Verzameld werk. Deel 3
(1953)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 325]
| ||||
aant.II. Waarom moet de Gentse Hogeschool vervlaamst worden?Eigenlijk is de vraag niet meer het oprichten van een Vlaamse Hogeschool; maar wel de vervorming of, gelijk men gewoonlijk zegt, de ‘vervlaamsing’ der Gentse hogeschool. Na 1830 waren vele mannen, als Ch. Rogier, voorstanders van het oprichten ener enkele hogeschool; in 1835 beslisten de wetgevers twee hogescholen tot stand te brengen met het duidelijk te kennen gegeven doel - zulks blijkt ten overvloede uit de debatten - in de verstandelijke behoeften van beide delen der natie te voorzienGa naar voetnoot*. Lag het in de politieke lijn van dien tijd er slechts het Frans toe te laten, het blijft niettemin waar dat de Gentse hogeschool voor het Vlaamse volk bestemd was. Heden is het Vlaamse volk bewust geworden en eist die hogeschool. Het vraagt eenvoudig dat zijn Hogeschool aangepast worde aan de rol die zij in onze huidige maatschappij te vervullen heeft. En te dien einde wil het dat men breke met de dwaling na 1830 begaan door de reactie tegen het Nederlands; welke reactie de levensbelangen van het Vlaamse volk maar al te lang benadeelde. Er | ||||
[pagina 326]
| ||||
aant.bestaan geen voldoende redenen om ons de gevolgen van die onrechtvaardigheid tot in het oneindige te doen verdragen. Die gevolgen zijn zo erg en zo talrijk dat herstel niet langer mag verschoven worden. Een Franse hogeschool te Luik, een Vlaamse hogeschool te Gent: dat is de enige formule die de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen in België voldoet. In zijn prachtig boek, dat men zijn testament noemen mag, La Démocratie après la guerre (Brussel 1918) schreef A. Prins, een vereerde meester van ons allen, het volgende (blz. 123): De aanvankelijke dwaling werd begaan toen de wetgever, die in een tweetalig land twee Staatsuniversiteiten tot stand bracht, twee Franse Universiteiten in 't leven riep. ‘De dwaling herstellen is niet enkel de Vlaamse cultuur, die hare proeven geleverd heeft, een ambtelijke huldiging schenken, het is in het hoger onderwijs de gelijkwaardigheid van Walen en Vlamingen huldigen, door elken Belg toe te laten zijn Universiteit te kiezen, volgens zijn voorkeur met betrekking tot de taal. Daarin ligt tevens de erkenning besloten dat ieder zelf te oordelen heeft over het nut van die keus’. | ||||
1. De splitsing van sommige leergangenAndere oplossingen werden voorgesteld. Wij weten niet of wij de naam van ‘oplossing’ mogen geven aan de splitsing van een klein aantal leergangen in elke faculteit. Dat deed de vrije Hogeschool te Leuven (twee of drie | ||||
[pagina 327]
| ||||
aant.leergangen gesplitst in elke faculteit, in 't geheel elf leergangen sedert 1911). Daar zij de enige katholieke Hogeschool van het land is, kan men ze natuurlijk niet helemaal vervlaamsen, want de katholieke Walen zouden daardoor benadeeld zijn. Wij bezitten echter twee Staatshogescholen en kunnen bijgevolg door dezelfde beweegredenen niet weerhouden worden. Wat de Vlamingen willen, is niet het geven van enige leergangen in hun taal, maar wel een brandpunt van volledige cultuur, een samenhangende inrichting. Daar de Franssprekende Belgen hun volledige hogeschool hebben, eisen de gelijkheid der Belgen en de vrijheid der talen, dat ook de Vlaamsprekende Belgen hun volledige hogeschool hebben. Er werd ook voorgesteld een tweetalig stelsel toe te passen op de hogeschool te Gent en op die te Luik, doordat men de regering machtigen zou sommige leergangen te splitsen zodra een voldoend aantal studenten het zouden vragen. Dat is slechts een afleiding. Even min als de onbeduidende maatregelen waarover wij het zoëven hadden, kan dit ontwerp het Vlaamse land de homogene inrichting verschaffen die het behoeft. De hogeschool over haar geheel zou Frans blijven; de Vlaamse leergangen zouden slechts van bijkomstig belang zijn. Daarbij mag het betwijfeld worden of de Walen er vrede mee zouden hebben dat de inrichting der Luikse Universiteit aldus veranderd werd. Nemen zij die hervorming evenwel aan, wat verstaat men dan onder de woorden ‘een voldoend aantal studenten’? Verder zal men zien welke geringe bevolking de Gentse Universiteit bezit. Ongerekend de wetenschappelijke doctoraten die twee of drie studente tellen, hebben tal van leergangen zo weinig | ||||
[pagina 328]
| ||||
toehoorders dat het haast niet meer mogelijk is aldaar een splitsing in te voeren. Zal de aanwezigheid van vijf of zes studenten volstaan om de verdubbeling te bekomen? De verhouding van de Vlaamse studenten tot de niet-Vlaamse kan van jaar tot jaar verschillen; zal de eenmaal toegestane splitsing voortbestaan ad vitam aeternam? Veronderstellen we dat een bepaald aantal studenten zich zeker jaar in dezen of genen leergang laten inschrijven: zou de professor in zijn ambt blijven, wanneer er geen toehoorders meer zijn? Men ziet dus hoe zulk een stelsel aanleiding geven kan tot dwaze toestanden, tot verrassingen en misbruiken. Het blijkt niet voor toepassing vatbaar, zodra men er de practische verwezenlijking van bestudeert. Bij de inschrijving zou de student, of liever, wanneer de student minderjarig is (wat schier altijd het geval is) de vader of de voogd verklaren welke taal hij verkiest. Thans reeds heeft de student die keus voor sommige leergangen, zonder dat men den vader of den voogd aanspreekt. Bestaat de gewenste leergang nog niet, hoe kan men dan den student onmiddellijk voldoening geven? Dat is niet ernstig.En welke aantrekking kan de Gentse hogeschool op de Vlaamse studenten uitoefenen, die thans uit gemakzucht of om andere redenen aan andere hogescholen studeren. indien zij niet vooraf weten hoeveel leergangen en welke leergangen in hun taal zouden gegeven worden en indien zij gevaar lopen, na hun studiën in sommige vakken in 't Nederlands aangevangen te hebben, ze in 't Frans te moeten eindigen of omgekeerd? Zonderlinge opvatting van de gelijkheid overigens. die de ganse Gentse Hogeschool en de Universiteit te Luik, | ||||
[pagina 329]
| ||||
aant.onder alle omstandigheden voor de Franssprekende studenten openstelt, maar de vrijheid om Vlaamse leergangen zelfs te Gent bij te wonen doet afhangen van zekere voorwaarden met betrekking tot het aantal studenten! | ||||
2. De volledige verdubbelingWat betreft de volledige verdubbeling van alle leergangen der Gentse Hogeschool, zij zou grote moeilijkheden doen ontstaan. Wie deelneemt aan het Universiteitsleven beseft zulks dadelijk. Men vat bijvoorbeeld niet goed hoe men de laboratoria zou kunnen verdubbelen. Hoe zouden twee professoren onder elkaar een laboratorium verdelen, waarin men den gansen dag werkt? Wel is waar weert het ontwerp Van Cauwelaert-Huyshauwer de verdubbeling niet helemaal, doch daar deze slechts gedeeltelik wezen zou, waren de bezwaren tot het onvermijdelijk minimum teruggebracht. Wellicht is het nutteloos hierover verder uit te weiden: in werkelijkheid zijn de tegenstanders van de vervlaamsing der Gentse hogeschool even vijandig tegenover de verdubbeling, omdat zij geen vertrouwen hebben in de levenskracht van de Franse instelling; zij voorzien dat deze uitsterven zal, wanneer zij in mededinging met een Vlaamse instelling komen zal. Feitelijk komt de volledige verdubbeling neer op de oprichting van een nieuwe hogeschool. We moeten derhalve onderzoeken welke bezwaren men tegen dit ontwerp kan doen gelden. | ||||
