Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
aant.MaterialismeWij hebben ons ontdaan van alle spiritualistische denkwijze: wij geloven niet dat we een ziel bezitten, die geheel onafhankelijk van het lichaam is, en als een afzonderlijk wezen zou kunnen leven. Maar van 't spiritualisme in 't materialisme vallen, heet een geestesdwang loslaten voor een andere. In een vorig artikel gewaagde ik terloops van de zogezegde ‘logiek’ waarmee de stelsels gebouwd worden. Een kenmerk van die ‘logiek’ is, wat men zou kunnen noemen, de dichotomische denkwijze: de onderstelling dat slechts twee oplossingen van een vraag mogelijk zijn. Alsof er op elk gebied van wetenschap, geloof, gevoel, geen plaats is voor duizenden schakeringen! Alsof er niet evenveel oplossingen zijn als bewuste individu's! ‘Zijt ge geen spiritualist, dan zijt ge materialist, anders kan het niet, dat is uitgemaakt...’ Wel neen, vrienden, ik kan nog heel wat anders zijn, - en bepaald geen -ist te zijn ware nog 't best. Wanneer een wijsgeer mij op de mouw wil spelden, dat ik ziel en lichaam ben - de ziel voor God en 't lichaam voor de aarde - dat mijn ziel over mijn lichaam moet heersen, zijn instincten bedwingen als zijnde het kwaad en de zonde, dat ik mijn leven lang alle smart moet verdragen als een zegen, omdat mijn ziel dan gelukkiger zal wezen in een ander, een toekomstig leven - dan antwoord ik: ‘Brave jongen, ik houd evenveel aan wat gij lichaam, als aan wat gij ziel noemt; zij bevinden zich heel goed samen; ik leef in het stellig bestaande leven, in dit zinnelijke leven waaraan ik een vreugd | |
[pagina 16]
| |
aant.heb; er zit genoeg evenwicht in mij om mijn instincten maar te laten gaan, zonder het minste wantrouwen; ik wil zo weinig mogelijk lijden, en zelfs zo breed en vol en vreugdig leven als maar zijn kan, niet later, maar nu, in dit dadelijke, zinnelijke leven, mij in 't geheel niet bekreunend om abstractiën en woorden.’ Noemt ge die practische wijsheid ‘materialisme’, dan heb ik alleen bezwaren tegen het woord zelf. Maar velen die ‘vrij denken’ (!) houden er een wijsgerig stelsel op na: welnu, het kan niet genoeg herhaald worden, dat het materialisme, als wijsgerig stelsel, bepaald geen wetenschappelijke waarde bezit, en wel de domste metaphysica is die men zich denken kan, en de meest dogmatische. Wundt, een der grootste namen die men hier kan noemen, zei met recht, dat er heden, onder de wijsgeren, geen materialisten meer bestaan; de enigen die in de wetenschap overblijven zijn physiologen. Het is een philosophie die tot het verleden behoort. Als er een metaphysica dogmatisch kan genoemd worden, dan is het wel deze! Zij bevestigt, zonder te bewijzen. Zij zegt: dat is zo, maar nergens vindt men een demonstratie der beginselen waarop zij berust, nergens vindt men een vaste, dialectisch-onomstootbare redenering. De argumenten stromen altijd uit een beginsel dat a priori, als een geloofsartikel, vastgesteld is. Er is misschien geen andere leer, die zich zo weinig bekommerd heeft om de vraag: hoe kan de mens tot de kennis van iets geraken, hoe kan hij weten dat, wat hij als waar acht, werkelijk en in den grond waar is. Niemand, tot nu toe, heeft den grondslag der materialistische | |
[pagina *1]
| |
Omslag van ‘De Kunstwereld’, 1894
Ontworpen door Wzn Kromhout | |
[pagina *2]
| |
Titelvignetten voor ‘Van Nu en Straks’, 1893 (door Henry van de
Velde) en ‘Ontwaking’, 1896
| |
[pagina 17]
| |
