Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 845]
| |
II1. Voor den voornaam, zie aant. 5. ...‘A ton age gentile
O de vingte six ans...’
zingt een zekere Guillaume de Poëtou van hem, in zijn gedicht van 3 Jan. 1565 (nieuwe stijl: 1566) (Bosken, en P.W. 1581). In een ode van Roeland van der Hegghen (in 't Cort Begr. d. XII. B. Olymp. van 1579) wordt bemerkt, zeker met het oog op V.d. Noot, dat de dichters gewoonlijk bedaarder worden, ‘als sy veertigh iaer ghenaken.’ Brecht is ‘dry mylen van Antwerpen op de heirbane na des Hertoghen Bossche geleghen’ (P.W. 1594, na ode aan Anth. v. Bourgongien). De grootvader woonde er reeds: ‘tunc morabatur sub dominio Brecht in praetorio dicto Pul’ (Le Roy, Notitia Marchionatus Sacri Romani Imperii... Amst. 1678, p. 349). Aldaar ook het grafschrift van Jan Van der Noot's vader en grootvader. 2. De titels van den vader en de naam der moeder in de ‘Apodixe’ die Das Buch Extasis voorafgaat. De stamboom van J.V.d.N. kan gemakkelijk samengesteld worden uit: Le Roy, Notitia March. S.R. Imp. 134-135, 350 - Nobil. des P.-B. II 1136 en 1430-1453, en Butkens, Troph. du Brab. II 363-368. De vader van Adriaan V.d.N. was Cornelis V.d.N. († 1503. Gehuwd met Catharina Draeck), zijn grootvader Jan V.d.N., burgemeester van Brussel († 1479. Gehuwd met Barba van Kets), zijn overgrootvader Walter III V.d.N., heer van Rysoir, raadsheer van Brabant (1355-1432). Het wapen in Butkens II 472, en Nob. des P.-B., Armor. No | |
[pagina 846]
| |
1543. Jan de Maes (in P.W. 1580-85) liet het van Karel den Groten dagtekenen. 3. Het gedicht in het Bosken , en P.W. 1581-85, Kasper's weduwe wordt er Joanna van Kestergat genoemd, en zijne kinderen Jan en Pompeo, terwijl in Nob. des P.-B, zijn weduwe Agnes van Berchem heet, en er Pompeo niet gemeld is. De ridder Kasper V.d.N., hopman van 500 voetknechten in dienst van den Koning van Spanje, voegde zich bij 't Bondgenootschap der Edelen; op Paasdag 1567 om den godsdienst uit Antwerpen geweken, werd hij door Alva ingedaagd. Met de hulp van zijn broeder Karel V.d.N., heer van Rysoir, trachtte hij te vergeefs Alva in het klooster van Groenendaal op te lichten. In datzelfde jaar 1568 trok hij met het leger van Oranje over de Maas. In 1570 was hij in Friesland bij Unico de Maninga, en werd in 1573 tot ontzet van het benauwde Haarlem gezonden. Hij sneuvelde er, naar van Meteren, Hooft en te Water. Of was hij 't, die zich nog in Nov. 1583 met enige troepen te Bonn bevond? (naar een brief in Groen v. Prinsterer, 1e serie, VIII 281). Cf van Meteren, Ned. Hist. III 49. - Hooft, Ned. Hist. (Amst. 1642) V 163, 164, 184, VIII 311. - Te Water, Verbond der Edelen III 165, 169, 170. - Groen v. Prinsterer, Arch. de la Mais. d' Or.-Nass. II 82, III 292, IV 45, 56, VIII 281. - Nob. des P.-B. II 1442. - Gaillard, de l'Infl. exercée par la Belg. sur les Pr. Un. 26, 27 (Mem. cour. Ac. r. de Belg. t. VI). 4. Zijn eigendomsrecht stond Adriaan V.d.N. aan de Stad Antwerpen af in 1544, en in 1558 werd het Hof van Lier door de Stad ten gebruike aan de engelse kooplieden gegeven: ‘...Wy doen te wetene, dat wy... den seluen Gouuerneur ende cooplieden vander gemeynre nacien van Engelant,... gegeuen ende opgedragen hebben... een huyse... genaempt thoff van Lyere, ende die wy jeghens heeren Chaerles tSerraets, raedt ordinaris der Key. Majesteyt in Brabant, voor hem ende inden naeme ende als volcomelyck gemechticht van jouffrouwen Catlynen Draecx, synder huisvrouwen, ende heeren Adriane vander Noot, riddere, oudt scepen alhier, ter voors. stadt behoeff, opten vijfften dach van Meye anno XVc ende vierenveertich terue genomen hebben...’ (Acte van 11 Oct. 1558, in Mertens & Torfs, Gesch. v. Antw. IV, Bijl. I, blz. 574). Vg. in. 't Antw. Archievenblad, VIII, 164-165, de ‘Acte voor | |