[pagina 330]
| ||||
aant. 3. De oprichting van een nieuwe HogeschoolHet ontwerp Mechelynck-Buysse, den 4 Februari 1920 ter Kamer ingediend, stelt de oprichting voor van een Vlaamse Hogeschool, op zulke wijze, luidt het in de memorie van toelichting, ‘dat het bestaan en de regeling der huidige Gentse Hogeschool daardoor hoegenaamd niet geschaad worden’. In het wetsvoorstel wordt niet aangeduid waar de Vlaamse Universiteit moet opgericht worden, maar in de memorie van toelichting wordt gezegd dat ‘het wenselijk is ze niet te Gent te vestigen’. De voorstellers van het ontwerp vergenoegen zich er mee het beginsel te stellen. Zij bekommeren zich niet om het geven der waarborgen tot een practische verwezenlijking. Wat bij hen boven alles staat, is het behoud van de Franse Hogeschool te Gent, kost wat kost. Dat zij leeg loopt en iets wordt dat niet meer tot onzen tijd behoort: om 't even, de Staat zal haar kunstmatig voeden; voortaan mag er niet meer aan geraakt worden! De Vlaamse Hogeschool mag natuurlijk niet te Gent gevestigd worden want ‘een Vlaamse Hogeschool naast de bestaande oprichten komt ons voor, een voorlopige oplossing te zijn’. Dat klinkt enigszins duister, maar de bewering zou wel waarheid kunnen bevatten! Nog een andere reden wordt aangevoerd: ‘zou het samenbestaan van deze twee instellingen voor hoger onderwijs in dezelfde stad niet geschikt zijn om tussen leraars en studenten geschillen te doen oprijzen welke behoren vermeden te worden?’ Maar denkt men waarlijk dat men die geschillen vermijden zal, indien de Vlaamse Hogeschool zich te Antwerpen bevindt? En wanneer men zo zeer | ||||
[pagina 331]
| ||||
aant.tegen het denkbeeld gekant is ze te Gent te vestigen, is dat in den grond niet omdat men bevreesd is dat zij er overheersend worden zal? Want stellig is het dat zij te Gent sterker wezen zou dan te Antwerpen. Een voldoende reden voor de Vlamingen om Gent te verkiezen. De provincie Antwerpen zou de Hogeschool veel minder studenten leveren dan Vlaanderen, daar Gent te midden van een dichter bevolkte streek ligt. Ten andere, de Gentse Hogeschool, die een deel harer Vlaamse studenten en het merendeel harer Vlaamse professoren zou verliezen, zou in 't hart van Vlaanderen zelf, een brandpunt van verfransing worden, waarvan de werking daarna zonder tegenwicht geschieden zou. Stelt u, bijvoorbeeld, ongelukkige verpleegden in 't gasthuis voor, overgeleverd aan geneesheren, die hen tenauwernood of in 't geheel niet verstaan? Dat is ook van enigen tel in een maatschappij die democratisch heet. | ||||
Beweegredenen in verband met de StaatsbegrotingWij zullen de bewijsgronden die de heren Mechelynck en Buysse in hun memorie van toelichting samenvatten, grondiger onderzoeken, wanneer wij verder de opwerpingen tegen de vervlaamsing der Gentse Hogeschool zullen nagaan. Wij moeten eerst onze eigen bezwaren doen gelden tegen de oprichting van een nieuwe Hogeschool te Gent of elders. Geeft men zich wel rekenschap van de aanzienlijke uitgaven die zij medebrengen zou, kosten van aanbouw, van inrichting, jaarlijkse begroting? Onze financiën zijn niet in zulken staat dat het ons zou toegelaten zijn mil- | ||||
[pagina 332]
| ||||
aant.lioenen te verkwisten ten behoeve van een kleine categorie verfranste rijke burgers uit Gent. Tegenwoordig hebben we andere dringende financiële eisen te voldoen. Het Vlaamse volk is er overigens niet op gesteld, dubbel te betalen om een hogeschool te onderhouden die het niet dienen kan. Het is niet enkel een geldkwestie; hoe gewichtig deze ook zij, de zaak leidt anderzijds ook tot gevolgen die men in den beginne niet ziet en die voor de wetenschap zelve noodlottig zijn. Het is nodig in de eerste plaats de aandacht te vestigen op de gebreken van de wetenschappelijke decentralisatie. | ||||
De belangen der wetenschapWij hebben reeds te veel hogescholen. Betrekkelijk hebben wij er meer dan Frankrijk, Engeland of Duitsland. Vóór den oorlog had Duitsland een hogeschool voor ongeveer 3,1 millioen inwoners; wij, een hogeschool voor ongeveer 1,9 millioen inwoners. Beter ware het tot afschaffing over te gaan, indien het doenlijk ware. Zij zijn te slecht voorzien. Een jaarlijkse begroting van ruim een millioen is voortaan onvoldoende, helemaal onvoldoende. Wij zijn bij uitstek het land der ‘arme wetenschap’. Onze wetenschappelijke toerusting beantwoordt niet aan de eisen van onzen tijd. Dat is een groot punt van hoofdzakelijk belang; willen wij een schoner, een sterker België, dat een waardige plaats in de wereld bekleedt, dan blijft er ontzaglijk veel te doen om ons hoger onderwijs steviger, doelmatiger te maken. Ieder jaar vraagt men nieuwe leerstoelen, betere arbeidswerktuigen, beter voor- | ||||
[pagina 333]
| ||||
aant.ziene boekerijen, talrijker en beter toegeruste laboratoria. En de eisen zullen toenemen; de wetenschap specialiseert zich meer en meer; gaan wij, in plaats van de krachtsinspanningen te verenigen, in plaats van twee goed toegeruste hogescholen te hebben, nog millioenen uitgeven om het bestaande te splitsen? Wij pleiten hier voor de belangen van de wetenschap zelve. In een land met zulk gemakkelijk verkeer als België, dringt de concentratie zich op. Een nieuwe hogeschool zou de hulpmiddelen van de bestaande hogescholen nog verminderen: ondanks den goeden wil waarvan men in beginsel blijk zou willen geven, weten wij wel dat elke in te voeren hervorming van enig belang (laboratoria, inrichting van nieuwe doctoraten omvattende een samenstel van leergangen) wegens begrotingsbezwaren op sterker tegenstand dan ooit zou stuiten, indien men die hervormingen in drie hogescholen in stede van in twee verwezenlijken moet. Men zou kunnen wijzen op het voorbeeld van Holland dat drie Rijkshogescholen heeft en Zwitserland dat zelfs zeven hogescholen bezit. Doch, Holland heeft slechts één vrije hogeschool van enig belang en het is een land met een zeer oude wetenschappelijke beschaving; door zijne overleveringen heeft dit land op ons veel voor. Zwitserland trekt een aanzienlijk getal vreemde studenten (in 1908 meer dan de helft van de bevolking der Universiteiten en het onderwijs in Zwitserland lijdt trouwens onder dezelfde gebreken als het onze). De namen van enige uitstekende professoren volstaan niet om ons op dat punt tot een andere mening te brengen. Men ga maar zien te Freiburg, te Neuchâtel of zelfs te Bazel. Zelfs in Holland, toen een brand een groot deel | ||||
[pagina 334]
| ||||
