niet met een streep van de pen wegcijferen kan, het verleden dat geen verleden is, want in ons zelf leeft het als actuele werkelijkheid voort. Zeker, een mens kan van taal veranderen, zelfs een hele klasse van mensen, in bizondere omstandigheden. Maar het is even moeilijk de massa van een volk van taal te doen veranderen, als van religie. En de feiten komen dat genoegzaam bewijzen: al werd nog zoveel in het werk gesteld om, zoals Rogier in 1834 schreef, het Germaans element te verdringen, het Vlaamse volk is Vlaams gebleven, en werd sedert een halve eeuw zijn Vlaamse ziel meer en meer bewust. | |
[pagina 85]
| |
En daar zit nu de knoop. Ik wil de vraag thans niet beschouwen uit het oogpunt van 't gevoel, noch zelfs uit het oogpunt der rechtvaardigheid, al mag men, in zake taalpolitiek, die begrippen niet uitschakelen. Maar ik stel me nu eenvoudig op het zuiver-reslistische standpunt der cultuur. Een modern volk heeft een grote cultuurtaal nodig; zolang het op een dialect teert, blijft het afgezonderd van de grote Europese stromingen. Maar dit verwijten we den Fransen invloed: dat hij de bronnen van een echt nationale Vlaamse cultuur stelpt, terwijl het Frans toch onmachtig blijkt in Vlaams-België de rol van een grote cultuurtaal op voldoende wijze te spelen. Want het Frans blijft eigenlijk tot een zeer kleine minderheid der bevolking beperkt. Dat is iets wat de Noord-Nederlander niet vermoedt, als hij zo maar enkele steden aandoet. Laat U niet door uiterlijken schijn bedriegen: alles is niet Frans, wat er Frans uitziet. Bij nader bekijken zult ge gewoonlijk ondervinden, dat het Frans niet meer is dan een vernisje over de Vlaamse werkelijkheid. Krabt men dat laagje vernis weg, dan komt de Vlaamse werkelijkheid te voorschijn, maar die Vlaamse werkelijkheid is dof, verroest: om te blinken moet ze eerst nog eens duchtig gewreven en gepoetst worden. Laten we die beeldspraak varen om op de feiten te wijzen. Volgens de statistiek van 1900 bedroegen de Vlaamse provincies, waarbij ik de Vlaamse arrondissementen van Brabant reken, namelijk Leuven en Brussel, een bevolking van (in globale cijfers) 3.700.000 inwoners. Daarvan kenden 2.800.000 uitsluitend Vlaams, 200.000 uitsluitend Frans, 700.000 | |
[pagina 86]
| |
Vlaams en Frans. In België, ongeveer 3.000.000 uitsluitend Vlaams. Laten we voor een ogenblik de Vlaamse arrondissementen der provincie Brabant met de hoofdstad aan kant, om alleen met de vier overwegend Vlaamse provincies rekening te houden, dan komen we tot de volgende cijfers: Vlaams alleen: 2.266.000; Frans alleen: 54.000; Frans en Vlaams 373.000. - Ik wijs u vooral op het zeer geringe aantal tweetaligen. Nemen we de 14 grootste Vlaamse steden bijeen (buiten de steden zijn er haast geen Franssprekenden) dan stellen we vast dat daar ongeveer 1/5 Frans kent (hoeveel Frans zullen we maar niet nagaan!), 4/5 kennen uitsluitend Vlaams. - En wilt ge weten welke de verhouding is te Brussel, de meest verfranste stad, de hoofdstad vanwaar de verfransing over het Vlaamse land uitgaat: volgens de jongste volksoptelling: alleen Frans 180.000, alleen Vlaams 145.000, Vlaams en Frans: 261.000. Vooral Frans 319.500, vooral Vlaams 286.500. Gelieve op te merken dat de wijze, waarop de vraag naar de taal gesteld was, een zeker overwicht aan het Frans moest geven. Er werd niet gevraagd: welke taal beschouwt gij als Uw moedertaal, of: welke taal spreekt gij in den huiskring? maar wel: welke taal spreekt gij het meest? Daar het Frans de taal is van middenbestuur, leger, handel, enz., zijn er vele Vlamingen, Vlaamsgezinden zelfs, die door hun ambtsbezigheid of betrekking genoodzaakt zijn, meer Frans dan Vlaams te spreken. Maar dat nu daargelaten stellen we vast, dat te Brussel, de verfranste stad bij uitnemendheid, het aantal Vlaamssprekenden op weinig na even hoog is als het aantal Franssprekenden. En vatten we dit alles te zamen, dan | |
[pagina 87]
| |