[pagina 847]
| |
Schepenen Jan van der Noot en Jan Rubens’: ‘Heer Jan van Berchem, Riddere ende Vrouwe Jacoba van Enckevoort, syne geselnede, vercocht omme eene somme gelts, Heeren Anthonise van Stralen, Riddere, Burgermeester deser stadt, Heere van Mercxem ende Dambrugge etc. de helft van alsulcke twee hondert ende vyftich Carolus guldenen erfflick vanden sevenhondert ende vyftich Carolus guldenen tsjaers erfflycker renten die de voors. Heere, Heer Chaerles tSerraerts, Raedt ordinaris Ons Genadichs Heeren des Keysers in Brabant, voer hemselven ende inden name ende als gemechticht van Jouffrouwe Catlynen Draecx, syne wettige geselline, ende Heer Adriaen van der Noot, oock voor hem selven, opten vyfsten dach in Meye, inden jare vyfthien hondert ende vierenveertich, terue gegeven hebben Michiele van der Heyden, Willeme de Moelenere ende Henrike Laureys, als Rentmeesteren ende tot behoeve van deser Stadt, eene groote huysinge van voere tot achtere, metten torre, drye poorten voer aent strate, metten gange comende met eenre poorten vuyte inde strate loopende vander Capelle van Gratien nae dClapdorp oft de Peerdemerct toe, metten hove, bogaerde, gronde ende toebehoorten, groot tsamen omtrent hondert ende tseventich roeden, onbegrepen vander maten, genaempt deselve huysinge tHoff van Liere, gestaen ende gelegen achter de Capelle van Gratien, inde strate loopende nae de Osmerct toe, ende welcke helft vander voors. tweehondert ende vyftich Carolus guldenen erfflick Anthoni le Muet, in den name ende als gemechticht van Elisabetten, naegelaten weduwe wylen Meester Jans Lombaerts, opten seven en twintichsten Juny lestleden vercocht heeft den voirgenoempden Heeren Janne van Berchem, verschynende jairlicx Johannis, etc. prout litterae quas traditit. Droech op, te waerne van allen commere ende calaengien, sonder argelist. Die secunda Aprilis 1565.’ 5. ‘1558 jovis 2 junij, is poorter deser stad geworden Jan Baptista van der Noot, Adriaenssone wijlen des ridders van Brecht’ (Scab. aantek. meeged. door J.F. Willems, Belg. Mus. III 422). Doch naar het grafschrift in Le Roy, Not. March. S.R. Imp. p. 350, zou Adriaan V.d.N. den 6n Sept. 1558 overleden zijn. De lijst der schepenen in Papebrochius, Ann. Antverp. III, 11 & 42. | |
[pagina 848]
| |
aant.6. Al de hier aangehaalde verzen zijn van Het Bosken. Pierre Dentières is waarschijnlijk een voorganger van den dichter Jean d'Ennetières. V.d.N. trof hem eerst in Londen aan: in de P.W. 1581 is zijn gedicht gedateerd: De Londres le 6. de May 1567. Zie Ann. de la Soc. d'Emul. de Liège 1867, p. 165, en Em. Desmazières: Nouvelles Recherches sur quelques membres de la famille d'Ennetières, Paris, Lpz. & Tournai 1878. Het boek van Guill. de Poëtou heette Liesse en Labeur (1565). Het schijnt dat daarin de heldendaden der ridders van Malta bezongen waren. Jan V.d.N. verleende dien Guill. de P. zijne hulp om geneeskunde op de Hogeschool van Leuven te gaan studeren (Zie L'Autheur a G. de Poetou, in het Bosken). Naar een handschriftelijke aantek. in de P.W. 1581 der Bruss. Biblioth., zouden de gedichten van Poëtou aan V.d.N. met diens antwoord en andere verzen, verschenen zijn onder den titel: Svite dv labevr en liesse, De Gvvillavme dv Poetov, Betvnois, dédié à monsieur Ian Van der Noot, eschevin de la flourissante Anvers, non moins noble et genereus que docte et vertueus. En Anvers, de l'imp. d'Og. Diest (?). MDLXVI. (in 4o de 66 ff. avec celui de la table.)’ 7. In Den Hof en Boomgaerd der Poësien van Lucas de Heere is een gedicht opgedragen aan ‘ François Hieman, gelauriert Poëte’. Op het feest der Broederschap van S. Lucas (20 Oct. 1653) werd Vondel bekroond en geestdriftig gevierd. 