van de lokalen der Universiteit te Groningen in 1906 vernield had, gingen er stemmen op om de afschaffing van die instelling te vragen. Verliezen wij ook niet uit het oog dat de wetenschappelijke ‘toerusting’ niet enkel de stoffelijke werktuigen omvat, doch eveneens de professoren. Men hoeft maar even een programma der leergangen in te zien om vast te stellen welke heden reeds de eisen der specialisatie zijn. Nu, wij zijn een te klein land, en het moet wel gezegd worden, wij brengen niet op alle gebied genoeg mannen van eerste gehalte voort. Voor elke specialiteit moet het land thans vier professoren vinden; het vindt ze niet altijd: het feit dat men zich zo dikwijls tot het buitenland wenden moet, bewijst dat de werving soms moeilijk is. Het is gewaagd te veronderstellen dat men door het vermeerderen van het aantal hogescholen, merkelijk het aantal studenten vermeerdert en dat der uitstekende mannen, die zich op de studie der wetenschap, om de wetenschap zelf, zullen toeleggen. Zeker zal men er vormen, doch zal men er in groter getal vormen? Wanneer men voor dezelfde specialiteit vijf mannen zal moeten kiezen in plaats van vier, zal men dan niet vaak verplicht zijn genoegen te nemen met middelmatige professoren? Onze eerste plicht in het België van morgen zou er veeleer moeten in bestaan, de rol van de middelmatigen te verminderen. Doch er is een andere bewijsgrond dien men tegen de vermeerdering der instellingen van hoger onderwijs stellen moet: namelijk dat de Gentse Hogeschool slechts een geringe bevolking heeft. | ||||
[pagina 335]
| ||||
aant.Geringe bevolking der Gentse HogeschoolDe Gentse Universiteit is juist de minst bevolkte van het land. In 1883-1884 telde zij 917 studenten. Daarna verminderde de bevolking gedurende elf jaren, zodat er in 1895-1896 nog slechts 649 studenten overbleven. Vervolgens stellen wij een toeneming van de bevolking vast. In 1900-1901 telde de Hogeschool 802 studenten. De stijging duurde voort en in 1910-1911 zijn er 1.177 studenten (vergelijk voor hetzelfde jaar met Brussel: 1.318; met Leuven: 2.600; met Luik: 2.790). Doch dat is het totaal der inschrijvingen, erin begrepen die van de Handelsschool, van het Instituut voor lichamelijke opvoeding enz. en die van de vrije toehoorders die slechts een paar leergangen bijwonen en enkel een getuigschrift van bijwoning willen bekomen of een niet wettelijk ‘wetenschappelijk diploma’. Zelfs wanneer men op die cijfers voortgaat, is men getroffen door het gering aantal studenten in de vier faculteiten der wijsbegeerte, der rechtsgeleerdheid, der wetenschappen en der geneeskunde: in 1900-1901 waren er 61, 119,91 en 186 of in 't geheel 457; in 1910-1911: 85, 180, 85 en 147 of in 't geheel 497. Doch men krijgt een nog juister beeld van de werkelijke bevolking der faculteiten, dat wil zeggen die welke zich voor de wettelijke examens aanbiedt, wanneer men in den Moniteur het aantal studenten wil nagaan, welke in dat jaar 1911 op de twee zittijden van Juli en October ingeschreven waren (mits natuurlijk slechts eenmaal te rekenen den student die in Juli afgewezen werd en zich in October weer aanbiedt of den student die twee verschillende proeven ondergaat). Voor | ||||
[pagina 336]
| ||||
aant.de vier faculteiten komt men tot een totaal van 361. Belangwekkend is het na te gaan hoe dat getal over de verschillende vakken en studiejaren verdeeld wasGa naar voetnoot*. Het hoogste cijfer wordt bereikt door de candidaten in de rechtsgeleerdheid: 35. Sommige graden lokten slechts een of twee studenten. De candidaten voor den graad van doctor in de gezondheidskunde zijn in de drie jaren ten getale van 12, 16 en 19. Zo krijgt men een tamelijk duidelijk beeld van de Universiteitsbevolking, die men nog zou willen splitsen. | ||||
Wedijver onder de HogescholenVerder zullen wij de redenen bekend maken die ons toelaten op een schitterender toekomst der Vlaamse Hogeschool te rekenen. Maar langen tijd zouden wij wellicht twee even armbloedige Universiteiten hebben rondom dewelke er ongetwijfeld zou gevochten worden. Elke vooruitgang der Vlaamse instelling zou immers een onrechtvaardige toeëigening zijn in de ogen van die taalaristocraten die geen gelegenheid laten voorbijgaan om hun misprijzen en hun haat jegens het Vlaams uit te drukken, die slechts gedwongen toegevingen doen en die met nog meer verbittering zouden optreden naarmate de democratische drang hun macht in Vlaanderen verzwakt. Voor die simplisten bestaat er voor een volk geen heil buiten de enige en uitsluitende Franse cultuur. Wanneer het bestaan van de Franse Hogeschool op het spel staat, zullen zij deze meer dan ooit willen verdedigen. | ||||
[pagina *1]
| ||||
1. JAN VAN EYCK
Kardinaal Nicolo Albergati Wenen, Kunsthistorisches Museum | ||||
[pagina *2]
| ||||
[pagina 337]
| ||||
In plaats van zich vooral met de wetenschap bezig te houden, zal men aan politiek doen. Wij zullen een ‘flamingantse’ hogeschool en een ‘franskiljonse’ hogeschool hebben. Welk een atmosfeer! Wat zal er dan van de belangen der wetenschap worden? En in stede van de bevrediging die wij wensen, zullen de twisten voortduren, scherper dan ooit. Slechts zij die niet willen zien, beseffen dat niet. Ten slotte zal de Franse Hogeschool toch vallen. Maar de doodsstrijd kan lang duren en die doodsstrijd kan ons duur te staan komen, vergeten wij het niet. Wat zal men dan doen met dit reusachtig kapitaal dat niets meer opbrengt! Ware het niet beter dat tijdperk van gevaarlijke geschillen te vermijden, waarvan we de uitkomst toch met zekerheid kunnen voorzien, om het sedert zo lang vergaard erfgoed zijn volle kracht te geven, dat erfgoed, dat maar al te lang aan zijn ware bestemming onttrokken werd? Om de maatschappelijke rol te vervullen die men van een Hogeschool rechtmatig verwachten mag, moet de Vlaamse Hogeschool waarlijk sterk zijn. Men zegt ons dat wij de mededinging der Franse Hogeschool vrezen. Daar hebben wij wel reden toe, vermits die Franse Hogeschool gedurende lange jaren een groten voorsprong op de andere hebben zou! Men verlieze niet uit het oog dat, afgezien van de taalkwestie, machtige redenen feitelijk de vrijheid der keus beperken zouden. Gedurende tal van jaren zou de Vlaamse Hogeschool in een toestand van klaarblijkende minderheid verkeren tegenover de oude Hogeschool, die sterk is door hare overleveringen en haar aanzien. De stoffelijke inrichting zou veel tijd vergen, Een instelling van hoger onderwijs van zulk belang | ||||
[pagina 338]
| ||||
aant.stampt men zo maar niet uit den grond. Men moet een heel nieuw professoren-korps aanwerven, wat het geval niet wezen zou, indien men de Gentse Hogeschool trapsgewijze vervlaamste. De wetenschappelijke toerusting zou onvermijdelijkerwijze onvoldoende zijn. Voor de studenten, die aan studiën van zuivere wetenschap willen doen, zou men de nodige laboratoria, beantwoordend aan de moderne eisen, niet inrichten (daar zijn er 32 te Gent). Voor elke nieuwe uitgave die op de begroting moet uitgetrokken worden, zou men strijd moeten voeren. Nu, het verleden heeft ons geleerd dat we op onze hoede wezen moeten. Wij kennen de aanhoudende sabotering der Vlaamse wetten door de ‘burelen’. En van hetgeen er zou gebeuren hebben we een overtuigend voorbeeld in het lot, dat het Conservatorium te Antwerpen beschoren werd. Het is het meest bevolkt Conservatorium van het land en het bekomt veel minder belangrijke toelagen dan het Conservatorium te Gent of het Conservatorium te Luik. Met betrekking tot de lokalen en de geldmiddelen heeft het met pijnlijke toestanden te worstelen. De klachten stuiten op den kwaden wil van het hoofdbeheer. Dat zou onvermijdelijk het lot zijn van de Vlaamse Hogeschool, die aanvankelijk al hare inrichtingen zelf heeft tot stand te brengen en een betwist gebied voet voor voet veroveren moet en dus tegenover de oude instelling betrekkelijk zwak zou staan. | ||||