aant.komen we tot de slotsom dat in het Vlaamse land de over-over-grote meerderheid der bevolking buiten welken invloed ook der Franse cultuurtaal staat. En daarom zeggen de flaminganten: aan het Nederlands komt daar de rol van grote cultuurtaal toe, het Nederlands alleen kan de algemene cultuur in de massa-zelf van het volk doen dringen. Het Nederlands - we zijn er nog niet, want de meerderheid der Vlaamse bevolking spreekt dialect, en het is juist het streven der flaminganten om, door middel van het volksonderwijs, waar nog zo ongemeen veel voor te doen is, het dialect tot beschaafde omgangstaal te veredelen. Er bestaat, zoals U allen weet, werkelijk verschil tussen de West-Vlaamse, Oost-Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialecten. Er is nog groter verschil tussen West-Vlaamse, Oost-Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialecten enerzijds, en de beschaafde omgangstaal van Noord-Nederland anderzijds. Dat de overgrote meerderheid der Vlaamse bevolking de dialecten niet te boven komt, is het teken van onze achterlijkheid, en dat verschaft aan het beschaafde Frans een soort van zedelijk overwicht. Geen enkele flamingant die niet inziet, dat taaleenheid volstrekt vereiste is, wil het Nederlands als cultuurtaal in Vlaams-België de rol van het Frans overnemen. Maar vergeten we daarbij niet, dat taaleenheid niet door eigenmachtig ingrijpen bereikt wordt. In hoofdzaak is dat een natuurlijk proces: een hechte taaleenheid wordt niet gemaakt, maar groeit. De Noord-Nederlandse beschaafde omgangstaal, zoals die zich onder de hegemonie van het Hollands dialect gevormd heeft, aan de Vlamingen opdringen, dat Noord- | |
[pagina 88]
| |
aant.Nederlands beschaafd ineens in de plaats willen stellen van onze dialecten, daar zou men weinig geluk mee hebben. Het dialect mag niet uitgeschakeld worden, het is de natuurlijke grondslag van de levende, de als levend gevoelde taal. Dat dialect kan men geleidelijk opleiden tot beschaafde taal. Men kan het veredelen. Daarbij is het inachtnemen van een zekere norm onvermijdelijk, en die norm kan geen andere zijn dan het Noord-Nederlands. De voedingsbodem van de taal is de cultuur; ware er in Vlaams-België één gewest, dat in de vorming van een nationale cultuur een overwegende rol ging spelen, dan zou het dialect van dat gewest de overhand kunnen nemen. Dat is nu 't geval niet. Willen we tot taal-eenheid geraken, dan is alleen aanpassing onzer dialecten aan het Noord-Nederlands Beschaafd mogelijk. Sedert een twintigtal jaren heeft het algemeen Nederlands in België ruim veld gewonnen, en men hoeft dus niet bezorgd om de toekomst te zijn. Zeker, de taal van de kunst grijpt gaarne naar het oorspronkelijke, pittige, levende volkswoord, de kunstenaar zag niet graag het sap in de vlezige jonge ranken van de volkstaal verdorren, maar dat is ten allen tijde het volle recht van de vormenscheppende literatuur geweest. Wat zou men daar de kunst, die 't eigenaardige en het levende wenst, naar schoolmeesterachtige inzichten gaan tuchtigen? Maar het verschijnsel van een sterk dialectisch gekleurd Nederlands blijft tot de literatuur beperkt, tot een deel van onze literatuur, en hoeft U dus niet bevreesd te maken omtrent het veldwinnen van een algemene beschaafde omgangstaal, taal der ontwikkelden, taal der cultuur, die zich bij het Noord-Nederlands | |
[pagina 89]
| |
aansluit, aan het Noord-Nederlands aanpast. Alleen, en hier wens ik uitdrukkelijk op te wijzen: taaleenheid worde geen taaleenvormigheid; men late den droom van taaleenvormigheid aan een verouderde paedagogie over. De Noord-Nederlander moet het goed recht inzien van allerlei Vlaamse eigenaardigheid in woorden en zegswijzen en zinswendingen, en die niet hooghartig als on-Nederlands brandmerken. Wat enigszins anders klinkt dan in Holland is daarom niet noodzakelijk on-Nederlands. Het Nederlands volkskarakter neigt meer tot eigenaardige verscheidenheid dan naar straffe reglementering. We moeten streven naar aanvoeling en eenheid, doch zonder de wetten van het natuurlijke taalleven te krenken. Zo meen ik nu den strijd duidelijk te hebben omschreven: het is een strijd tussen Frans en Nederlands om den voorrang als cultuurtaal in Vlaams-België. Welke zijn toch de gevolgen van 't overheersen van 't Frans? Bedenkt maar wat het betekent, dat de ontwikkelden één taal spreken, en het volk spreekt er een andere. Waar zo iets geschiedt, waar de volkstaal zich niet met den geest normaal ontwikkelen kan, is de grondslag zelf van een nationale cultuur aangetast, de bronnen zelf van het nationaal leven zijn vergiftigd. Bedenkt maar wat het voor een volk betekent, als degene die slechts lager onderwijs geniet zich daar twee cultuurtalen moet laten opdringen, en in de korte spanne tijds waarover hij beschikt geen enkele behoorlijk aanleren kan, en dan eigenlijk geen taal meer bezit; hij heeft zijn kostbaren tijd verbeuzeld - dien hij zo nodig had om te leren zien en denken - met het aanleren van een mond- | |
