| |
| |
| |
Aantekeningen bij Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot
Deze studie vormt het proefschrift, waarmede Vermeylen in 1899 aan
de Vrije Universiteit te Brussel de doctorsgraad verwierf.
Afzonderlijke hoofdstukken verschenen in het Tweemaandelijks Tijdschrift V, I,
blz. 92, 259, 387 en II, 66., terwijl het inleidend hoofdstuk ‘De dichtkunst der Renaissance’
werd opgenomen in de eerste bundel der ‘Verzamelde Opstellen’, 1904 (blz.
153-171). In boekvorm was de dissertatie dan al verschenen in 1899 bij de Nederlandse
Boekhandel te Antwerpen; die uitgave werd later overgenomen door C.A.J. van Dishoeck te Bussum.
Later schreef Vermeylen een kort opstel (3 blz.) over V.d. Noot in de uitgave ‘Honderd
Grote Vlamingen’; het is een samenvatting van hoofdzaken uit het proefschrift.
In de nagelaten papieren van Aug. Vermeylen bevindt zich een omvangrijke map met voorwerk
voor zijn boek over v.d. Noot. Daarin zijn verzameld:
1e) De vrijwel definitieve tekst, in handschrift, van het ‘Voorwoord’ en
van hoofdst. II ‘Van der Noots Jeugd’. Kleine verschillen met de boektekst ontstonden
voornamelijk door het in de tekst brengen van enige passages, oorspronkelijk voor noten
bestemd. Ook die noten zijn voor een groot deel in definitieve tekst aanwezig.
2e) Een ouder ontwerp in handschrift ‘Leven van v.d. Noot in Antwerpen
vóór uitwijking’, dat in het onder 1e) genoemde hoofdstuk werd verwerkt,
maar uitvoeriger verscitaten heeft.
3e) Het hoofdstuk over ‘Het Bosken’ ten dele in vrijwel definitieve vorm,
ten dele in vroeger staat.
4e) Een hoofdstuk over het ‘Theatre’, naar de inhoud gelijk aan dat in
het boek, hele passages ook naar vorm gelijk, maar voor de rest in 't boek omgewerkt.
| |
| |
5e) Vele détails uit de hoofdstukken over de XII boeken
‘Olympiados’, de ‘Ecstasis’ en de ‘Poëticsche
Werken’. Uitvoerige lijsten der gedichten met de geadresseerde personen uit de
verschillende edities dier Poëticsche Werken.
6e) Een volledig afschrift van de ‘Apodixe’ van Grenerus en van v.d.
Noots eigen inleiding bij ‘Das Buch Ecstasis’ volgens het exempl. der Berlijnse
bibl.; daarbij nauwkeurige omschrijving van inhoud en vorm van gedicht en platen (tesamen 34
blz. folio).
7e) Genealogische aantekeningen en een stamboom van v.d. Noots geslacht
tot op Arnould Uten-Steenweghe, dit v.d. Noot, laatste helft 13de eeuw.
8e) Vele losse blaadjes en kaarten met citaten en samenvattingen van
beschouwingen over v.d. Noot door Wellekens, Willems, Snellaert,
Jonckbloet, Gräsze, Herford, en uit de biograf. wdbk. van v.d. Aa,
Huberts-Elberts-v. d. Branden, Deschamps-Brunet (Man. d. libr.), Helbig (Annuaire d. l. Soc.
d'Emulation de Liège) enz. enz.
9e) Losse blaadjes met aantekeningen over metriek en rijm in v.d. Noots
werk en in dat van zijn tijdgenoten in de Nederlanden en daarbuiten.
10e Schriftelijke antwoorden van vele bibliotheken in binnen-en
buitenland op Vermeylen's informatie naar aanwezigheid van werken van v.d. Noot. Deze gegevens
zijn in de bibliografie verwerkt.
11e) Losse vellen met beschouwingen over v.d. Noots tijdgenoten als Hauwaert, de Heere, Heyns, v. Mander, Coornhert,
Spiegel, Duym enz.
Het heeft in deze uitgave geen zin op dit voorwerk, dat in het proefschrift is verwerkt,
uitvoerig in te gaan. Waar echter in de uiteindelijke tekst opmerkelijke toevoegingen plaats
vonden of passages uit een oudere opzet werden geschrapt of gewijzigd, leek het waardevol zulke
voor-varianten te noteren.