4. Het ontwerp Van Cauwelaert-HuyshauwerAl die redenen gelden ten gunste van het wetsvoorstel | ||||
[pagina 339]
| ||||
aant.Van Cauwelaert-Huyshauwer. Dit voorstel is de onveranderde herhaling van het ontwerp Franck-Van Cauwelaert-Anseele, dat den 31 Maart 1911 ingediend werd en na de ontbinding der Kamers opnieuw den 12 November 1912. Daar een nieuwe ontbinding het wetsvoorstel vervallen deed, dienden twee der ondertekenaars van het voorstel, het opnieuw in in December 1919. Twee ondertekenaars waren ondertussen overleden en de twee anderen waren minister geworden. De tekst luidt als volgt: Eerste artikel. - De lessen worden in het Frans gegeven aan de Hogeschool te Luik en in het Vlaams aan de Hogeschool te Gent. Art. 2. - Het gebruik van het Vlaams, als voertaal, aan de Hogeschool te Gent, zal beginnen met het academiejaar 1920-1921 en dan trapsgewijze, van jaar tot jaar, aanvangende met de leergangen van het eerste studiejaar, worden voortgezet in de verschillende faculteiten en scholen. Art. 3. - De hoogleraren of docenten, bij de Gentse Hogeschool aangesteld vóór de afkondiging van deze wet, worden verzocht hunne lessen te geven in het Vlaams, naarmate de bepalingen van artikel 2 in werking treden. Verkiezen zij dat niet te doen, dan wordt, naast den Fransen leergang, een Vlaamse leergang ingericht en hebben de studenten, ook voor het examen, de keuze tussen beide leergangen. De hoogleraren en de docenten, benoemd na de afkondiging van deze wet, geven hunne lessen in de taal voorzien bij de artikelen 1 en 2. Art. 4. - De leergangen in de Franse letterkunde en in de Romaanse taalwetenschap worden aan beide Hoge- | ||||
[pagina 340]
| ||||
aant.scholen in het Frans gegeven. De Germaanse en andere levende talen kunnen in deze talen zelf onderwezen worden. In elke faculteit en in elke bijzondere school der Gentse Hogeschool worden, bij koninklijk besluit, één of meer niet verplichtende leergangen ingericht ten einde de studenten in de gelegenheid te stellen zich te bekwamen in de kennis van de Franse vaktaal. Art. 5. - Aan de Hogeschool te Luik worden toegevoegd de leergangen nodig voor het onderwijs in de burgerlijke bouwkunde (graad van ingenieur voor de burgerlijke bouwkunde). Art. 6. - Aan de Hogeschool te Gent worden toegevoegd:
De leergangen, krachtens de bovenstaande bepaling ingericht, worden van den datum hunner inrichting af, in het Vlaams gegeven. Art. 7. - De scholen en leergangen, bij de artikelen 5 en 6 voorzien, worden uiterlijk ingericht met het begin van het academiejaar 1920-1921. Art. 8. - Er wordt geen inbreuk gemaakt op het recht dat de candidaten hebben, examen af te leggen voor de Staatsjury, ingesteld bij artikel 34 der wet van 10 April 1891, hetzij in het Frans, hetzij in het Vlaams, onverschillig aan welke Hogeschool zij onderwijs genoten. Art. 9. - De Regering neemt de maatregelen vereist tot vrijwaring van de voordelen van stoffelijken aard | ||||
[pagina 341]
| ||||
aant.toekomende aan de thans aangestelde hoogleraren en docenten. Vatten wij de voornaamste bepalingen samen: de vervorming der Hogeschool geschiedt trapsgewijze, het ene studiejaar na het andere; geen enkel der in functie zijnde professoren moet de Hogeschool verlaten; gedurende een zeker aantal jaren en voor sommige vakken heeft de student de keus tussen een Vlaamsen leergang en een Fransen; in zekere mate komt et dus feitelijk een verdubbeling, maar de verdubbeling wordt tot het minimum beperkt en is slechts tijdelijk; alle verworven rechten worden stipt geërbiedigd; er is geen plotselinge vervorming, maar een overgangstijdperk; bovendien worden er in het programma der Vlaamse Hogeschool zelfs Franse leergangen voorzien. Het ontwerp verschilt dus zeer van de radicale maatregelen door de Duitse regering in België genomen. Het blijkt integendeel zeer gematigd. | ||||
5. De bezwaren tegen de ‘vervlaamsing der Gentse Hogeschool’ | ||||
a) Het werk van den overweldigerSommigen zeggen: de Duitsers hebben te Gent een Vlaamse Hogeschool tot stand gebracht; dus willen er niet meer van horen. Op dat slechte voorwendsel behoeven we geen acht te slaan. Wie te goeder trouw is, kan het ontwerp Van Cauwelaert, voor de eerste maal in 1911 ingediend, niet gelijkstellen met de von Bissing-Universiteit. Onze beweegredenen hebben niets gemeens met | ||||
[pagina 342]
| ||||
aant.die van von Bissing; wie te goeder trouw is, moet dat ook begrijpen. Men mag de Vlamingen niet doen boeten voor de handelingen van de Duitse politiek, die door de overgrote meerderheid der Flaminganten bestreden werden. Sommige bladen, wier toeleg schijnt te zijn onze twisten aan te vuren en tweedracht te zaaien door op de misdadigste wijze allerlei misverstand te doen ontstaan, willen het volk doen geloven dat de voorstanders der Vlaamse Hogeschool de erfgenamen der activisten zijn, wiet werk zij zouden voortzetten: dat is een ellendige onwaarheid. Zouden wij aan ons vooroorlogs programma gaan verzaken omdat de Duitsers het met een bijzonder doel op bijzondere wijze uitgebuit hebben? Verzaakt de socialistische partij aan haar programma, omdat er bolsjewistische terroristen zijn? In de memorie van toelichting der heren Mechelynck en Buysse wordt er gezegd dat ‘de grote professoren Fredericq en Pirenne, omdat zij de Gentse Hogeschool ongeschonden wilden behouden, tijdens de vijandelijke bezetting door de Duitsers weggevoerd werden’. Doch bekende Flaminganten die altoos de vervlaamsing der Gentse Hogeschool met vuur verdedigden, en haar nu opnieuw verdedigen, werden ook weggevoerd, daar zij zich tegen de drijverijen der activisten verzetten. En wijlen Paul Fredericq zelf had mild bijgedragen tot het propagandafonds, bestemd om het ontwerp van 1911 te steunen. Is er dan geen verschil tussen de poging van den overweldiger, die op de bestaande wetten inbreuk maakte, en den wil van 't Vlaamse volk, die een hervorming nastreeft door een stemming van 't Belgisch parlement? | ||||
[pagina 343]
| ||||