[pagina 90]
| |
aant.volletje Frans, dat hij, buiten Brussel, weldra vergeet. Maar zijn eigen taal heeft hij ook niet behoorlijk kunnen aanleren, bij gebrek aan tijd, en hij blijft dus met zijn dialect zitten. Zonder horizon, zonder geestelijke voeling met de grote wereld die buiten zijn dagelijks gedoe ligt. Bedenkt dan verder wat het voor een volk betekent, dat het gehele hoger onderwijs Frans is, buiten enkele leergangen in de Germaanse philologie. Dat er op dit ogenblik nog, in geheel Vlaams-België, geen enkele geneesheer, ingenieur, beoefenaar van natuur-wetenschappen of mathesis, geen enkele leraar in de geschiedenis, aardrijkskunde, wijsbegeerte, of oude talen, kortom, geen enkele geleerde buiten den germanist is, wien niet de hele wetenschap in 't Frans werd ingepompt, geen enkele die, gedurende zijn studiën, één woord Nederlands van het gestoelte heeft horen klinken. Verfransing der ontwikkelden, onwetendheid en armoede in de massa: geen licht dat van boven neersijpelt, beneden zit men in het donker. Hoe ziet er onze bevolking thans uit: bovenaan een kleine kaste van geheel-verfransten, en daarnaast een aantal mensen die zich door eigen energie tot echte Vlamingen van top tot teen hebben opgewerkt. Daaronder dan de ruimere groep der halfverfransten, burgerij die door het tweetalig middelbaar onderwijs is gegaan, of in den handel wat Frans geleerd heeft: de halfslachtigen, mossel noch vis, die prof. Bolland één voor allemaal tot vermuilezelden heeft gestempeld. Dat zijn die wezens zonder eigenaardigen, schonen levensvorm, zonder stijl, zonder kracht, zonder zelfstandigheid en zelfwaardigheid, die niet goed kunnen denken, doordat ze niet goed kunnen spreken, door hun | |
[pagina 91]
| |
onvoldoende kennis van Nederlands en van Frans tegenover elk anderen Europeër tot ondergeschiktheid gedoemd. Wat hebben die van de Franse cultuur? God beware me: ze zijn er de caricatuur van. Mijn bewondering en liefde voor de heuse Franse cultuur is al te groot, dan dat ik die vulgaire lammelingen niet zou verafschuwen, die slechts een flauwe weerschijn zijn van een beschaving, die met hun diepst en volledigst wezen niet strookt en waar ze in den grond niets van begrijpen. Hun verbasterde halfslachtigheid doemt ze tot onmacht. Waar is hun vrijheid, dat zelfzeker en zwierig gemak van zeggen en doen, wanneer het eigenste, het wezenlijkste in hen vergeten, schamel en onvruchtbaar ligt, overgroeid door woekergewas? Vrijheid is niet afwezigheid van dwang, vrijheid is macht om zichzelf te zijn. Ik houd van den mens die is wat hij is; die geheel is, wat hij in den grond is. Hebben die lui iets dat ge cultuur moogt noemen? Neen, cultuur is niet het bezitten van een beetje kennis; echte cultuur is een zeker evenwicht van al de krachten van den mens, een zeker evenwicht ook met de krachten die zijn omgeving uitmaken; cultuur is een innerlijke eenheid, en daar de mens toch nooit alleen staat en zelfs niet alleen kàn staan: innerlijke eenheid aangepast aan zijn wereld, in overeenstemming met de wereld waarin hij werken moet. Er is geen cultuur zonder zelfstandigheid. Men kan 't in één woord uitdrukken: cultuur is stijl, stijl is de uiterlijke vorm van cultuur, - stijl is schone vorm, die samenbindende kracht heeft. De half-verfransten hebben géén cultuur, behoren tot geen enkele, zitten eeuwig tussen twee stoelen. | |
[pagina 92]
| |