De hier volgende aantekeningen geven haast varianten in de andere publicaties:
1o) zonder in enige beoordeling te treden van Vermeylens waarderingen,
enige aanvullingen en correcties op zijn onderzoekingen uit de door anderen voortgezette studie
van de dichter.
| |
| |
2o) korte inlichtingen over persoon en werk van de vele figuren vooral
uit de Renaissance- en rederijkerstijd, die Vermeylen te berde
brengt. Daarbij is, als overtollig, nagelaten aantekeningen te geven over de bekend
veronderstelde dominerende dichters, als in Italië: Petrarca, Boccaccio, Ariosto; in Frankrijk:
Marot en de pleiade-dichters; in de Nederlanden: Houwaert, de Heere, van Mander, van
Hout om van Hooft en Vondel niet
te spreken.
Van aantekeningen is vanzelfsprekend ook afgezien bij die personen, waarover V. zelf in de
tekst het weinige bekende vermeldt of in een noot inlichtingen geeft. Bovendien leek het een
overmatige belasting dezer aantekeningen (niet in het kader dezer uitgave passend en trouwens
menigmaal onbereikbaar) bijzonderheden te geven over de velen, aan wie V.d. Noot in zijn
Poëticsche Werken verzen opdroeg; bij verscheidene gevallen vindt men trouwens een noot van de
schrijver zelf.
De teksten van Ronsard, du Bellay en Marot door Verm. geciteerd werden gecontroleerd door
Prof. Dr Fernand Desonay, voor welke medewerking hem hier hartelijk dank moge worden gezegd.
| |
I.
Hier volgen dan eerst de Varianten. (behalve die uit het voorwerk).
Wanneer men de tekst van Vermeylens proefschrift en die van de artikelen in het
Tweemaandelijks Tijdschrift naast elkaar legt, valt onmiddellijk op, dat niet
alleen de bladspiegel gelijk is, maar alle regels ook dezelfde woorden bevatten en een zelfde
lettertype is gebruikt. Zelfs kleine miszettingen (een te hoog puntje bijv.) keren terug. Een
paar maal is er slechts een verspringing in de bladzijden, daar in het Tijdschrift een
vervolgstuk weer boven aan begon, wat de hoofdstukken in het boek niet doen. Het is dan ook
aan geen twijfel onderhevig: voor beide publicaties is hetzelfde zetsel gebruikt. Dit kon te
gemakkelijker omdat V. zijn boek liet drukken op de Amsterdamse Boek- en Steendrukkerij, v/h.
Ellerman, Harms & Co. Slechts zesmalen vond ik dan ook een verschil, veroorzaakt dus
door de correctie der onderscheiden proeven.
| |
| |
blz. 652. l. r.: gevolgen, Tw.T.: uitslagen.
blz. 663 r. 16: Defense ... francaise, Tw.T.: Deffence ...
françoise.
blz. 685 r. 6: haarlemse, Tw.T.: Haarlemsche.
blz. 672 r. 22: Van zijn huwelijk, Tw.T.: omtrent zijn huwelijk.
blz. 687 r. 15: Rederijker, Tw.T.: rederijker.
blz. 753 r. 11: alle de poetische werken, Tw.T.: alle de werken.
Veel omvangrijker zijn de tekstvarianten van het hoofdstuk ‘De Renaissance’ in de
Verzamelde Opstellen. De tekst in de 2e druk van die
bundel is de laatstelijk door V. gecorrigeerde en er zou dus gegronde reden zijn deze te
kiezen, vooral ook omdat verschillende passages, die onzuiver Nederlands zijn, werden
gewijzigd. Daarmede zou echter de eenheid van het boek geschaad zijn; de alleen in dit
hoofdstuk (in Verz. Opstellen) verbeterde wendingen en spellingseigenaardigheden (bijv. het
gebruik van hoofdletters) komen in de andere hoofdstukken herhaaldelijk voor. Daarom werd de
voorkeur gegeven aan een herdruk van de boektekst ook voor dit hoofdstuk met nauwkeurige
opgave der varianten. De titel in Verz. Opstellen luidt: De Dichtkunst der Renaissance,
Inleiding tot ‘Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot’.
