Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
aant.Het Vlaamse vraagstuk | |
[pagina 67]
| |
aant.Eisen ener Vlaamse kultuurMijne Heren, - Het is een echte vreugd voor mij, in deze vergadering het woord te mogen voeren. Want ik sta hier weer eens voor Vlamingen, die in hun hart denzelfden droom dragen als ik zelf. En het doet deugd, nu en dan eens van den droom te spreken die ons allen hier verenigt. Weet ge waarom dat tegenwoordig zulk een genot geworden is? Wel, omdat we nooit schóner gedroomd hebben dan thans. Daarom is er vreugde in de lucht! Wij hebben nooit van zo dichte bij en zo duidelijk het ideaal gezien, dat de Vlaamse Beweging bezielt. Wij strijden niet alleen meer om brood, om herstelling van grieven, om rechten, we weten nu dat dit alles maar een voorbereiding is tot ons ideaal, we weten dat we strijden voor een hogere schoonheid. We zien onzen droom nu van dicht bij, en we geloven, met al wat aan ons voorgevoelen kan, we geloven dat we dien droom eens in 't open daglicht zullen zien staan, - geen droom meer, maar een daad. Ik herinner mij dat andere studentenfeestvan twee jaren geleden, de Rodenbach-viering te Roeselare. Daar heb ik voor de eerste maal dat nieuwe geluk gevoeld, daar is 't ineens over mij gekomen: daar hebben we 't kunnen | |
[pagina 68]
| |
beseffen, dat er in de ontelbare scharen daar bijeengestroomd, iets opleefde, dat groter was dan al onze frases. Het brak daar uit het gemoed zelf van honderden en honderden, met de onbedwingbaarheid van een natuurkracht. Niemand had de boodschap gebracht, maar rondom het standbeeld van Rodenbach blonk ze uit aller blikken. Daar heb ik begrepen dat de leus die ons verenigt geen ijdel woord was, maar dat een ideaal daar lééfde, werkzaam was in alle harten en geesten, iets dat niet opgelegd was, maar uit het innerlijkste naar buiten brak, en dat we allen ineens erkenden. Wie dacht daar nog aan zichzelf? Ieder ging op in één gedachte, die oneindig groter was dan zijn persoontje. Daar heb ik het voor de eerste maal gevoeld als een tastbare werkelijkheid, dat we iets meer konden worden dan een blote verzameling van mensen levend binnen dezelfde grenzen, maar dat we weer konden worden: een Volk, in de hoogste betekenis van dat woord. En voelen we dat sedertdien niet gestadig? Eenzelfde gedachte is er thans in u allen. Waar Vlamingen bijeen zijn is die gedachte aanwezig: ze moeten niet praten, niet waar, om elkaar te begrijpen? Ge wéét nu, ge weet heel goed, dat ge allen hetzelfde, en iets zeer schoons wilt. En de spreker, wien anders de taak is opgedragen wat stemming te maken, moet zich niet afpijnen om zijn denkbeelden te boetseren: hij moet zich maar laten dragen door de algemene stemming, en zijn woorden uit die stemming laten groeien. Hij kan maar zeggen wat ge allen weet, hij kan maar spreken van datgene waar ge allen aan denkt. En, het zij tussen haakjes gezegd, ik ben maar blij dat ik hier de eerste spreek: | |
[pagina 69]
| |
aant.want mijn vriend Sabbe, en Prof. Bielen, ze zullen het wel anders zeggen, en waarschijnlijk beter dan ik, maar of het wel in den grond iets anders zal zijn, ik vermoed van neen: sedert dat de strijd voor de Vlaamse Hogeschool aangebonden is, is er geen Vlaams spreker die, vooral op een studentenfeest, over wat anders spreken kan dan over de Vlaamse kultuur, die ons ideaal is. De Vlaamse Bond viert nu zijn 25-jarig bestaan. 25 jaren! Kijkt eens terug naar dien tijd, gij die hem gekend hebt. Ik ben nog niet oud genoeg om te kunnen getuigen hoe de Vlaamse Bond er toen uitzag, ik heb ze toen niet gezien ‘met mijnen eigen visu’, zoals ik eens iemand hoorde zeggen... Maar 15 jaar geleden, en 10 jaar, hoe stond het toen nog! En thans: wat een weg hebben we afgelegd! Nu is er zoveel animo, zoveel hoop, dat we haast de strijders beklagen die vóór ons zijn gekomen. Wat moeten die een geloof en een liefde in zich gedragen hebben, om moed te houden, daar de overwinning toch nog zo ver was. Wij zijn de bevoorrechten, wij kennen de vreugd, zo dicht te staan bij 't grote doel. Het gaat nu om de hoofdidee van de Vlaamse Bond: de kultuur, de geestelijke schoonheid waarin ons volk zich één zal voelen. Van die hoofdidee is het, dat ik u hier, in 't kort, spreken wil. Er zijn in de Vlaamse Bond twee grote drijfveren: de ene is de zin voor rechtvaardigheid. Wij willen behandeld worden zoals het vrije mensen toekomt. Wij willen niet in een toestand van ondergeschiktheid leven. Wij willen gelijkheid. Wij hebben toch geen bizondere zonden bedreven, dat men ons niet gelijkstellen zou met de | |