En onder hen dan: de overgrote meerderheid der Vlaamse bevolking, 3 millioen mensen die alleen Vlaams spreken en geen aanraking met hoger intellectueel leven kunnen hebben, doordat dat hoger intellectueel leven Frans is, - de tobbers, de wroeters, de koelies die in hun eigen land moeten onderdoen voor Walen en Duitsers, want dezen hebben degelijk vakonderwijs kunnen genieten en zijn dus beter gewapend om in allerlei takken van bedrijf de beste betrekkingen te bekomen. Beseft ge nu, waar onze strijd om gaat, en de moeilijkheden, en dat het hier niet alleen op ‘willen’ aankomt; dat ons nog veel meer in den weg staat dan een paar wetteksten, maar dat we strijden tegen een gehelen samenhang van stevige vormen en diep ingewortelde krachten, die samen het Belgische leven uitmaken? We strijden tegen een ziekte die het Vlaamse volk zelf in 't merg zit. Gij zegt ons: de Vlamingen zijn de meerderheid in 't land, waarom drijven zij hun wil niet door? Ik antwoord U: de werklieden en voortbrengers zijn de meerderheid in de maatschappij, waarom zijn zij de bazen niet? Het is een lelijke kringloop: als we op een welbewust volk mochten steunen, dan was de zege spoedig behaald; maar alleen een werking van bovenaf kan het volk bewust maken, en de hogere standen worden juist voortdurend verfranst door het onderwijs. Wat is het volk, waar we op steunen moeten? De boeren? Die stellen geen belang in een gedachtenstrijd. De kleine neringdoenden? Evenmin. De werklui? Die lagere klassen blijven verstoken van elken beschavenden invloed, doordat de beschaving | |
[pagina 93]
| |
aant.van boven Frans spreekt. De Vlaamse arbeider staat daarom zozeer achter bij den Waalsen, er is overigens haast geen Vlaams vakonderwijs - er is geen goed Vlaams vakonderwijs mogelijk, omdat er geen Vlaamse hogeschool bestaat die de leraars zou vormen. En er is geen Vlaamse hogeschool doordat de bourgeoisie verfranst is, en meester van den toestand blijft: en ze blijft meester van den toestand zolang het volk niet door de werking van een Vlaamse hogeschool wat meer ontwikkeld wordt. - En zo is 't voor alle maatschappelijke machten. Het Frans is het teken geworden van de heersende standen, dus ook, in de ogen van de kleinburgerij en het mindere volk, van de geestesmeerderheid, van de deftigheid, van hetgeen netjes en ‘comme il faut’ is, - het Frans is de gewone omgangstaal onder ontwikkelden. Ik schilder U den toestand wat donkerder af dan hij is. De enorme vooruitgang van de Vlaamse beweging, alles wat we tot nu toe, stap voor stap, verkregen en veroverd hebben, bewijst dat de kringloop niet hopeloos gesloten was. Het volk is wel zeer onwetend en zonder cultuur, maar in dat volk leeft toch een duister gevoel, een onbewuste drang, een instinct waardoor het zich dragen laat: ik bedoel hier vooral het volk uit de steden, maar ook op het platteland is soms het gevoel van eigenwaarde ontwaakt, en meteen het gevoel voor de moedertaal. Tien jaren geleden hadde niemand durven voorspellen, dat men dat volk geestdriftig zou kunnen stemmen met de vraag der Vlaamse Hogeschool. Waar een spreker | |
[pagina 94]
| |
dat onderwerp aanroert, wordt hij nu wild toegejuicht en toegejubeld: ze kunnen wellicht niet duidelijk zeggen waarom, maar ze voelen instinctief dat er redding komen moet, en dat ze van daar komen zal. Als de propaganda zo doorgezet wordt, dan zal over enige jaren in ieder kiesdistrict de Vlaamse volkswil kunnen opgedrongen worden. Er wórdt geluisterd naar de Vlaamse stemmen die dat volk bereiken. En dat is nu de andere zijde van het vraagstuk: de stukjes wet, die een minderheid van flaminganten door jarenlang hardnekkig doordrijven toch afgedwongen hebben, die hebben toch al wat voortgebracht: door de wet van 1883 op 't middelbaar onderwijs groeit het aantal Vlamingen aan, die behoorlijk Nederlands kennen. Bij velen, zeer velen, spreekt het bloed toch luider dan de conventie, die Frans voor deftiger houdt. Antwerpen is Vlaams. De meerderheid van den hogeren stand mag nog verfranst zijn, de Nederlandse minderheid neemt gestadig toe en haar invloed laat zich altijd sterker gevoelen. Bedenkt maar welke logge massa hier aan den gang moest gebracht worden, tegen welke vastgewortelde stomme krachten van vooroordeel hier te kampen viel, terwijl toch in 't begin haast de gehele intellectuele wereld, het kapitaal, handel en nijverheid, leger, openbaar leven, bestuur en onderwijs, alles Frans was: hegemonie van de Franssprekenden op politiek, economisch en intellectueel gebied! De verfransing van den hogeren stand had voor gevolg de onwetendheid van den lageren stand, van de cultuur afgesneden. En de onwetendheid van den lageren stand had voor gevolg, dat men de verfransing van den hogeren stand niet te keer kan gaan. In beide bestand- | |