Hier volgen de varianten in de 2e druk (1922):
blz. 652 r. 3: dier langzaam: van die / r. 4: men niet uit te leggen
heeft: niet met zekerheid uit te leggen is / r. 15: Is er ene: Is er b.v. een / r. 16: van bijv. de ontdekking: van de ontdekking.
blz. 653 r. 4: westelijk Europa: West-Europa / r. 7: het grote
midden: de groote macht geweest was, die... / r. 11: komma
na had / r. 12 en 13: Oudheid (hoofdletter) / r. 17: géén komma na moest / r. 20: gesteld worden tot: gesteld worden met / r. 22: wiens vormen: waarvan zij de vormen. / r. 23:
ene verdieping: een / r. 25: noodwendig ene verdieping: noodzakelijk een verdieping / r. 28: deel uit van ene: van een.
blz. 654 r. 3: hoe langs zo meer: hoe langer hoe meer / r. 13:
rond hem: rondom hem / r. 17: werken: inwerken / r. 21:
rond twijfel: rondom twijfel / r. 23: schijnt te groeien: groeit / r. 26: verbreidt: verbreedt /l. r.: ene inleiding: een
| |
| |
blz. 655 r. 2: komma na ontwikkeling / r. 18: geen komma na matigen / l. r. komma na Oudheid.
blz. 656 r. 1: opgewekt: gewekt / r. 4: en als de vorm was: en
als het ware de vorm was / r. 15: de germaans-christelijke romantiek: de germaans-christelijke der M. / r. 20: wanneer: terwijl /
r. 25: komma na vatten.
blz. 657 r. 5: zoveel niet meer: nu minder / r. 12: pogingen:
pogen / r. 13: volbrenging: volbrengen / r. 19 en, 20:
rekenschap: rekening / r. 28: als ene muziek: als muziek /
l. r. in ene: in een.
blz. 658 r. 7: westelijk Europa: West-Europa / r. 8: betekende:
geteekende / r. 15: beperkten: beperkte / r. 15: Italiaansche Wedergeboorte (hoofdletters).
blz. 659 r. 8: edelheid: adel / r. 16: komma na Erasmus / r. 23: rond haar: rondom haar.
blz. 660 r. 7: opgolft: opgolft, ópgolft / r. 8 en 11: Italiaansche (hoofdletter) / r. 21: wat uit te drukken was: wat
uitgedrukt moest warden / r. 23: het doel: tot doel / r. 24: die
Renaissancedichters: de
blz. 661 r. 5 en 6: komma's na verrassing en geval / r. 12: ene ‘madonna’: een / r. 24: den laatsten: den laatste.
blz. 662 r. 3: zou geven: zou brengen / r. 10: allegorie (geen hoofdletter) / r. 14: Italiaansche Wedergeboorte (hoofdletters) / r. 25, 26 en 27: Franse, Latijnsche, Grieksche (hoofdletters).
blz. 663 r. 2: in plaats van () streepjes / r. 3: eigen-Franse
(hoofdletter) / r. 7: zijne bewonderde: zijn / r. 11: na werd puntkomma / r. 16: Défence: Deffence; francaise: françoise / r. 17 en 21: Fransche, Nederlandsche
(hoofdletters) / r. 25: kieselegische: kiesch elegische / r. 26: de
edelheid: het edele.
blz. 664 r. 9: bracht: bracht het / r. 10: geen: tot geen / r. 11: letterkunde teweeg: letterkunde / r. 13: Spaansche, Italiaansche, Fransche
(hoofdletters) / r. 16: Italiaansche / r. 19: allen: alle
/ r. 20: over-rijken: overrijken / r. 25: Fransche / r.
28: zond men gewoonlijk naar Parijs studeren: zond men om te studeeren gewoonlijk
naar Parijs / l. r.: Italiaansche.
blz. 665 r. 6 en 7: smaak. Maar: smaak; maar /
r. 11: De eerste, zong zij: Zij uitte het eerst / r. 12: rond haar: rondom haar.
blz. 666 r. 15: Jonker Van der Noot: Jonker Jan van der Noot /
| |
| |
r. 16 en 17: inplaats van () streepjes / r. 18 en 19: beseffen welke omwenteling
der Nederlandse lyriek zijn naam voor ons moet betekenen: beseffen, dat hij eene
omwenteling der Nederlandsche lyriek als 't ware verpersoonlijkt.
Onder het hoofdstuk staat links de datering: 1898.
| |
II Verklarende en aanvullende aantekeningen.
blz. 649 r. 10: Valerius Andreas was hoogleraar teLeuven en begon daar, in 1623, zijn Bibliotheca Belgica, woordenboek over
de Nederlanden en beroemde Nederlanders. Sweertius, d.i. Franciscus Sweerts, gaf in 1628 zijn Athenae Belgicae. J.F.