aant.erkenningswijze vastgesteld, getoetst. Alleen in een der boeken van Moleschott vindt men een zwakke poging in dien zin, maar die mag als mislukt beschouwd worden. De stof alleen bestaat, zeggen de materialisten. Waar is 't bewijs? Het enige waarop zij steunen is de afhankelijkheid der psychische van de physische verschijningen. Dat moeten we wat nader bezien. Ik laat staan dat men het met die afhankelijkheid niet altijd zo nauw moet nemen. Het kan b.v. geschieden dat de geest steeds scherper groeit in een lichaam dat van dag tot dag vervalt, en wie zichzelf een weinig beschouwt, merkt dikwijls dat het bewustzijn, en de onbewuste geestesdiepten, aan wetten gehoorzamen, die van een volstrekt andere soort en werking zijn dan de wetten der stoffelijke natuur. En dit ten minste zal elkeen toestaan: dat er geen parallelisme bestaat tussen elke lichamelijke excitatie en elk geestelijk feit. Men kan niet vaststellen dat, in gegeven omstandigheden, dezelfde lichamelijke excitatie altijd en onveranderd dezelfde uitwerking, juist in dezelfde hoedanigheid en kracht, op den geest heeft. En al gebeurde zulks 99 maal op honderd, dan zou men toch, om die éne uitzondering, van geen wet van parallelisme mogen spreken. Maar laat ons nog aannemen, dat dergelijk parallelisme altijd en in alle mogelijke gevallen bestaan zou. En wat dan? Alleen door de vreemdste verwarring van begrippen, door een ongelooflijk gemis aan wetenschappelijk oordeel, wordt bij de materialisten een eenvoudige verhouding van onderlinge afhankelijkheid een verhouding van oorzaak tot effect. Is de geest afhankelijk van de stof, de stof | |
[pagina 18]
| |
is even afhankelijk van den geest; maar omdat twee feiten samen of kort na elkaar geschieden, is 't een niet noodzakelijk de oorzaak van 't ander. Waarom zou 'k de verhouding niet mogen omkeren, en beweren dat de geest alleen bestaat, terwijl de materie slechts een vorm is van den geest, want wij kennen de dingen toch niet in zichzelf, maar slechts zoals zij zich in onzen geest voordoen. Dat ware niet méér onlogisch dan de bewering dat alles materie is, en de geest maar een vorm der materie. En die materie, de Stof, dat is toch ook maar een begrip: wij zien de dingen, de vormen, zoals zij op onze zinnen werken, maar kennen de Stof niet. Ik vraag: wat, wat is die Stof? Hebben we daar niet te doen met de overheersing ener abstractie, evenals wanneer wij van den Geest horen spreken? En wat verschil bestaat er, voor ons, tussen spiritualisme en materialisme, daar beide uitgaan van een abstract begrip, in den grond een geloofsartikel, dat op geen bewijzen steunt? Indien men, door het veronderstellen van zo'n alleenbestaand wezen, de werkingen van onzen geest maar kon uitleggen! Maar het materialisme is onmachtig om de eenvoudigste psychische daad te verklaren. Het spreekt van bewegingen der ‘atomen’ (weer een hypothesis!) alsof, in de natuurkunde, de ‘atomen’ iets meer waren dan een abstracte en willekeurige hulpvoorstelling van het verstand, om het schema van een samenhang vatbaar te maken. Maar wat hebben de materialisten anders aan te bieden dan declamaties, of dagbladpolemiek, of kroeg-schertsjes, wanneer men vraagt: ‘Hoe ontstaat er leven uit de anorganische stof? Wat is het eigenlijke verschil tussen anorganische en | |
[pagina 19]
| |
aant.organische stof? En hoe ontstaat uit de levende stof de gedachte, en hoe ontkiemt in den mens dat ondoorgrondelijk geheim: het bewustzijn? Het Bewustzijn, hoort ge, het Bewustzijn! Tracht het niet te ontvluchten, het zit daar in u, - en ge weet niet van waar het komt... Laat ze maar zeggen dat alles zo eenvoudig, zo doodeenvoudig is; laat ze maar den zin van 't mysterie altijd meer en meer verdoven: het bewustzijn zal u niet meer loslaten, jongens, en de zin van 't mysterie zal wel 't zijne krijgen... Het materialisme heeft de mate zijner onmacht alsmede zijner imbeciliteit gegeven, wanneer Büchner schreef (in de Nederlandse vertaling van Kracht en Stof , blz. 148): ‘Hoe en op welke wijze de stof, die wij hersenen noemen, indrukken opneemt, verwerkt, en ze onder anderen vorm teruggeeft, hoe uit dit alles bewustzijn ontstaat, doet voor ons onderzoek niets ter zake. Het is voldoende te weten dat het geschiedt.’ Ja, - Büchner! Las men nu nog Moleschott of Vogt, of de geschiedenis van het materialisme van Lange! Maar het is zonderling dat juist het allerdomste der materialistische werken, het oppervlakkigst en minst wetenschappelijk vulgarisatie-boekje, Kracht en Stof, het meest gelezen wordt, en het meest tot de verspreiding van de leer bijdraagt. ‘Het is voldoende te weten dat het geschiedt.’ Daar hebt ge 't: Büchner heeft niets bewezen, maar stelt vast dat het zeker geschiedt. Zijn boek is zo dogmatisch als de Catechismus. Nergens vond ik zo fraaien voorraad van hypothetische beweringen, ingeleid door: uit talrijke ervaringen heeft men kunnen besluiten dat... | |