8. Het stuk in Groen v. Prinst., Arch. II 333. Het moet geplaatst worden tussen 15n en 20n Maart 1567 (stylo Brabantiae 1566: Pasen viel den 30n Maart). Vg. Ned. Arch. v. Kerk. Gesch. IV 113 vlgg. - Mertens & Torfs, Gesch. v. Antw. IV 396-398. Dat hier Kasper V.d.N. zou bedoeld zijn (M. & T. IV 613) is onwaarschijnlijk. 9. Het gedicht in 't Bosken . Die Marquis de Nothampton was William Parr (1513-1571), broeder van de Catherine Parr, die Hendrik VIII huwde. Hij was Privy Councillor sinds 1558, wordt als lid van Gray's Inn in 1562 gemeld, en wordt op 18n Maart 1571 (nieuwe stijl) M.A. door de Universiteit Cambridge benoemd. Het gedicht van J.V.d.N. is zeker vroeger geschreven, anders had, hij op die benoeming wel gezinspeeld. De Koningin Elisabeth | |
[pagina 849]
| |
schijnt van dien William Parr veel gehouden te hebben (Dict. of Nat. Biogr. ed. by Sidney Lee, v. XLIII, 1895). 10. Over die ‘Governance’, zie Alex. B. Grosart The Complete Works in Prose and Verse of Edm. Spenser, vol. I, 15 vlgg. en Craik Spenser and his Poetry I 18-19. Ik citeer naar de Englische Studien XV. Bd. I. Heft, 62 en 66. Grosart beweert: A copy of the ‘Governance’ is in the British Museum Library. In het Brit. Mus. werd het tegendeel verzekerd. 11. Dat sonnet bevindt zich zonder datum in Het Bosken en Das Buch Extasis . Er bestaat geen reden om den datum der P.W. niet aan te nemen. ‘Mij dunkt,’ schrijft A. Verwey in zijn uitgave (156-157) ‘wij hebben hier een van de vele middelen waardoor Van der Noot, later roomsch geworden en in Antwerpen teruggekeerd, de aandacht van zijn vroegere ketterschheid probeerde af te leiden. Wie in 1570 in Valencia vertoefd had, moest toen al een goed katholiek geweest zijn.’ Maar, zoals we verder zullen zien, is het eerst nà 1585 dat V.d.N. zeer bepaald als katholiek optreedt, en 't hier aangehaalde gedicht van L. Franco wordt alleen tot 1585 herdrukt - om eerst in de grote uitgave 1594 nog eens te verschijnen. Een later sonnet van L. Franco in P.W. 1588 blz. 2, en 1594. | |
III1. Uit het antwoord aan Guill. de Poëtou: ...D'autant i'ay pris ma Lyre Antverpienne,
O qui souloit à mon command vanter
L'insigne honneur d'une noblesse ancienne,
Et bien souvent souloit aussy chanter
De la Maîtresse et la beauté et gloire...
2. ‘Het Rondeel op den vrede van Vervins’, zegt A. Verwey (aant. 7): het spreekt vanzelf dat men: vrede van Cateau-Cambresis te lezen heeft, evenals het op blz. 6 aan een lapsus calami te wijten is, dat de slag bij Grevelingen, door J.V.d.N. bezongen, als slag bij St. Quentin voorgesteld wordt. | |
[pagina 850]
| |
3. Het sonnet van Petrarca, In Vita di Mad. Laura, s. 138. Ronsard heeft het insgelijks bewerkt: Amours, IIe l., IV (Bl. I 151) Voor de ged. naar Ronsard, zie Am. l. I, LXIII, Madrigal, tussen XXXIII en XXXIV, en Odes l. I, XVII (Bl. I 37, 177 en II 117). Het sonnet van Baïf in Poés. Choisies, Paris, 1874, p. 121. Vg. Petrarca, In Vita, s. 88. Deze bronnen had A. Verwey reeds aangewezen. 4. Ik zag er o.a. een met slechts 38 psalmen, s.a., s. l., (Bruss. Bibl.). 5. V.d.N. vertaalde ps. 1-8, 100, 117, 118, 123-126, 128. Over 't algemeen blijft Datheen dichter bij den tekst van Marot, maar de zang schijnt vaster en innerlijk krachtiger bij Van der Noot, vooral waar zijn vertaling onafhankelijk blijft van die van Datheen, als in ps. 118, waar slechts in drie strofen die invloed na te wijzen is, en in ps. 7, 124, 125 en 126. De vertalingen van de Heere en Utenhove werden niet gebezigd. Ter vergelijking stel ik de belangrijkste plaatsen, waar V.d.N. Datheen gebruikt, tegenover dezes lezing. Daar Datheen's eerste uitg. (1566) me ontoegankelijk bleef, citeer ik naar den 2en druk (1568):
Uitps. 3 van Datheen: Coemt Heer, thoont dat ghy zijt
Met my tot alder tyt
End dat ghy mijn vianden
Op t'kinnebacken slaet
End hen breect met der daet
In stucken hare tanden.