[pagina 95]
| |
aant.delen van die verhouding waren dus slechts kleine veranderingen mogelijk, geen variaties op grote schaal. Houdt gij daar rekening mee, dan zult gij het een wonder noemen, dat we reeds zoveel bereikt hebben. Bewondert het dat enkele welbewuste keikoppen van flaminganten, die eerst alleen stonden, verguisd, verdacht, op alle wijze tegengewerkt, de Vlaamse Beweging toch aan 't rollen kregen, - bewondert het, dat ze toch wet op wet ten gunste van het Nederlands uit de handen van een onwillig Parlement losrukten, en dat ze steeds talrijker werden, en nu uit alle hoeken en kanten te voorschijn komen, zodat we in de laatste 15 jaren meer veld gewonnen hebben dan in de halve eeuw die voorafging, en er nu een Vlaams leger van intellectuelen bestaat, dat een macht is, terwijl het volk altijd duidelijker de stem van verheffing hoort (Roeselare-Kunstdag) - ja, bewondert het, dat het Vlaamse volk, eeuwen lang vertrapt, nog zulke schatten aan gave kracht blijkt te bezitten, zoveel leven van binnen in, en zijn Vlaams hart zuiver heeft gehouden, dat Vlaamse hart dat nu altijd luider en luider klopt, in zijn feesten, in zijn betogingen, in zijn muziek, fris en groots, in zijn literatuur, - ja, bewondert het, dat we niet alleen meer een Vlaamse schilderkunst, maar een Vlaamse muziek hebben, een Vlaamse literatuur die, wat de kwaliteit betreft (haar rijke verscheidenheid), niet minder is dan de uwe, en dat alles gevoed door de sappen van eigen bodem, als opgestuwd door de onbewuste kracht van dat volk, uit dat volk gegroeid als een boom, tegen alle wanweer en windengeweld in, een boom zo groot dat hij de wolken gaat vaneen scheuren, en daar staat vol zon, vol vogelen, vol zegen voor het land. | |
[pagina 96]
| |
Dat alles is de Vlaamse Beweging: bewondert ze, - ik wens U toe, ze te bewonderen!
Maar beschouwen we nu den strijd van Frans en Nederlands in België in verband met de cultuurmachten, waarvan de taal het werktuig is. Cultuur veronderstelt een bizondere geesteshouding, een levensstijl. Is hier ook een strijd tussen Romaansen en Germaansen levensstijl? Ja en neen. De franselaars roepen luid dat de flaminganten de Franse cultuur in België willen vernietigen. Daar is niets van: de strijd tegen het overwicht van het Frans is geen strijd tegen de Franse cultuur zelve. Maar: het streven der Fransen om ons het Frans op te dringen, is werkelijk een strijd tegen de Germaanse cultuur. De Franse invloed wordt in België van uit Frankrijk rijkelijk gesteund. Hij treedt aanvallend op tegen elken anderen cultuurinvloed die uit het Noorden of het Oosten komen zou. Voor de franselaars is de Franse cultuur niet een cultuur, waarmee het Belgische volk zijn voordeel kan doen, nevens het goede, dat in een andere cultuur te vinden is. Neen, België is een wingewest voor Franse cultuur, bij uitsluiting van alle andere. Het ware niet de minste verdienste van de Vlaamse Beweging als ze er in slaagde, niet alleen Vlaanderen, maar ook het Franssprekende gedeelte van België te zuiveren van die eenzijdigheid, die in de moderne wereld aandoet als een anachronisme. Die Franse invloed werkt exclusief. België ontvangt minstens 9/10 van zijn geestelijk voedsel uit Frankrijk. We hebben daar een bizonder ras van cyclopen, met één enkel oog, dat | |
[pagina 97]
| |
aant.steeds naar Parijs gericht is. Onze kranten, zelfs wanneer ze niet al te getrouw al de zwenkingen van de Franse politiek meemaken, zijn toch helemaal op Franse leest geschoeid, ze zien niet anders, kennen niet anders dan Parijs. Van de flauwste klucht die te Parijs gespeeld wordt geven ze verslag, maar het hoogste geestesleven in Engeland, in Holland, in Duitsland, - wat zeg ik: het geestesleven van ons eigen Vlaamse land, dat telt niet mee, en mag niet meetellen. Uit andere landen hebben we toch niets te leren! Wat kan ons de machtige sociale en economische organisatie van Duitsland schelen? En de Duitse wetenschap, de Duitse techniek? Heeft iemand het verleden jaar niet parmantig uitgesproken: les Allemands qui se sont établis en Belgique sont vite assimilés par les Belges: et cela se comprend aisément, car ils sont plus près que nous de la barbarie (wij zijn namelijk dichter bij