[pagina 70]
| |
Walen, of met de Vlamingen die hun moedertaal verloochend hebben. Dat is alles zo vanzelfsprekend, dat er geen woorden meer over te verliezen zijn. Maar daarnaast is er een andere grote drijfkracht: het is de kracht zelf die groeien doet en het sap zwellen in de planten. Het is de wil van het Vlaamse volk om te groeien, om gezond te zijn, en om groot en schoon te zijn. Het is de kracht die drijft ter volmaking. Ieder voluitlevend mens wil alles wat in hem ligt ontwikkelen, alles wat in hem mogelijk is ook verwezenlijken. Zoals een boom die aldoor dieper zijn wortels in de moederaarde strekt, en zijn stam hoger opduwt, en zijn blarenkruin breder uitbreidt in den wind en de zonne, vol vogelen, zo ook een volk. Maar... we zijn geen bomen: mensen willen niet alleen groeien en gezond zijn naar den lijve, ze willen ook groeien en gezond zijn in verstandelijk en ethisch of zedelijk opzicht. Daarvoor zijn ze juist mensen. Wat is gezondheid? Een zekere samenhang, een zeker evenwicht van al de krachten van den mens, een zeker evenwicht ook met de krachten die zijn omgeving uitmaken: hij moet zich vrij kunnen ontwikkelen, geen ene kracht mag de andere belemmeren. Wat we nu bij een mens kultuur noemen, dat is hetzelfde evenwicht in het verstandelijk en het zedelijk leven: dat is innerlijke eenheid, en, daar de mens toch nooit alleen staat en zelfs niet alleen kàn staan: innerlijke eenheid aangepast aan zijn wereld, in overeenstemming met de omgeving waarin hij werken moet. Dat betekent voor den mens het woord kultuur. Kultuur bestaat niet hierin, dat hij lezen en schrijven kan, en een bepaalde hoeveelheid kennis heeft verworven. | |
[pagina 71]
| |
aant.Een geleerd mens is niet noodzakelijk en altijd kompleter dan een ongeletterde. In een van zijn boeken wordt er door den Engelsen denker Ruskin op gewezen, dat een boerin, die hoegenaamd geen onderwijs heeft genoten, soms toch zeer verstandig kan zijn, volkomen aangepast aan haar omgeving, beter geschapen voor hààr werk dan menig advokaat, geneesheer of professor voor het zijne. Is die eenvoudige vrouw helemaal op haar plaats, en vertoont ze dat harmonisch evenwicht van gemoed, hart en geest, dat de schoonheid van een mens uitmaakt, dan heeft ze kultuur, al kan ze ook geen letter lezen zo groot als een koe. Wie die eenheid en dat evenwicht bezit, bezit eerst zichzelven, bezit zichzelf geheel, en wie geheel zichzelf bezit, is eerst waarlijk vrij. Dat is de enige vrijheid die den mens waardig is, - een andere vrijheid is goed voor proleten. Welnu, zo staat het ook met de kultuur van een volk, met de kultuur die we voor 't Vlaamse volk begeren. De kultuur, voor een volk, dat is die samenhang, die samenwerking, die organische eenheid der geesten, waarin eenieder zich voelt als deel van het geheel, zodat ook de zwakken en middelmatigen zich gesteund voelen door heel de omgeving, omdat ze deel hebben aan een groter leven dan het leven van den enkeling zijn kan. En wat is er nodig nu ter bereiking van dat ideaal. Ten eerste veronderstelt de gezondheid van een volk, dat geen deel van de natie door een ander worde onderdrukt, door een ander uitgemergeld, aan een ander opgeofferd. Vooreerst dus: democratie, d.w.z. geen verdrukten, geen vertredenen, geen verpletterden. Mogelijkheid voor eenieder om zijn leven te maken, zonder | |
[pagina 72]
| |