Van v ist O Heer goet,
Dat men verwachten moet
Hulp ende troost vroech ende spade
Want ouer v volck hier
Stort ghy Heer goedertier
Seer rijcklick v ghenade.
Bij Jan Van der Noot: Coemt Godt toont dat ghy syt
Met my tot alder tyt
Op dat ghy myn vyanden
Opt kinnebacken slaet,
En heur soo met der daet
Ontstucken breeckt heur tanden.
Tis van v Heere goet
Datmen verwachten moet
Hulpé vroech ende spade,
Want ouer v volck hier
Stortt ghy seer goedertier
Mildelyck v ghenade.
| |
[pagina 851]
| |
Uitps. 4 (Dath.): Offert dan een oprecht offrande,
Met verslagen hert end gemoet,
Betert v van dees sonde end schande
End stelt op God (seer goederhande)
Geheel al v vertrouwen goet.
Veel spreken: Hoe can hy ons leeren
Dat goet is end Godt aengenaem?
Na v goetheyt wilt heer der Heeren
V lieflick aenschijn doch eens keeren
Tot my, end al de myne t'saem.
(V.d.N.): En voorts offert reyn offerhande,
Met verneerder herten en moet,
En maeckt van u misdaden schande,
Stellende op Gode goederhande
V hope en v betrouwen goet.
Veel segghen wie sal tonser leeren
Oueruloedich ons toonen t'goet?
Naer v goetheyt o Heer der Heeren
Wilt de claerheyt ws aensichts keeren
Op my en myne met voorspoet.
Uitps. 5 (Dath.): Hebt acht op myn suchten gestadich
Myn Godt end Coninck groot gheacht,
Dewyl' ick tot v dach end nacht
Myn smeecken doe, o Heer ghenadich
End seer weldadich.
...Ghy zijt een Godt die de boosheden
Niet lief hebt, maar gantschelick haet.
By u zyn de boosdaders quaet
Met haren doen end boose zeden
Gantsch niet geleden.
...Ghy sult uwe gramschap bewysen
Ouer de leugenaers gemeen:
Dootslaghers, bedriegers met een,
Zyn voor Godt (dien elk mensch moet prysen)
Een groot afgrysen.
Maer deur uwe goetheyt gepresen
Die ghy my bewyst, sal ick gaen
(V.d.N.): Verstaet toch myn clachte ghestadich,
Myn Godt, myn Coninck groot gheacht,
Want ick alleene met aendacht
V bid o Heeré seer ghenadich
Endé weldadich.
...Ghy syt de Godt die de boosheden
Niet en bemint, maer wederstaet:
Ghy versmaet de doenders van tquaet,
En heur boosé en valsche seden
Sult ghy vertreden.
...V gramschappe sult ghy bewysen
Ouer de leughenaers ghemeyn:
Bedrieghers, dootslaghers onreyn,
Syn voor Gode (diemen moet prysen)
Een groot afgrysen.
Maer deur u groote deucht ghepresen
Die ghy my bewyst, sal ick gaen
| |
[pagina 852]
| |
Om v o Heer te roepen aen
In v huys, daer ick sal midts desen
Godt-vruchtich wesen.
Daer is gheen waerheyt in haer monden
Haer hert is valsch, archlistich, straf:
Haer keel is als een open graf,
Haer tongh is vol smeeckens beuonden
Tot allen stonden.
Om v mijn Godt te roepen aen
In v huys, daer ick sal deur desen
Godtvruchtich wesen.
...Gheen waerheyt en spreken haer monden,
Haer herten syn erch als fenyn,
Heur kelen open grauen syn,
Heur tonghen syn tot allen stonden
Gheueyst beuonden.
Uitps. 6 (Dath.): Wilt my ghesondheyt geuen,
Want myn siel end lijf beuen,
In desen swaren strijt.