aant. b) De vrijheid der Franssprekende Vlamingen‘Het ontwerp Van Cauwelaert eerbiedigt de vrijheid der Franssprekende Vlamingen niet’. Eist de vrijheid dat zulk gering deel der bevolking zulke belangrijke Hogeschool voor zich opeisen mag? Wij zullen de cijfers in herinnering brengen. Verklaarden enkel of meestentijds Frans te spreken: In de vier Vlaamse provinciën en het arrondissement Leuven, ongerekend de Waalse gemeenten: 2,70%; In Oost-Vlaanderen, zonder de Waalse gemeenten: 2,11%; In het arrondissement Gent: 3,82%; In de stad Gent: 7,67%. Bij die kleine minderheid gaan er klachten op in naam der hoogheilige vrijheid? Doch men moet het vrijheidsbegrip van alle schijnheiligheid zuiveren. Sommigen verheerlijken de vrijheid het vurigst wanneer het de vrijheid is van het wel gewapend klein getal tegen de grote weerloze massa. Is de vrijheid van de overgrote meerderheid feitelijk niet zeer verminderd en belemmerd, wanneer een kleine groep, in 't bezit van een aanzienlijke maatschappelijke macht, volkomen verfranst is? Waar is overigens de vrijheid der keus, zo lang de taal van het inwendig bestuur het Frans is, zo lang gans het raderwerk van den Staat de overheersing van het Frans in Vlaanderen verzekert? Is dat geen werkelijke dwang, waarvan de Vlamingen elken dag de gevolgen voelen? De vrijheid is een voortreffelijke zaak, maar zij is vaak slechts een woord, dat dienen moet om voorrechten te verdedigen. Boven de ‘vrijheid’ staat immers toch de | ||||
[pagina 344]
| ||||
aant.rechtvaardigheid, die het welzijn der gemeenschap beoogt. Zal men volhouden dat de Universiteit gemaakt is voor de ‘hogere standen’, waarvan een deel een uitsluitend Frans onderwijs wenst? De Universiteit is voor de gemeenschap gemaakt. En in dezen tijd van democratie is zij niet meer het deel van een enkele klasse: zij moet openstaan voor alle flinke krachten, van waar die ook komen; door het stichten van vele studiebeurzen moet zij wijd openstaan voor de jongelieden uit het volk die werkelijk aanleg hebben. Het onderwijs, gegeven door middel van de moedertaal, is het enige dat hun een snelle en volledige ontwikkeling kan verzekeren, zonder nutteloze verspilling van kracht. De bevolking der Gentse Hogeschool wordt hoofdzakelijk door Oost-Vlaanderen gevormd: de ouders zenden gewoonlijk hun zonen naar de Gentse Hogeschool, niet omdat zij Frans is, maar omdat zij te Gent is. Veronderstellen we twee concurrerende Hogescholen, naast elkaar bestaande; de Franse Hogeschool zou, zoals we reeds deden uitkomen, gedurende langen tijd, veel op de andere voor hebben. Een zeker aantal Gentse burgers zouden hun zonen bij voortduring naar de traditionele Hogeschool zenden, enkel omdat zij de traditionele Hogeschool is. Zij zijn de meedrijvende massa zonder vasten wil, die eenvoudig de stem der gewoonte gehoorzaamt. Wij zijn er geenszins voor te vinden zware offers toe te staan die op de ganse bevolking drukken zouden, en die de Staat gebruiken zou om die Gentse burgers aan te moedigen in het verzuimen van hun maatschappelijken plicht. Wordt de Gentse Hogeschool vervlaamst, dan zullen de meesten er hun zonen | ||||
[pagina 345]
| ||||
aant.bij voortduring naartoe zenden zonder bezwaren te opperen. Daar overigens de Vlaamse democratische beweging veld wint, zullen zij meer en meer inzien dat het belang hunner zonen, zo die willen vooruit komen in de wereld, niet in een uitsluitend Franse opleiding ligt. Wat de ouders betreft die zich niet eenvoudig bij het bestaande neerleggen en den vasten, bewusten wil hebben, hun zonen Frans onderwijs te doen geven, geen dwang zal hun zulks beletten. Wel zullen zij het minder gemakkelijk hebben dan vroeger, maar de voordelen die zij genoten, zijn geen onverjaarbaar recht. Zo zij zo graag vertoon maken met hun voorliefde voor het Frans, geschiedt zulks gewoonlijk omdat het Frans hun een maatschappelijk onderkenningsteken is, waardoor men den rijke van den arme onderscheidt; het land moet de aanzienlijke kosten van een Hogeschool niet dragen, enkel om enige rijke burgers toe te laten een reiskaartje te besparen. Daar men de inrichtingen van hoger onderwijs niet kan vermeerderen gelijk de inrichtingen van middelbaar onderwijs, kan men het allen niet even gemakkelijk maken en geen Hogeschool in elke provincie-hoofdstad tot stand brengen. De Gentenaars die Frans onderwijs willen, zullen nog een Staatshogeschool en twee vrije Hogescholen tot hun beschikking hebben - drie op vier; het zou hun kwalijk staan in naam der gelijkheid te durven klagen. De gelijkheid heeft voor ons ook aantrekkelijkheid. Zij zullen zich natuurlijk moeten verplaatsen, evenals trouwens de inwoner van Luik die nu den graad van ingenieur in de burgerlijke bouwkunde bekomen wil en zich naar Gent moet begeven of als de inwoner van Brugge, Antwerpen of Hasselt die een | ||||
[pagina 346]
| ||||
aant.Vlaams onderwijs wensen zal of als de Gentenaar zelt die naar Antwerpen zou moeten gaan, indien men daar een nieuwe Hogeschool tot stand bracht onder voorwendsel aan de Gentse niet te raken. De bijzondere belangen van een kleine klasse Gentse burgers moeten natuurlijk wijken voor het algemeen belang. Zij zullen wat schreeuwen, dat is onvermijdelijk; men schreeuwt altijd wanneer men een voorrecht verliest. Hier kan A. Prins weer aangehaald worden (La Democratie après la guerre, blz. 124): ‘De Franssprekende bevolking die tegen de vervlaamsing der Gentse Hogeschool is, mag er geen inbreuk op hare rechten, op hare verstandelijke ontwikkeling of zelfs op hare waardigheid in zien, vermits zij de overige Hogescholen van 't land voor zich bewaart. De jonge lieden uit de Vlaamse landstreek die een hoger onderwijs door middel van de Franse taal willen, zouden bijgevolg in hun loopbaan noch in de vrijheid hunner keus belemmerd worden. Bij ons zijn de Hogescholen zoals elders, niet voor de plaatselijke behoeften bestemd; zij zijn voor de behoeften van het land bestemd. Heden reeds wordt de school voor Bruggen en Wegen te Gent door Walen bezocht, zoals de Mijnbouwschool te Luik door Vlamingen bezocht wordt, zoals overigens de Universiteiten te Oxford of Cambridge, te Lausanne of Zürich, Montpellier of Parijs, Berlijn of Leipzig bezocht worden door studenten uit alle delen van hun land. In België in het bijzonder is het verkeer gemakkelijk en voor weinig gegoede studenten zou het kosteloos reizen en het verlenen van toelagen aan alle noodwendigheden beantwoorden’. | ||||
[pagina 347]
| ||||
aant. c) Werk van vernielingEen andere opwerping is wat men gewoonlijk noemt de ‘vernieling’ der Gentse Hogeschool, ‘bewonderenswaardig brandpunt van cultuur’, enz. Het schijnt waarlijk dat een Hogeschool slechts ‘foyer de culture’ is, wanneer zij het Frans gebruikt. Veronderstellen we dat de Gentse Hogeschool van 1835 af Vlaams was; men mag geloven dat zij niet minder schitterend zou wezen dan thans, maar zij zou waarschijnlijk meer bevolkt zijn en zou een dieperen invloed hebben. De Heren Mechelynck en Buysse halen een volzin uit de memorie van toelichting van L. Franck aan: ‘Deze Hogeschool is een keurige instelling voor hoger onderwijs: met hare laboratoria, hare klinieken, hare bijzondere scholen, den geest en de methodes die bij haar in ere staan, vertegenwoordigt zij een grote beschavingskracht’. En zij voegen daaraan toe: ‘Deze woorden ontleend aan de toelichting van een voorstel tot vervlaamsing der Gentse Hogeschool, zijn er de veroordeling van’. Zij rukken ongelukkig de verklaring van L. Franck uit haar verband. Inderdaad L. Franck laat er onmiddellijk de volgende opheldering op volgen: ‘De Vlaamse bevolking heeft geleden en lijdt nog door het onrecht tegenover haar gepleegd, want deze intellectuele macht bleef zonder enig nuttig gevolg voor hare eigen vorming en hare volkstaal. Men geeft haar slechts een gedeelte van de vergoeding waarop zij recht heeft, wanneer men haar deelachtig maakt in den tegenwoordigen bloeienden toestand van de Gentse Alma Mater: deze, men vergete het niet, had van den beginne af aan Vlaams moeten zijn’. | ||||