reeds als kind onder de machten van het geld gebukt en gebroken te gaan. Dat het eenieder mogelijk weze, ekonomisch mogelijk, het leven waar hij voor geschapen is schoon uit te leven, dat is de grondslag ener sterke beschaving, en daaruit blijkt al genoeg, nietwaar, dat de strijd voor Vlaamse beschaving niet uitsluitend een taalbeweging mag zijn. In ekonomische toestanden kan ook door de taalbeweging veel verholpen worden, maar er is ook veel waar de taalbeweging alleen niets aan veranderen kan. Dit betreft wat ik noemen zou de lichamelijke voorwaarden der beschaving. Maar wat hebben we verder nodig? Ontwikkeling van den geest door de taal, die alleen ons tot een volk kan maken. Vervlaamsing van de hogere organen die het verstandelijk leven beheersen, d.w.z. in de eerste plaats vervlaamsing der Hogeschool, opdat het heldere water van wetenschap en gedachte al onze moerassen daar beneden zou gaan verfrissen en aan 't stromen brengen. Geen heren die Frans denken boven zwoegers die 't met Vlaams patois moeten stellen. Eén volk, van boven tot beneden, één taal, één geestesleven. Maar is het doel daarmeê bereikt? Is er niet méér nodig voor een kultuur, die werkelijk dien naam verdient? Als we morgen de Vlaamse Hogeschool hebben, zijn we dan voldaan? Neen, nietwaar? De Vlaamse Hogeschool is maar een middel, een onontbeerlijk middel, maar het doel der Vlaamse Beweging is hoger nog, nietwaar? Zoals een mens met ontwikkeld ethisch leven vollediger en schoner is dan een mens met enkel kennis, - zoals een mens met geweten schoner is dan | |
[pagina 73]
| |
een mens met enkel weten. Mag ik eventjes den philologischen pedant uithangen? De partikel ge, in geweten, drukt het collectieve uit, den samenhang. Het geweten is de hogere eenheid van den geest, bij den mens, en bij een volk. Wij willen zijn een volk in de hoogste betekenis van het woord, een volk met een nationaal geweten, met een ziel, met een geestelijke eenheid die allen tot elkaar verbindt. Wij moeten den geestelijken samenhang der natie helpen opbouwen. Dat is niet iets dat bestaat, vanzelf gegeven is, het is iets dat wòrdt, en gemààkt wordt. Het materiaal alleen is gegeven. Maar wij moeten zorgen voor den opbouw. Het materiaal, dat is al het oorspronkelijk Vlaamse dat lééft in ons en rondom ons, in de taal, in zeden en gewoonten; dat moeten we zuiver houden en ontwikkelen; dat zijn de stenen die we tot den passenden vorm moeten kappen. Maar de vorm zelf van het geheel, het idee dat den gehelen bouw beheerst en samenhoudt, dat is òns werk, dat is een beeld dat we in ons hoofd dragen, waar we steeds aan voortwerken, - een ideaal waar wij het leven inblazen maar dat ons dan weer schoner leven geeft. Het is niet iets dat we krijgen, maar een bewustzijn dat we maken, en het is - daar echt leven geen stilstand duldt, - het is een geestelijk bezit dat we steeds en elken dag opnieuw zullen moeten veroveren. Leert dus begrijpen, studenten, intellektuelen, gij jongeren die 't leidende geslacht van morgen zult zijn, leert begrijpen wat dat ideaal vereist. Het wordt niet verwezenlijkt door een Hogeschool alleen. Het is het werk van allen. Het is het werk der kunstenaars, die onze ziel aan onszelf openbaren: wat is in dat opzicht | |
[pagina 74]
| |
aant.de betekenis niet van een Gezelle, van een Peter Benoit? Maar het is ook het werk van den minsten mens die, in zichzelf, iets van dat ideaal verwezenlijkt. En daarom richt ik mij tot u, studenten, en 't zal mijn laatste woord zijn: gij, de bevoorrechten, die hebt mogen studeren, en een invloed op minder ontwikkelden zult hebben, gij hebt plichten tegenover de minder bedeelden. Gij weet het, dat we vooral behoefte hebben aan een geestesaristocratie, - gij moet die worden. De diepe invloed komt altijd van een ‘élite’, - van een élite alleen komt de organiserende kracht, en zonder die wordt geen hoger leven mogelijk. Leert uzelf maken tot een beeld van de eenheid die we voor 't Vlaamse volk begeren. Weest geheel uzelf, om uzelf geheel te bezitten. Leert de schoonheid van zelftucht, want zelftucht is wat ons het meest ontbreekt. Ik weet niet waarom ik, uit misplaatste beleefdheid, het niet uitspreken zou zoals ik het meen: onder de volkeren die ons omgeven munten we uit door slordigheid en stijlloosheid. Stijl is schone vorm, die samenbindende kracht heeft. Leert dien stijl, dien schonen vorm uit uzelven te ontwikkelen. En eens zullen we weer een volk zijn, het heerlijke volk dat we vroeger waren.
1911 |
|