...Niemant sal in der hellen
Uwen prijs schoon vertellen
Noch dancken uwen Naem.
...Mijn gedaente met allen
Is nu (Heer) gantsch vervallen,
Deur geduerich geklach:
Om dat aen allen zyden
Mijn vianden verblyden
Voor my met groot gelach.
Ghy boose wilt nu wijcken,
Ghij wreede desgelijcken,
Vertrect nu haest van hier:
Godt heeft mijn treurich clagen,
Na sijn soet welbehagen,
Verhoort seer goedertier.
(V.d.N.): Ghesondheyt wilt my gheuen,
Want siel en lyf my beuen
Deur mynder sonden stanck.
...Wie salder in der hellen
V glorié vertellen,
Oft prysen uwen naem?
...Myn ghedaente met allen
Is Heeré gans vervallen,
Deur gheduerich gheclach:
Siendé aen allen syen
Myn vyanden verblyen
Ouer my met gelach.
Ghy boose ghy moet wyken,
Ghy wreede gaet oock strycken,
Vertreckt, vertreckt van hier:
Want den Godt goet en schoone
Heeft myn clachté ghewoone
Verhoort seer goedertier.
| |
[pagina 853]
| |
Uitps. 8 (Dath.): Men siet alsins uwer cracht wel getuygen
Selfs in den mont der kinderen die suygen,Ga naar voetnoot1
Daer deur maect ghy tot niet ende beschaemt
V vianden, deur v cracht seer vernaemt.
Maer als ick wil aensien, ende bemercken
De hemelen, Heer, uwer handen wercken,Ga naar voetnoot2
De sterren, de mane, die ghy door twoort
Maect, ende stelt een yder op sijn oort,
Alsdan spreeck' ick by my verwondert seereGa naar voetnoot3,
Wat is doch van den armen mensch o Heere!
Dat ghy syner also gedachtich zijt,
End ouer hem sorge draecht taller tijt?
(V.d.N.): In al siet men uwer cracht veel ghetuyghen,
Tot inden mont der kinderkens die suyghen:
En maeckt daer deur verneert ende beschaemt
Alle vyant die v heerlyckheyt blaemt.
Maer als ick dan sien wil en ouermercken
De Hemelen Godt uwer handen wercken:
Mane, Sterre, die ghy al deur v woort
Gheschapen hebt en ghestelt op heur oort:
Alsdan spreeck' ick by my verwondert seere,
Ay wat ist toch van den mensché o Heere!
Dat ghy alsoo synder ghedachtich syt,
Ende voor hem sorghe draecht talder tyt?
| |
[pagina 854]
| |
Uitps. 118 (Dath.): Sy omringhen my nu ten tiiden,
Met groote cracht ende ghewelt,
Maer God sal my voor hen beuriiden,
Sy werden haest nedergheuelt.
Als van den Byen was ick besloten,
Van den dwasen die met der schandt
Ghedempt zijn, twelck hen heeft verdroten,
Als tvier twelck die doornen afbrandt.
...De Heer is een God vol ghenaden,
Die ons alle verlicht seer claer,
Bindt den slachtoffer onbeladen,
Aan den hoornen vanden outaer.
(V.d.N.): Sy hadden my seer vast besloten,
Seer vast beset met groot ghewelt:
Inden Naem Godts vry onuerdroten,
Van my worden sy noch gheuelt.
Sy hadden als Byen besloten
My, maer d'onwyse syn versmacht
Van Godt, ghelijck tvyer onuerdroten.
De doornen verteert met syn cracht,
...Godt is seer sterck, en goederhande,
Die ons verlichten sal voorwaer:
Dus byndt den Os der offerhande
Aen dé hoornen van den Outaer.
| |
IV1. Er zijn wel tien ‘ghesichten’, maar eigenlijk elf sonnetten, waarvan het eerste als een inleiding mag beschouwd worden. 2. De tekst van 1611 in de werken van Jodelle, uitg. Marty-Laveaux, II 339 en n. 82. 3. Herford, Studies in the literary Relations of England and Germany in the XVIth Century, p. 369. | |
V1. Naar hss. die vroeger in 't Archief van Keulen berustten, maar thans in de Stadsbibl. overgebracht zijn; het zijn de gewichtige Konrad von Büllingen'se ‘Sammlungen zur Kölner Buchdruckergeschichte’. Zie Mittheilungen aus dem Stadtarchiv von Köln, 20. Heft, Köln; 1891, p. 85, nr. 196. 2. Idee, in den zin van wezen, vorm, komt dikwijls bij de dichters der Pléiade voor. Bijv. Ronsard, uitg. Blanch. I 16, en du Bellay, | |
[pagina 855]
| |
uitg. Marty-Laveaux I 113. Later nog bij Racine, Athalie II, sc. V, 62.