[pagina 20]
| |
aant.het kan niet betwijfeld worden dat... er bestaat geen twijfel meer dat... Niemand toch twijfelt er aan, of... onbetwijfelbaar is het... Zij, die geleid zijn door logisch verstand weten... De wetenschap heeft reeds voor lang uitgemaakt dat... de hedendaagse natuurwetenschap leert... het is onwederlegbaar bewezen... dit of dat is een waarheid die heden ten dage nog slechts door onwetenden of uit sleur kan betwijfeld worden... enz. enz. Men kan er van dien aard heel makkelijk een honderdtal opvissen. Ernstig bediscussiëren kan men dat werk niet, of men zou elken volzin moeten toetsen, en wederleggen. Ik meen dat ik nooit een pseudo-philosophisch werk gelezen heb, waarin een dergelijke verwarring van begrippen voorkwam. Het is alsof Büchner de betekenis der woorden niet kende. Eerst zegt hij - na Du Bois-Reymond - dat kracht en stof (bij hem synoniemen van geest of ziel en materie) slechts benamingen zijn voor twee zijden, twee verschijningswijzen van één wezen dat ons in zijn eigenlijke natuur onbekend is: Beide zijn van verschillende standpunten genomen abstracties van het wezen der dingen. Ieder op zichzelf genomen hebben zij geen zin (blz. 1). En blz. 3: ‘De kracht kan evenmin de stof scheppen, als omgekeerd de stof de kracht, want wij hebben gezien dat voor beide een afzonderlijk of gescheiden bestaan tot de onmogelijkheden behoort.’ Maar weldra vernemen wij het tegendeel (blz. 33): ‘Deze dwazen vergeten in hun bovenzinnelijke verblindheid geheel, wat het onderzoek ons klaar bewezen heeft (!), nl. dat de materie of de stof (waaruit zij zelf ontsproten zijn) er zeer langen tijd vóór den geest | |
[pagina 21]
| |
aant.geweest is...’ De geest, schrijft hij, kan alleen in de georganiseerde natuur ontstaan. Doch wat is dat nu weer, blz. 38: ‘Er bestaat geen stof zonder kracht, maar ook geen kracht zonder stof; geen geest zonder materie, maar ook geen materie zonder geest!...’ En blz. 138 wordt de geest of de ziel weer heel iets anders: ‘Het woord ziel is niets anders dan een verzamelwoord of alles te zamen vattende zegswijze, om een ganse reeks van werkzaamheden der hersenen en het daarmede samenhangende zenuwstelsel aan te duiden, zoals wij door het woord respiratie of ademhaling verstaan het gezamentlijk begrip van de zeer ingewikkelde werking der ademhalingsorganen.’ (Wat Broussais korter uitdrukte: ‘De ziel is niets anders dan de werkzaamheid der hersenen.’) Wie kan uit die zonderlinge en tegenstrijdige bepalingen wijs geraken? Wanneer men Büchner leest komt men tot de mening, dat het materialisme slechts op de geesteslafheid der mensen steunt. Ziedaar de waarheid: de meerderheid denkt over de vraagstukken niet na, wil over de vraagstukken niet nadenken; zij grijpt naar een woord, en meent dat ze dan iets meer bezit dan vroeger. Zij wil, zei Goethe, zij wil gemakkelijk leven! Zoals vele mensen zich anarchist noemen, omdat de anarchie de eenvoudigste oplossing der sociale quaestie schijnt te zijn, zo ook kleven de meeste anarchisten het materialisme aan, omdat het de eenvoudigste leer is, een van die stelsels die voor alle vragen een gepast antwoord gereed hebben (en daarom alleen zou men die bruutste aller philosophieën moeten wantrouwen). Zeggen: ik ben materialist... wij materialisten... enz. is veel | |
[pagina 22]
| |
gemakkelijker dan zelf denken, zonder zich met overgenomen woorden tevreden te stellen, in zich zelf een eigen antwoord zoeken op de vreeslijke vragen die voor ons oprijzen. En vindt gij geen antwoord, dan zult ge maar twijfelen, en met uzelf strijden, maar ge zult u toch een echt levend mens voelen.
1896 |
|