Foppens, hoogleraar te Leuven vulde in 1729 de Bibliotheca Belgica tot het einde der
17e eeuw aan. J.N. Paquot publiceerde van 1763-1770
zijn Mémoires pour servir à l'histoire littéraire des dixsept provinces des Pays-Bas, de la
principauté de Liège et de quelques contrées voisines.
blz. 651, noot 2. Merkwaardig is dat de Verhandeling van Snellaert hier vermeld wordt als cour(onnée par l') Acad(émie) roy(ale); op de
titelbladz. stond natuurlijk: bekroond door de Koninlijke Akademie te Brussel.
blz. 658 r. 21: Juan Boscan (± 1490-1542) en Garcilasso de la Vega (± 1503-1536) voerden de Italiaanse versvormen in de Spaanse
dichtkunst in; zij dichtten sonnetten naar Petrarca, herderszangen enz. Boscan vertaalde de
Cortigiano (Hoveling) van Castiglione. Garcilasso de la Vega oefende grote invloed uit op de
Europese pastorale literatuur. / r. 22: Sa de Miranda (1485-1558) paste de
Ital. versmaat aan aan de Portugese poëzie; hij schreef ook proza-toneelstukken naar het
voorbeeld van Plautus en Terentius. / r. 24: Martin Opitz (1597-1639),
studeerde te Leiden bij Heinsius, werd in Duitsland de vader van de barok. Hij schreef
sonnetten, oden, epigrammen (Martini Opicii Teutsche Poëmata 1624, een verzamelwerk, uitgeg.
d. Zinggref), een opera Daphne, vertalingen van Sophocles, Seneca, Sidney en het belangrijk
theoretisch werk: Buch von der deutschen Poeterey.
blz. 661, r 7: Francesco Maria Molza (1489-1544) leefde aan het
hof van Ippolito de Medici en Alex Farnese; hij was een der tweede- | |
| |
rangs
Petrarcisten in de 16e eeuw, destijds o.m. beroemd door de tijdens een
gevaarlijke ziekte tot zijn vrienden gerichte elegie ‘Ad Sodales’ en de ‘Nimfa Tiberina’, naar
een idylle van Theocritos geschreven voor zijn vriendin Faustina Mancini. / r. 16: Pietro Aretino (1492-1556), schoenmakerszoon, die door vleien en dreigen zich
grote rijkdom verzamelde. De 6 dln zijn brieven, dikwijls obsceen, geven een merkwaardig
tijdsbeeld. Zijn Orazia is een der beste Ital. tragedies in de 16e eeuw.
blz. 662 r. 29: Jean Lemaire (de Belges) (± 1473-1525) afkomstig
uit Henegouwen, laatste der Franse rederijkers. Hij was thuis in de Ital. litteratuur, droomde
er van ze in 't Frans te evenaren (‘La Concorde des deux langues’ 1511). Hoofdwerk:
‘Illustrations de Gaule et singularités de Troie’ in 3 bkn. Verder ‘Les trois Contes de
Cupidon et d'Atropos’; ‘le Temple d'honneur et de Vertu’; ‘Epitres de l'Amant vert’; ‘Le
Temple de Venus’ enz. / Guillaume Crétin († 1525), geschiedschrijver van
Karel VIII, Lodewijk XII en Frans I. Hij schreef in verzen 12 bkn. kronieken, verder o.m.
‘Chants royaulx, oraisons et autres petits traictés’. / Jean Molinet
(1435-1507), bibliothecaris van Margaretha van Oostenrijk, geschiedschrijver van Maximiliaan
I. Hij zette de kroniek van Chastellain voort van 1474-1506, maakte een proza-bewerking van de
Roman de la Rose, en schreef een ‘Art de Rhétorique’. Zijn poëzie verscheen (1531) onder de
titel: ‘Les faits et dicts de feu de bonne mémoire Maistre Jehan Molinet...’.
blz. 665 r. 30:
Andries van der Meulen
dichtte spelen van Sinne, o.m. voor het landjuweel te Antwerpen in 1497, maar is
vooral bekend door het hier genoemde leerdicht ‘Een suverlick boucxkin van der
keteyvicheyt der menschelicker naturen ’ na zijn dood gedrukt te Gent, 1543. In
‘Die Urevander Doot’ (± 1516) vertelt
Jan van den Dale
hoe de dood hem opeist in de droom en hij door bemiddeling der heilige Maagd een uur
uitstel verkrijgt.
blz. 667: Van der Noots Jeugd.
De onderzoekingen van Vermeylen aangaande V.d. Noots leven zijn
uit Antwerpse archiefstukken aangevuld door Fl. Prims: ‘De geschiedenis van J.J. v.d.