3. Waarschijnlijk ook uit Ronsard (Am. I, Elégie à Janet. Bl. I 133): Que son beau front ne soit entre-fendu
De nul sillon en profond estendu;
Mais qu'il soit tel qu'est la calme marine
Quand tant soit peu le vent ne la mutine,
Et que gisante en son lict elle dort,
Calmant ses flots sillez d'un somme mort.
Vg. nog vier verzen uit La Charite (Bl. IV 179). Maar dit laatste gedicht is van 1578, terwijl het beeld al in Das Buch Extasis te vinden is: Gleich wie das Meer wan es der wind nim ruret.
4. Am. II Chanson (Bl. I 210). De regels 12 en 13 uit Am. II, Sonnet XL. Verwey verwees er reeds naar (aant. 15). 5. Buiten enige niet gewichtige afwijkingen ontbreken in de duitse vertaling de volgende plaatsen uit het Cort Begrijp (ik citeer naar de uitg. van A. Verwey): blz. 33, vers 4-9; blz. 34, v. 23 tot blz. 35, v. 6; blz. 36, v. 6-13; blz. 37, v. 20-24; blz. 39, v. 29 tot blz. 40, v. 4; blz. 48, v. 17-26; blz. 58, v. 5 tot blz. 6o, v. 11; blz. 65, v. 6 tot blz. 66, v. 1; blz. 66, v. 27 tot aan 't slot. Ten anderen worden in Das B. Ext. twee sonnetten ingevoegd, die in 't C. Begr. wegvielen. Het ene na: Ick sagh mijn Nimphe...: Susse Schonheit, fröhlichs Antlitz Erbar,
O weiszheit grosz, O rein vnd Götlichs wesen...
Het andere na: Dan ben ick een half Godt...: Mit dieser schoner Magd zu wonen ewigklich
Wolt ich zufriden sein... enz.
| |
[pagina 856]
| |
Verder worden blz. 52, na v. 3, 205 verzen ingelast, en blz. 53, na v. 19, 42 verzen. Op v. 26 van blz. 66 volgt het tweede deel van het gedicht. 6. A. Wesselofski Il Paradiso degli Alberti di Giovanni da Prato, Bologna, 1867, I. 2o, 108-192. 7. Over 't invoeren der jambe, z. Höpfner Reformbestrebungen auf dem Gebiete der deutschen Dichtung des 16n und 17n Jahrhunderts (Berlin 1866). Vg. verder H. Welti Gesch. des Sonettes in der deutschen Dichtung (Lpz. 1884) pp. 58 vlgg. Voor verkeerd gebruik van 't woord sonnet: Welti 65, en Waldberg die Renaissance-Literatuur 225. Dat Opitz niet alleen door Heinsius beïnvloed werd, maar ook door vroegere hollandse dichters: Rubensohn der junge Opitz, in Euphorion II. Bd. 1. Heft. 1895. 8. Een gedeelte dier ode blijkt wel ingegeven door verzen van Ronsard, in de Elegie au Sieur l'Huillier, verschenen in het Bocage Royal (Blanch. III 399). | |
VI1. Marfira werd bezongen door den spaansen dichter Boscan, dien Van der Noot zeer bewonderde. De duitse Rosina komt waarschijnlijk uit het veel verspreide volkslied: Rosina wo war dein gestalt
bey könig Paris leben... enz.