[pagina 348]
| ||||
De heren Mechelynck en Buysse zeggen verder: ‘De laboratoria, de klinieken, de bijzondere scholen zijn onderwijsmiddelen; doch de waarde van het onderwijs ligt in den geest en in de methodes die het beheersen. Het Frans door het Vlaams te vervangen is niet alleen een taal in de plaats van een andere stellen; zo worden ook die geest en die methodes gedood, zo doet men tevens een brandpunt van cultuur en een beschavingskracht verdwijnen’. Onder zulken algemenen vorm en hier op de Gentse Hogeschool toegepast, is die bewering helemaal vals. Men kan aannemen dat soms voor sommige vakken een verandering van taal een verandering van geest medebrengt: zo zullen b.v. de geschiedenis of de zedenleer te Straatsburg door een Fransen professor niet op dezelfde wijze onderwezen worden als door een Duitsen professor. Maar is het geen moedwillige krenking van ons nationaal gevoel zulk verschil van opvatting te veronderstellen tussen een Vlaamssprekend Belgisch geleerde en een Franssprekend Belgisch geleerde? Overigens, wat waar kan zijn voor den geest, is het niet noodzakelijkerwijze voor de methodes: prof. Pirenne kan zich de Duitse geschiedkundige methodes ten nutte maken zonder dat de geest van zijn leergang Duits zij. En voor de meeste zuivere wetenschappen, hebben de geest en de methodes bepaald een internationaal karakter: de wiskundige en scheikundige theorieën zijn te Tokio niet anders dan te Parijs. Het is een zonderling denkbeeld dat alles te Gent zal omvergeworpen worden, omdat de onderwijstaal het Vlaams zal zijn. Een geleerde als Henri Pirenne heeft daarover gezonder opvattingen, ofschoon hij het behoud van het Frans verdedigt; in een interview van de In- | ||||
[pagina 349]
| ||||
aant.dépendance Belge (23 Januari 1919) stelt hij eerst vast dat ‘hoger onderwijs door het Vlaams mogelijk is’ en bevestigt daarna: ‘De taal heeft geen belang. Van belang is echter wat men onderwijst. Aan de Universiteit onderwijst men geen taal, maar een wetenschap’. Dat spreekt toch vanzelf; op voorwaarde dat men er bijvoege dat zo men om 't even in welke taal, wetenschap, ja, goede wetenschap kan onderwijzen, de taal nochtans van zeer groot belang is met het oog op de uitstraling en den maatschappelijken invloed van het wetenschappelijk onderwijs. Wat duurt het lang eer de waarheid doorbreekt! Veertig jaar geleden verdedigde Emile de Laveleye reeds het denkbeeld der Vlaamse Hogeschool. En de naam van Pirenne herinnert ons dien van een ander beroemd historicus, Leo Vanderkindere. In een antwoord op een adres van den Liberalen Vlaamsen Bond van Antwerpen, zei hij op 21 November 1880: ‘Ik koester de vaste hoop dat van de vier Hogescholen van België weldra éne helemaal op Vlaamsen voet zal ingericht worden’. In de Kamer sprak hij in denzelfden zin op 30 Maart 1881. Door geleidelijk de taal van een kleine minderheid te vervangen door die van de grote meerderheid, zal men de Gentse Hogeschool evenmin vernielen als zulks door een gelijkaardige vervanging geschiedde aan de Universiteiten te Helsingfors, Dorpat, Krakau, Lemberg, Warschau of als men destijds de meeste Europese Universiteiten vernielde, toen de landstalen de plaats van het Latijn innamen. Te Gent zelf werd het onderwijs door middel van 't Latijn gegeven tot in 1830. Niet de vernieling van de Gentse Hogeschool willen wij, doch de ‘socialisatie’ van die inrichting! | ||||
[pagina 350]
| ||||
aant.Eens te meer doen wij opmerken dat de Hogeschool geen enkelen der vroeger benoemde professoren verliezen zou; en waarom zou men zich gaan inbeelden dat de nieuwe professoren van geringer waarde wezen zouden? In weerwil van de bepaald ongunstige omstandigheden hebben wij enige Vlaamse geleerden van den eersten rang en over 't algemeen is de Vlaamse wetenschappelijke beweging reeds zeer aanzienlijk. Om zich er van te vergewissen behoeft men maar het werk te onderzoeken van de Vlaamse wetenschappelijke Kongressen, die in 1910 te Antwerpen 1500 leden verenigden. Laat ons zelfs aannemen dat men voor een specialiteit niet onmiddellijk een professor vindt van gelijke waarde als de in functie zijnde Franse professor; dan zal men maar wat wachten. Op een punt zullen wij het in alle geval eens zijn: wetenschap in de eerste plaats! De voorspellingen over ontvolking der Gentse Hogeschool, indien men haar aan de Vlaamse beschaving terugschenkt, de alarmkreten over hare vernieling, zijn een manie geworden van dezelfde Cassandra's die vóór de vervlaamsing van het middelbaar onderwijs de ontvolking voorspelden van de athenea en middelbare scholen in Vlaanderen en toenmaals (1883! - nil novi sub sole) gelijk heden van vernielingswerk spraken. Nu, wat stelde men vast? Dat gedurende de jaren na de wet van 1883 de inrichtingen van middelbaar onderwijs in Vlaams België een tot dusver ongekenden bloei beleefden en de officiële cijfers bewijzen dat de bevolking van die scholen snel en aanhoudend toenam. Dat men dus met die voorspellingen ophoude, vooral wanneer zij door vooringenomenheid ingegeven zijn! | ||||
[pagina 351]
| ||||
aant.Voor de ontvolking van de Hogeschool valt er niet te vrezen! De vreemde studenten zouden er natuurlijk niet meer naartoe komen, met uitzondering der Hollanders. In 1900-1901 bedroeg het aantal vreemde studenten l4,59%; in 1904-1905, 11,31%; daarna kwam er een plotselinge stijging; in 1910-1911, 23,19%. Die aangroei was grotendeels een gevolg van de Russische omwenteling van 1905; hetzelfde verschijnsel stelde men vast te Luik (in 1906, 794 vreemdelingen; in 1907, 1094) en aan de Zwitserse hogescholen (in 1908 hadden Bazel, Zürich, Bern, Lausanne en Genève 6.197 studenten, waaronder 2.521 Zwitsers en 2.553 Russen). Dat is een ongewone toestand, waarvan de oorzaken heden verdwenen zijn. Men mag overigens niet te veel staat maken op die vreemde kliënteel; wij zouden ze zeker verliezen, indien de landen, waaruit die vreemde studenten komen, op hun beurt universiteiten oprichten en dientengevolge weigeren onze diploma's te erkennen: wat geen onmogelijke zaak is! Buiten de vreemde studenten, zal Gent ook Belgische studenten verliezen, waarvan het aantal thans moeilijk te schatten is. Maar dat zal eveneens enkel een verplaatsing zijn, die onze andere Hogescholen zal ten goede komen, vooral Luik, waar het ontwerp-Franck de oprichting van een school voor de burgerlijke bouwkunde voorziet. De oprichting te Gent van drie nieuwe scholen, een mijnschool, (met het oog op de ontginning van het Kempisch bekken), een hogere land- en tuinbouwschool, een veeartsenijschool zal het verlies ruimschoots vergoeden, terwijl de Vlaamse faculteiten uit alle streken van het Vlaamse land studenten zullen lokken, benevens | ||||