Frankrijk!) Wie heeft dat gezegd? Ik durf het haast niet bekennen: de deken der Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren der Hogeschool van Luik. Dagelijks treffen we hier brave lui aan, die zich Duitsland niet anders voorstellen dan onder de gedaante van ‘le caporalisme prussien’. Ze zeggen en schrijven voortdurend, dat de Nederlandse professoren, die een wereldberoemdheid genieten, een Lorentz, een Zeeman, een de Vries, een Kamerlingh Onnes, een van der Waals, geen Nederlandse werken uitgeven. Weet U wel, dat er in het Belgisch parlement een volksvertegenwoordiger prijkt, die daar beweren durfde, dat in de Nederlandse universiteiten het onderwijs niet in het Nederlands wordt gegeven, daar het Nederlands geen taal is, waarin wetenschap kan meegedeeld worden? | |
[pagina 98]
| |
aant.Ja, voor zulke teratologische verschijnselen mag men wel zeggen, dat niet de onpeilbare hemel met al zijn sterren, en niet de onafzienbare vlakte van den Oceaan, ons zozeer het gevoel van het oneindige geven, als wel de menselijke domheid. Ze lopen over van vooroordelen. En dat zij, met hun brutale onwetendheid, in de Belgische pers, in de Belgische tijdschriften, den doorslag geven, dat brengt met zich een schandelijke beperking en verarming van het Belgische geestesleven. De voorvechters der Franse cultuur zijn niet alleen bezield door den kleingeestigen en blinden haat tegen alles wat Duits is, maar door het verbijsterend geloof, dat het Frans de universele taal der beschaving is, de taal die het best de nieuwe denkbeelden over de wereld strooit, de taal die het meest geschikt is om de intellectuele eenheid van Europa uit te maken, de taal waarin de denkbeelden op de duidelijkste en meest universele wijze uitgedrukt worden. Het spreekt vanzelf dat de mensen die zulks beweren, nooit een andere taal dan het Frans kennen. Ze stellen zich gemakkelijk voor, dat Parijs de wereld is. Die illusie gaat gepaard met deze andere: dat alles wat van enig belang is, in de Europese geesteswereld, in het Frans vertaald is. O ja! Het boek van Prof. Holeman b.v.! Wat blijven ze, met al hun bluf, toch zielig in hun hoekje zitten, op hun klein hoopje boeken, terwijl overal rondom hen de moderne wereld aan 't werk is, verfrist door de nieuwe gedachten die als zeewinden uit Noord en Zuid en Oost en West waaien. Het zijn de achterblijvers, en de moderne wereld laat ze zitten, ze kunnen zich maar als kleine kinderen met al hun mooie tirades vermaken. Ze zijn een overwonnen standpunt, iets dat | |
[pagina 99]
| |
aant.zich aan de grootheid van de moderne wereld niet aanpassen wil. Ja, in België vertegenwoordigen die franselaars het provinciale. Ze behoren tot één provincie van Europa, spreek hun niet van wat er buiten hun provincie omgaat. Zij zijn de opbouwers van den Fransen muur die ons omsloten houdt, zij zijn het, met al hun achterlijke inzichten, die ons land beletten met de wereldbeschaving mee te gaan. En ze durven beweren dat de flaminganten, door hun hangen aan een kleine taal, hun land willen afzonderen, zich achter een Chinesen muur opsluiten. Wat een misverstand! Wij willen een sterk nationaal leven, gebouwd op den grondslag der volkstaal, maar dat sluit toch niet het gezonde internationalisme uit, dat een vereiste van het moderne leven is. Integendeel! Ik heb het vroeger aldus eens geformuleerd: Om iets te zijn moeten we Vlamingen zijn - We zullen Vlamingen zijn om Europeërs te worden. Nationaal en internationaal zijn toch geen tegenovergestelde begrippen. Evenmin als individualisme het tegendeel van gemeenschapsgevoel zou zijn. Individualisme bestaat niet hierin, dat men slechts een deel van zijn menselijk wezen ontwikkelen zou, datgene wat van ieder mens een uitzondering maakt; maar wel zijn geheel menselijk wezen, in Goethischen zin: hoe meer een mens zich dan ontwikkelt, hoe meer ook hij de solidariteit voelt met al wat hem omringt, wat zijn wereld uitmaakt. Wat ik hier van een mens zeg, geldt evenzeer voor een samenhangende groep, bij voorbeeld een volk, een natie. Het is toch niet denkbaar meer, dat een volk alleen en uitsluitend zou bouwen op hetgeen in zijn eigen | |
[pagina 100]
| |