te vinden in 't Ambraser Liederbuch no 174 (ed. Bergmann, blz. 228), alsook in 't Liederbuch van Van der Aest (1602) waarvan één ex. te Iena is en een ander in de Grossherz. Bibl. van Weimar (Zie Hoffmann von Fallersleben, in Weimarisches Jahrbuch, II, 320-356). Ene vlaamse omwerking, met aantekeningen, in Fl. v. Duyse's ‘Oude Nederlandsche Liederen’, nr 22. De eerste regels komen bij ons voor, als wijze, in de Souterliedekens (Psalm 35), alsook vóór een Herdoperslied (Willems, Oude Vl. L., nr 30), getrokken uit Het Offer des Heeren , 1566. De eerste regel ener geestelijke parodie in 't Geuzenliedboek (ed. van Lummel, blz. 46). Vg. nog G. Kalff, Het Lied in de M.E. , blz. 327. | |
[pagina 857]
| |
2. Over Walrands en Verdonck (1564-1625), zie Fétis, Biogr. Univ. des Music. Vg. Papebrochius, Ann. Antv. IV, 295. 3. ‘Joannes Gheesdalus, Flander e vico Berchemio prope Aldenardum oriundus, poëta et musicus utrimque excellens, litteras humaniores Antverpiae docuit, moderator scholae parochialis B. Mariae, ibique Francis. Swertius (qui hoc tempore undecimum aetatis annum agebat) in Athenis Belgicis discipulum ejus fuisse se gloriatur’. (Diercxsens, Antverpia, V, 266). 4. Hij was secretaris van Kolonel Stuart (Stewart in de P.W.) dien Van der Noot ook bezong. Die Stuart was aan 't hoofd van tien vaandelen Schotten. Het is dezelfde die in 1581 de zaal van den Breden Raad binnendrong om protest aan te tekenen tegen de weigering acht tonnen gouds aan Koningin Elizabeth terug te betalen (Mertens & Torfs, Gesch. v. Antw. V, 124). 5. Zie 't gedicht in. P.W. 1581-85. Hij had Maximiliane Van der Noot gehuwd, wier overoudgrootvader ook de overoudgrootvader van Jan V.d.N. was. Over Philips van der Meren, zie Groen van Prinsterer, Arch. II, 60, 62, 161, VI, 46, 73; Butkens, II, 287-317; Gaillard, de l'Infl. exerc. par la B. 257. 6. Op de lijst der verdachten (waarvan sprake is op blz. 679) onder de calvinisten. Hij was aalmoezenier in 1559 en stierf in 1581, zeven tonnen gouds nalatend. Onmiddellijk bezong Van der Noot zijn zonen en dochters, alsook den schepen Antonio Ancelmo, die met een dier dochters getrouwd was (Mert. & Torfs, IV, 612). 7. Pierre de Melun was gouverneur van Doornik en 't Doornikse, en erfseneschal van Henegouwen. Om hem verzen op te dragen gebruikte Van der Noot waarschijnlijk de tussenkomst van Jacques Marchant, die de onderwijzer van Pierre de Melun was, en dien hij kende door zijn vriend Gabriël Roelandts, den kleinzoon van den beroemden rechtsgeleerde Gabriël Mudeus (evenals Jan Van der Noot te Brecht geboren). 8. Het is eerst twee of drie jaar na 't verschijnen van Jan Van der Noot's gedicht op Charles de Croy, dat dezes geheime verstandhouding met Parma, Brugge, het Vrije en Damme aan Spanje overleverde (Mei 1584). Kort daarna keerde hij openlijk tot het katholicisme terug. 9. ‘...Plebeiis fere omnibus et Auriaco obstrictis...’ zegt | |
[pagina 858]
| |
Papebr. III, 423. Vincent de Smit verschijnt reeds in 1567 als katholiek in 't Antw. Kronykje, 104 (vg. Kron. v. Antw., uitg. van Havre, 152). Tot die bijwonende leden behoorden ook Jan van Hove en Chrisostomus Scholier, die Van der Noot later zou bezingen (den eersten in W.P. 1592-94, den anderen 1589-94). 10. Vooral wanneer deze een geleerd man was, zoals Joachim Axonius. ‘Poeta et Philologus, graece etiam doctus, Philippo Comiti Lalainio a studiis fuit; cumque plerasque Europiae provincias, ipsamque Graeciam et Terram sanctam perlustrasset, sedem fixit Antverpiae, ubi vixit consenuitque Belgarum Principibus a Consiliis maritimis, atque obiit 25. Augusti hoc anno 1605. Plura scripsit, inter quae De libero hominis arbitrio adversus Lutherum et Calvinum’ (Diercxsens, Antv. VI, 365). Cf. Foppens, B.B. 554. 11. Jan Van der Noot: zie Diercxsens, Antv., 265; VI, 43, 202, 228. Over Emm. Andriessens, abt van St. Michiels: Diercxsens, VI, 258; Foppens, B.B., 259. 12. Houwaert's Moralisatie op de komst van den hooghgeboren, machtigen en seer doorlugtigen Vorst Ernesto... Bruessel, by Jan Mommaert, 1594. 13. ‘Ainsi a faict aussi le Señor Van der Noot, en signe de gratuité, ce Probleme, sur l'une des peintures du magnificque et riche arcq triumfal, que la genereuse Compaignie Florentine du Señor Cambi fit dresser, à l'honneur de son Altez, sur son entrée en Anvers le 7. de Juin 1594...’ 14. Naar een hs. aantek. van K. Stallaert, in de gentse Univ.-Biblioth. Wij konden ze niet controleren. 15. Vg. Ronsard (Am. l. I, sonn. I, var. v. 1567): Et connoistra, que je suis trop heureux
D'estre en mourant nouveau Cygne amoureux,
Qui plus languist et plus doucement chante.