[pagina 352]
| ||||
aant.een hele troep jonge lieden voor welke het overheersend gebruik van het Frans in 't middelbaar onderwijs en het uitsluitend gebruik van het Frans in het hoger onderwijs tot dusver hinderpalen waren. Dat werd vastgesteld telkens dat men een Hogeschool in democratischen en nationalen zin vervormde; het aantal studenten nam aanhoudend en aanzienlijk toe te Helsingfors, te Krakau, te Lemberg. Te Praag was de Tsjechische hogeschool veel meer bevolkt dan de Duitse. Houden we ten slotte ook rekening met den nieuwen geest; door het stichten van talrijke studiebeurzen moet men bijzonder begaafde jonge lieden uit het volk het opstijgen naar een hogere cultuur vergemakkelijken. | ||||
d) Vijandelijkheid tegenover de Franse beschavingOns wordt eveneens tegengeworpen dat de vervlaamsing der Gentse Hogeschool een vijandelijke daad wezen zou tegenover de Franse beschaving; de Flaminganten, zegt men, worden vooral gedreven door den haat tegen het Frans; en de achteruitgang van het Frans in Vlaanderen, zou een achteruitgang van de beschaving zelve zijn; en wij gaan de kostbare sympathie verliezen van ene natie, die nevens de onze haar bloed op de slagvelden stortte; en de vervlaamsing der Gentse Hogeschool is slechts de inleiding tot de ‘germanisatie’ van Vlaanderen en zij zal onvermijdelijk de Belgische eenheid ontwrichten. Beschouwen we al die beweringen eens op de keper. Men vergeet ons uit te leggen op welke psychologische redenen onze vermeende haat tegen het Frans zou gegrond zijn. Welke redenen zouden wij hebben om een | ||||
[pagina 353]
| ||||
prachtige taal te verfoeien die ons in voeling brengt met een der grootste, edelste en vruchtbaarste beschavingen van de wereld? De ware vijanden van de Franse cultuur zijn eigenlijk de mensen die in Vlaanderen de overheersing van het Frans wilden opdringen: zulke aanmatiging wettigt allen weerstand! Maar waarom zouden wij dommen haat tegen het Frans voelen en waardoor zou die haat gevoed worden, wanneer men het ons inderdaad mogelijk maakt ons vrij en gezond te ontwikkelen volgens onzen eigen aard? Maar de dwaling, die het meest verwarring sticht, is te geloven dat men in Vlaanderen geen Frans meer kennen zal, wanneer het Vlaams er de taal van het leven en van de beschaving wordt. Op dat punt moeten we nader ingaan. De lagere school die over het kind tot op 14 jaar beschikt, kan allen die het nodig hebben, de beginselen van de Franse taal aanleren. En in het middelbaar onderwijs dient de studie van het Frans ernstig voortgezet te worden. Kan men zich een Vlaming met cultuur voorstellen, die zo onwetend in het Frans is, dat hij die taal niet lezen kan of geen gedachten kan wisselen met Waalse landgenoten? Wij weten zeer goed hoe heilzaam ons de uitstraling van den Fransen geest is; wij waarderen wel den wonderbaren geestelijken en zedelijken invloed van Frankrijk over de wereld en wij wensen geenszins dien invloed te weren. Maar eens voor altijd moeten we dienaangaande onze juiste opvatting te kennen geven en alle misverstand op zij houden: wij willen den Fransen invloed den ruimst mogelijken toegang laten, maar wij zijn onwrikbare tegenstanders van de ‘verfransing’! Wij willen Frans kennen, maar wij willen Vlamingen | ||||
[pagina 354]
| ||||
aant.zijn en het heel en gans zijn! Dat men het Frans verspreide, wanneer de grondslag Vlaams is, goed en wel; maar dat men het Frans niet in de plaats van de moedertaal stelle! Daarmee uit! Sommigen zeggen dat men de Vlamingen niet verfranst; zij verfransen zich van zelf, ‘par la force des choses’. Welke drogreden, wanneer de Staat door al zijn instellingen de overheersing van het Frans in de hand werkt. De verfransing van een kern of ‘élite’ brengt in haar omgeving de verfransing mede van al de belangrijkste organen van het maatschappelijk leven. Nu is de Universiteit voor die elite een zinnebeeld van de Franse beschaving geworden, voor de Vlaamse bevolking is zij een zinnebeeld van de verfransing geworden. Al de voorstanders van het behoud der Franse Hogeschool te Gent hebben onverholen verklaard dat zij haar beschouwen als de vesting van den verfransenden geest in Vlaanderen. Dat vergeet het Vlaamse volk niet en het wil niet meer gefopt worden. Dat is eveneens wat onze tegenstrevers noemen ‘un sentiment incompressible’, een gevoel dat niet terug te dringen is. Wat winnen we eigenlijk bij die pogingen tot verfransing? Stellig, een waarlijk Franse, maar zeer beperkte elite, zonder werking op de massa en onder deze keur vinden we enkele beroemde mannen als Van Lerberghe, Maeterlinck, Verhaeren. Maar veronderstelt eens dat die mannen in een Vlaamse omgeving opgegroeid waren, zou hun grootheid dan geringer zijn? Zou er dan niets meer bestaan, waar de Franse uitdrukking ontbreekt? Het Noors, het Zweeds en het Russisch zijn talen die in | ||||
[pagina 355]
| ||||
aant.West-Europa weinig verspreid zijn; heeft dat Ibsen, Bjoernson, Strindberg, Tolstoï, Dostojevsky of Gorki veel kwaad gedaan? En al dichtte Mistral in het Provençaals en Rabindranath Tagore in het Bengaals, dat belette niet dat zij den Nobelprijs verwierven en dat zij overal gelezen worden? Moet men overigens het heil van een gans volk opofferen aan den wens om dichters te hebben die zich rechtstreeks uitdrukken in een wereldtaal? En moet men het voordeel, enige volkomen verfransten te bezitten, betalen door de afzondering van de massa en door die betreurlijke halve verfransing van een middenstand, halfslachtig en onontwikkeld, plomp en gemeen, beroofd van alle waardigheid en van dat zelfbewustzijn dat zelfstandigheid geeft, de hoedanigheid van hem die in zich al de voorwaarden van evenwicht en kracht verenigt? ‘Jammerlijk is het, zegt Justin MéraultGa naar voetnoot*, zijne taal op zodanige wijze te beminnen, dat men door haar andere talen verdringen wil. Een onderneming, die zo zeer in strijd is met de natuur, is tot mislukken gedoemd; zij heeft geen anderen uitslag dan de taal te bederven door ongeschikte monden... De roem van een taal, hare uitstraling nu en later hangen af van hare hoedanigheid en van het verstand van hen die ze spreken; het getal is niet de hoofdfactor en de aangroei van het getal is een oorzaak van verzwakking, wanneer hij slechts elementen van bederf aanbrengt.’ | ||||
[pagina 356]
| ||||