aant.verleden ligt. Door de snelheid der verbindingen, de ruime verspreiding van 't gedrukte woord, de gedurige betrekkingen tussen de verschillende landen, wordt het ons altijd duidelijker, dat er een algemene Europese beschaving bestaat. Of beter, een beschaving van het blanke ras, over heel de wereld. Geen geestesstroming, of ze golft spoedig over alle grenspalen heen. Een gedachte betaalt geen tolrecht, wordt onmiddellijk de wereld door gezaaid. Het Christendom, de Renaissance, de Verlichting, de Romantiek, het Socialisme, zijn geen nationale verschijnselen. De ontwikkeling van de wetenschap en zelfs van de kunst, is veelmeer Europees dan nationaal. Rubens is niet denkbaar zonder de Italianen, en de 19de-eeuwse schilderkunst in Europa is niet denkbaar zonder Rubens. Bestaat er een Franse natuurkunde, of een Engelse wiskunde, of een Duitse scheikunde? De geestesgeschiedenis van een afzonderlijk volk heeft nooit een geheel uitgemaakt, kan nu minder dan ooit een geheel uitmaken. Het is eenvoudig een feit dat onder de ogen valt: geen denkbeeld is er nog, dat alle solidariteit met de Europese gedachte loochenen kan, waar de Europese beschaving niet aan meegewerkt heeft. Maar daartegenover staat nu een andere waarheid: dat internationaal leven blijft van uiterst gering belang, waar het niet op een wel gekenmerkt nationaal leven inwerkt. Het is hier weer hetzelfde als met een mens zonder persoonlijkheid, die allerlei invloeden ondergaat, soms de meest tegenstrijdige, zonder die in hemzelf te verwerken, in hemzelf tot evenwicht en samenhang te brengen. Wij willen eerst: persoonlijkheid. Wie het nationale leven eerst tracht te slopen, baant niet den weg | |
[pagina 101]
| |
aant.tot wereldcultuur, maar eenvoudig tot oncultuur. Ik kan haast zeggen, dat de ergste vijanden van de Franse zaak in het Vlaamse land de franselaars zijn, die de Franse loot niet willen enten op een gezond-Vlaamsen stam. Maar als we eens eindelijk onszelf zijn, dan hebben we geen reden meer om ons tegen het Frans schrap te zetten. Vergelijk Holland! en zijn taal met beperkt gebied: een voordeel! Als we eens fiks op onze eigen benen staan, dan kunnen we tegen een tochtje uit den vreemde. Waarom zouden we dan onze vensters aan den zuiderkant gaan sluiten? Waarom zouden we den Fransen gedachtestroom aan de grens gaan tegenhouden? Te potsierlijk! Gezien onze ligging in Europa en de tradities door de geschiedenis vastgelegd, ware dat zelfs onmogelijk, ondenkbaar, en ik hoef daar verder geen woorden over te verliezen. Zulk een politiek mogen de Fransen tegen het Duits voeren, wij niet tegen het Frans. Zien ze dan niet, hoe schoon ons land daar in Europa ligt, tussen de grootste naties in, aan den samenloop der Germaanse en Romaanse beschavingen? België zou in Europa de voornaamste knoop van werkelijk Europese beschaving kunnen worden. Wil ik U wat zeggen, de echte cosmopolieten in België zijn de flaminganten. Onder hen treft ge de mensen aan die goed op de hoogte zijn van wat er in het buitenland omgaat. Streuvels bij voorbeeld. Onze zending is, België te bevrijden van zijn Frans provincialisme. En er is voor ons, Vlamingen, zo'n schone harmonie mogelijk tussen Franse en Germaanse beschaving. Ik spreek hier naar het hart niet van degenen - er zijn er waarschijnlijk - die menen dat een Vlaamse beschaving een door en door Germaanse | |
[pagina 102]
| |
beschaving zou moeten zijn, dat althans daarnaar zou moeten getracht worden. Hier neem ik cultuur in den zin dien ik er daareven aan gaf: de samenbindende vorm, de stijl, de geesteshouding zelf. Het kan dus zijn dat er Vlamingen denken: laat ons maar het materiaal van ons denken overal vandaan halen waar wat te vinden is, uit Frankrijk zowel als uit Duitsland, maar houden we ons schrap tegenover den Fransen levensstijl. Ik moet U toevertrouwen, dat ik niet begrijp, waarom er geen samenvatting mogelijk is, tussen hetgeen ik als essentieel in de Franse en essentieel in de Germaanse cultuur beschouw. De Franse cultuur heeft een bizonder schone uiterlijkheid ontwikkeld, de Germaanse een bizonder schone innerlijkheid. 