16. Onvoll. ex. te Brussel, Kon. Bib. In een uitg. van 1589 van 't zelfde werk, ook te Straatsburg verschenen, is 't portret van onzen dichter niet meer te vinden (Catal. Bluff, Febr. 1898, no 268). | |
[pagina 859]
| |
aant.VII1. Las Obras de Boscan y algunas de Garcilasso dela Vega. En Anvers, En casa de Pedro Bellero. Año M.D.LXXVI. Een latere uitg. En Anvers, En casa de Martin Nucio. M.D.XCVII. 2. De werken van Lucas de Heere zijn de volgende: Den Hof en Boomgaerd der Poësien... Ghendt, Ghileyn Manilius, 1565. - 2e uitg. Haarlem, David Wachtendonck, 1614. Psalmen Davids... Liedekins-wijs in dichte ghestelt: op de voysen en mate van Clement Marots psalmen... Ghendt, Ghileyn Manilius, 1565. Beschryvinghe van het ghene dat vertoocht wierdt ter incomste van d'Exc. des Princen van Orangien binnen Ghendt... Ghendt, We P. de Clerck, 1578. - Id. van nieuws vermeerdert ende verbetert. Ibid. 1578. - Herdruk Gent 1852. Pasquillen testament... s. l. (Ghendt, Gault. Manilius), 1579. - Testament de Pasquil impotent et vieil homme... (Gand, Gault. Manilius, 1579). L'entrée magnifique de monseigneur Francoys fils de France... en sa... ville de Gand... Gand, C. de Rekenare et J. Vanden Steene, 1582 (twee uitgaven). - Herdruk Gand 1841. Phil. de Mornay, Tractaet ofte handelinge van de kercke... overghestelt door L. d'Heere. Amsterdam 1609. Enige fr. en vl. gedichten in het Album amicorum Joan. Rotarii (Ms. der gentse Univ.-Bib.) Theatre de tous les peuples et nations de la terre... (Id.) Jan van Oostenryk, twee brieven... gheintercipieert... (vertaald door Luc. d'Heere...) Antw. 1578.
In zijn Hof en Boomgaerd vertaalde hij uit Marot Le Temple de Cupidon; de volgende epigrammen zijn ook uit Marot (ik citeer naar Oeuvr. Compl. de Clém. Marot, Paris, Rapilly 1824): Tot eenen zynen vrient = A Cravan, sien amy malade (l, I, LI). Remedie ieghens de Peste = Remede contre la peste (l. IV, II). Van een Ioncker die ieghen sijn wijf speelde = D'un advocat jouant contre sa femme, et de son clerc (l. VII, XIX). Aen sijn lief, die hij zant heur pourtraiture = Une dame a un qui luy donna sa poutraicture (l. II, L). | |
[pagina 860]
| |
Aen M. de Galleys = A Madamoyselle de la Roue (l. II, XXIX). Van een Neen, tot een ionghe dochter = De Ouy et Nenny (l. III, LIV). Van het schoon Mammeken = Du beau tetin (l. VII, III). Van de leelicke Mamme = Du layd tetin (l. VII, IV). An M. Pieter de Rijcke, Aduocat (sonnet) = A Pierre Vuyard (l. I, XIII). Sonet wt een Epigramma van Martialis beginnende: Vitam qui faciumt beatricem (sic) = waarsch. l. V, XXXII. Wt d'Epistel die Marot zand totten Coninc sprekende vanden dief, diet hem al ghestolen hadde = Au Roy, pour avoir esté dérobé (Epist. l. I, XIV). Vanden Hane op den Esel ... añ. 1559 = het begin uit: Premiere epistre du coq a l'asne (Epist. l. II, VIII). 3. Over Jan van Hout, zie Prud. v. Duyse, Verh. over den nederl. versbouw I 34-38 en Collot d'Escury, Hollands roem IVe d., 2e st., 420-422. Zijn aanval tegen de Rederijkers bij Kalff, 16de eeuw, II 236 vlg. 4. Zie art. Rudelsheim, in Tijdschr. v. Ned. Taal- en Lett. XVII. Aldaar ook over den vroegeren tekst der psalmen van Marnix. |
|