aant.Dikwijls dist men ons nog het versleten slagwoord op van den ‘Chinesen muur’, waarmee wij het Vlaams volk omringen willen. Doch juist degenen voor wie er buiten het Frans geen beschaving bestaat, beletten zovelen onder ons aan de algemene beschavingsbeweging deel te nemen, want zij doen den natuurlijken grondslag van een eigen beschaving onder onze voeten wegzinken. Dat men het volk zijn taal geve, opdat het eindelijk spreken, denken en begrijpen kunne, en de grote gedachten van onzen tijd zullen niet meer aan de oppervlakte steken blijven, maar zullen de ganse maatschappij doordringen, zullen in steden en dorpen duizenden verborgen, ongebruikte krachten wekken, die, met stomheid geslagen, wachten. De Europese gedachten zullen eindelijk het ganse volk bereiken, daar zij het slechts door het Nederlands bereiken kunnen. Zij zullen aan 't volk uitgedeeld worden door mannen, die Frans kennen, maar aan welke de kennis van het Nederlands eveneens den sleutel geeft van het Engels en van de andere Germaanse talen. Zij die ons ten onrechte beschuldigen ons af te zonderen zijn gewoonlijk zelf door het Frans ‘ingemuurd’ en wij glimlachen om hun kortzichtigheid. Zij beschouwen de beschaving als een Frans monopolie, het Frans als de enige wereldtaal, die iemand van de moeite ontslaat andere talen te leren; in de grote stromingen van de wereldgedachte laten zij slechts de Franse gedachte toe. Eigenlijk behoren zij nog tot een provincie van het rijk van het algemeen geestesleven en buiten hun provincie zien zij niets. Wij menen zelfs dat de Vlaamse maatschappelijke | ||||
[pagina 357]
| ||||
aant.politiek de werking van de Franse gedachte in Vlaanderen zal ten goede komen. Stellig, in het gewoon leven zal men minder Frans gebruiken; de ware vrienden van het Frans zullen er niet veel bij verliezen. Maar door bemiddeling van het Nederlands zal een veel groter deel der bevolking den invloed der grote beschavingsstromingen kunnen ondergaan. Daarbij moet men van die Vlaamse maatschappelijke politiek een verhoging van het algemeen verstandelijk peil verwachten en dientengevolge een vermeerdering van het aantal lieden, die verscheiden talen kennen en in staat zijn werkelijk de ons omgevende beschavingen te begrijpen. Nu, onder die grote talen zal het Frans altijd de eerste plaats bekleden, om allerlei redenen afgeleid uit de feiten zelf, uit het belang, uit historische overleveringen. We behoeven hier niet nader op in te gaan. Treffend is het trouwens vast te stellen dat men in Holland meer Franse boeken leest dan in België en dat de voornaamste bladen onzer Noorderburen ons beter dan onze Frans-Belgische bladen inlichten over het letterkundig en intellectueel leven te Parijs. | ||||
e) Een vijandelijke daad tegenover Frankrijk.Hoe men de zaak ook voorstelle, zegt men, de geleidelijke verdwijning van de Franse Hogeschool zal als een vijandelijke daad tegenover Frankrijk beschouwd worden. Doch kan men, om verkeerde uitleggingen te voorkomen, hier en ginds de openbare mening niet voorlichten? Wanneer men de vraag voor Fransen uiteenzet, bevindt men dat zij onze bewijsredenen gemakkelijker begrijpen dan velen onzer Franssprekende landgenoten, die in den | ||||
[pagina 358]
| ||||
aant.grond tegen de Vlaamse beweging gekant zijn, vooral omdat zij hunne gewoonten en soms hun gemakzucht stoort. Na den gemeenschappelijken heldenstrijd dien wij doorleefden, is de vriendschap die ons verbindt, tegen oppervlakkig misverstand bestand. Wij weten wat wij Frankrijk verschuldigd zijn. De Vlamingen zeggen echter tot zich zelven: Frankrijk heeft roemrijk voor ons gevochten, maar wij hebben ook voor Frankrijk gevochten. Wij hebben zo veel aan onze onafhankelijkheid ten offer gebracht; het is dus maar billijk dat wij die onafhankelijkheid vrij genieten. Sommige onbehendige vrienden van Frankrijk moesten maar liever oppassen, dat zij niet door overmatigen ijver een ongenegenheid zouden gaan verwekken, die thans gelukkig niet bestaat. Wanneer men van een ‘germanisering’ van Vlaanderen gewaagt, verstaat men daaronder een gemakkelijker Duitse indringing. Men vergeet dat er vóór den oorlog in de Vlaamse Beweging nooit een pangermaanse stroming bestond. Wel is waar maakten de Vlaamse en Waalse activisten zich gedurende den oorlog de omstandigheden ten nutte en steunden op den vijand; doch het is een onwaardigheid dat voorval tegen de trouwe Vlamingen uit te buiten. De geschiedenis getuigt dat de Vlamingen zich nooit door vreemden opslorpen lieten. Men prente het zich wel in den geest: een Vlaming uit een stuk, die zich vrij in zijn eigen beschaving ontwikkelt, staat sterker tegenover het vreemd gevaar dan een halfslachtig Vlaming, ongenoegzaam verfranst en ongenoegzaam zich zelf of ontevreden omdat hij zich in zijn eigen land niet tehuis gevoelt. | ||||
[pagina 359]
| ||||
aant. f) Een onderneming tegen de Belgische eenheidHet is onbezonnen, en het is gevaarlijk, naar aanleiding van een rechtvaardige hervorming als de vervorming der Gentse Hogeschool, te schreeuwen dat het einde van de Belgische eenheid aanstaande is. Dat is doen geloven dat die eenheid steunt op de opperheerschappij van het Frans over de ganse uitgestrektheid van België, in plaats van te steunen op de gelijkheid en de wederkerige erkenning van onze rechten. Zal er geen verkeer tussen Vlaanderen en Wallonië meer zijn, wanneer het onderwijs te Gent in 't Vlaams gegeven wordt? Naarmate de Vlaamse beschaving groeit, zullen de Walen wellicht meer geneigd zijn om Vlaams te leren. Doch zo het aantal Vlamingen, bekwaam om zich ten volle in het Nederlands uit te drukken, toenemen zal, toch zal het aantal Vlamingen die zich in 't Frans kunnen uitdrukken, daarom niet verminderen. Dat werd door ons reeds bewezen. Zouden onze Waalse broeders ons den rug toekeren, omdat wij ten onzent de hogeschool willen die wij behoeven? Moeten zij niet erkennen dat de vraag voor hen geen levensbelang is, maar voor ons wel? Stellig, de Hogeschool te Luik kan slechts winnen bij de vervorming der Gentse Universiteit en de opbeuring van het Vlaamse volk zal als gevolg hebben een vermindering van de uitwijking der werklieden die in Wallonië de lonen drukken, wat slechts voordeel brengt aan de grote industriëlen en niet aan de gemeenschap. Doch er zijn minder bijzondere gezichtspunten: wat, per slot van rekening, de Belgische eenheid schaden kan, is het stelselmatig verzet der Walen tegen een door de overgrote | ||||
[pagina 360]
| ||||
aant.meerderheid der Vlamingen geëiste hervorming, die enkel gelijkheid huldigt en op de rechten der Walen geen inbreuk maakt. Een mislukking van het voorstel-Van Cauwelaert zou het Vlaamse volk den indruk geven dat het niet vrij is, de voorwaarden van zijne intellectuele en maatschappelijke ontwikkeling te bepalen. Veronderstellen wij een ogenblik dat de Hollandse regering van 1815 te Luik een Nederlandse Hogeschool opgericht had en er door gunstige historische omstandigheden in geslaagd was zich in ons land te handhaven: heden zouden er te Luik meer Vlaamse elementen zijn dan er thans Franse te Gent zijn. Menen de Walen dat men hen dan zou kunnen beletten de Hogeschool te krijgen die zij wensen? Zij gelieven zich maar een ogenblik in onze plaats te stellen, dan zullen we gemakkelijk overeenkomen. Na den heldhaftigen strijd dien we doorleefden en in de moeilijkheden van dezen tijd, eist de toekomst van België niet dat een deel van het land aan het andere opgeofferd worde, maar wel dat uit elk deel de hoogst mogelijke kracht gehaald worde. Voor de Vlamingen zowel als voor de Walen is het een allervoornaamst belang, op die wijze de grootheid van het gemeenschappelijk vaderland hecht en duurzaam te maken. |
|