't Een strijdt niet noodzakelijk tegen 't andere. En als ik van de schone uiterlijkheid der Franse cultuur spreek, dan wil ik die daarvoor niet lager aangeschreven zien dan de Germaanse. Er is overigens geen schone vorm zonder inhoud, nietwaar, - maar als ge in cultuur vooral den vorm ziet die mens tot mens bindt, den levensstijl, dan staat in dat opzicht de Franse boven de Germaanse. Die vorm steunt op een langere traditie, die hem door de eeuwen heen verfijnd en vermooid heeft. De Franse taal is sedert de 17de eeuw het gevoeligst werktuig geworden der klare en sierlijke uitdrukking van het verstandelijke in den mens. Het verstandelijke is iets beperkts, het is de gehele mens niet, - maar van dat verstandelijke heeft Frankrijk den bekoorlijksten vorm gegeven. En er is nog wat anders: door de lange traditie is die vorm gemeengoed van het Franse volk geworden. Hij heeft er het hele gezelschapsleven doordrongen, en die humane hoffelijkheid in den | |
[pagina 103]
| |
aant.dagelijksen omgang van mens tot mens is iets wat het gehele Franse leven op een hoger plan van schoonheid brengt: dat noem ik eerst een levensstijl! Iets van den Grieksen geest is door de Renaissance, beter dan elders, in den Fransen geest overgegaan. En Frankrijk is wellicht niet meer ‘la fille aînée de l'Eglise’, zoals men zei, maar als ik in het Franse milieu leef, dan denk ik: Frankrijk is nog altijd de oudste dochter van Minerva. Maar het Noorden heeft andere zijden van het menselijke ontwikkeld: in het Noorden brandde dat diep-innerlijk leven, waarvan de middeleeuwse mystiek een uiting is, en uit die mystiek kwam de Hervorming, en in die eeuwen, dat Frankrijk op het toppunt van zijn macht, de intellectuele schoonheid tot een soort van gezelschapsdeugd maakte, die de hogere kringen in Europa veroverde, werkte de piëtistische zuurdesem voort in Duitsland, het toen verscheurde en vertrapte Duitsland, werkte daar voort niet in den geest der hoger-staanden, maar in het hart van het volk. En zo moest de reactie tegen het verstandelijke, het opwellen van het gevoel dat men romantiek noemt, die grote beweging die men als de gewichtigste omwenteling aan den aanvang van den nieuwsten tijd beschouwen mag, want heel de negentiende eeuw staat in het teken van het romantisme, - daarom, zeg ik, moest het romantisme vooral uit de Germaanse wereld uitbreken. Het was de zege van het Germaanse gevoel, van het Germaanse gemoed. Het was niet de klare lijn van den Fransen geest, maar het was de stem uit den afgrond, het was de kunst van Rembrandt, het was de muziek van Bach en Beethoven, - het was, om het met één woord tegenover de Franse | |
[pagina 104]
| |
schoonheid te stellen: het was een ethische schoonheid. Maar hebben Mozart en Goethe die twee werelden in zich niet verenigd, en om tot mijn uitgangspunt terug te komen, hebben zij niet het bewijs geleverd, dat het essentiële van Romaanse en Germaanse cultuur niet tegenstrijdig is, maar tot een hogere harmonie kan gebracht worden? Geen onoverbrugbare antithese bestaat er tussen Fransen geest en Germaans gemoed: trachten we onszelf, levend midden in Europa, zo volledig mogelijk te maken. Dat elk van ons trachte zoveel menselijks als maar mogelijk is in zich tot schonen bloei te brengen, in zich tot schone eenheid te klinken. Dat elk van ons trachte, in zichzelf, de synthesis te verwezenlijken, die we voor ons volk dromen. Ziet gij nu wel, dat onze strijd een strijd is voor dat goddelijke iets, een schoner menselijkheid? En mag ik me, ten slotte, tot U wenden met de vraag: ziet gij niet, dat we tevens voor Uw zaak vechten? Wij hebben U nodig, aan Uw cultuur trekken we ons omhoog. Maar ziet gij niet, dat het behoud en de ontwikkeling der Nederlandse taal, de bloei der Nederlandse beschaving in België, voor Noord-Nederland een overgrote betekenis heeft? Of is het dan van geen belang, dat gij daar voor uw boeken, voor het woord uwer denkers zulk een afzetgebied verovert, een bevolking van bij en omtrent de 4 millioen zielen? Is het dan van geen belang, dat zij eens naast U staan, om de Nederlandse beschaving, gaaf en gezond, boomvast te behouden, tegenover de Romaanse en Germaanse stromingen die haar komen aanspoelen? Zou er dan in het Koninkrijk der Nederlanden niets veranderd zijn, moesten wij eens door | |
[pagina 105]
| |
Franse invloeden verzwalpt worden? Bedenkt het wel! Wij staan op de voorposten: vergeet het niet: voor Uw taal vechten we, voor Uw zaak. Staan we dan broederlijk naast elkaar!
1912 |
|