Noot, toegelicht door de Ant- | |
| |
werpsche archieven’ (Versl. en Med. Kon.
Vl. Ak. 1929, blz. 599-636).
blz. 668 r. 16: kende Italiaans en Spaans. Hierbij voegde Verm.
in het hschr. de aantek.: ‘Dat hij in die twee talen dichtte is wellicht een pocherij, zoals
er meer in 't werk van Jonker Jan te vinden zijn ‘Mon Lut d'ivoire’ beweert hij in 't
‘Bosken’
Soit qu'en Tuscan ou Espagnol ie sonne,
Se sçait au gré de mes sens moduler...
blz. 670 r. 26: voorbeelden van dichtersbekroningen. Het hschr.
geeft hier een uitvoerige noot, aldus: ‘Reeds Fra Pacifico, dien de heilige Franciscus door de
wereld uitzond om den lof des Heeren te zingen, ontving den lauwerkrans van keizerlijke hand.
Dante had er aan gehad, zich zelf, in zijn ‘Gentil San Giovanni’ de kroon op te zetten.
Albertino Mussato die met zijne Eccerinis de reeks der moderne treurspelen
opende, werd door zijne medeburgers te Padua bekroond (1314), en zelfs de oude meester van
Petrarca, Convenevole, door het kleine stadje Prato. Over dichtersbekroningen in Italië:
Gaspary, Gesch. d. Ital. Lit. en G. Voigt. Die Wiederb. d. klass. Altert., passim. Burckhardt
I, 231.’
blz. 671 r. 2: Zanobi della Strada (ook di
Strada, maar niet da Strada) geleerde en iurist, had een Latijns epos over
Scipio Africanus ontworpen en gedeeltelijk voltooid, maar trok zich terug uit eerbied voor
Petrarca, toen deze zijn ‘Africa’ gedicht had. Toen Karel IV naar Italië kwam, beijverde hij
zich de massa door ceremonies te imponeren en liet o.m. op 15 Mei 1335 della Strada te Pisa
kronen, tot ergernis van Petrarca en Boccaccio. / r. 3: Francesco Filelfo
(1398-1481), politicus, historicus, dichter en paedagoog. Beroemd zijn zijn ‘Convivia
Mediolanensia’ (1443). Hij schreef verder o.m. een groot gedicht over 't leven van Johannes de
Doper, 5 boeken oden, en een grote verzameling epigrammen (‘De iocis ac seriis’) / r. 6: met enigen ophef bekroond. In het hschr. hierbij deze noot: ‘Ook werd te
Florence met grote plechtigheid, als weleer voor Dante geschiedde, het lijk bekroond van
beroemde humanisten als Salutato, | |
| |
Lionardo Bruni, Marsuppini.’ / r. 13: vergeten had. In het hschr. geeft een noot de restrictie: ‘met uitzondering van
Enea Silvio Piccolomini, later paus Pius II, in 1442 door Frederik III, toen nog geen keizer,
te Frankfort belauwerd. r. 14:/ Ugolino Pisani: werd in de eerste helft van
de 15de eeuw te Parma geboren en overleed op ongeveer veertigjarige leeftijd. In 1437
promoveerde hij te Bologna. Hij leidde een zeer avontuurlijk leven, was zowel rechtsgeleerde
als dichter, schrijver van blijspelen en musicus. Schreef o.m. de comedie ‘Repetitio Zanini’.
/ Agapito Cenci vond ik slechts terloops vermeld als leerling van de Griek
Chrysoloras; hij was aanwezig bij het Concilie te Constanza in 1416. / Tommaso
Cambiatori (1370?-1444), vermaard jurist, dichter en filosoof, auteur van talrijke
commentaren bij Aristoteles. Hij werd ‘poeta laureato’ gekroond door keizer Sigismond van
Luxemburg. Hij liet een verhandeling na ‘De iudicio libero et non libero’. Zijn voornaamste
werk is een vertaling van de Aeneis in ‘terza rima’. De ‘Eneide’ werd te Venetië gepubliceerd
door Bernardino di Vitale in 1532, door de zorgen van Giovan Paolo Vasio. Verder voegde T.C.
aan de fabelen van Aesopus een apologie toe in heroïsche verzen. (Over T.C. een studie van
Antonio Cremona Casoli, Reggio Emilia, 1931). Al deze namen ontleende Vermeylen
klaarblijkelijk aan de in het hschr. van zijn proefschrift vermelde bronnen, met name Gaspari
en Voigt (zie aantek. bij blz. 670, r. 26) / Maffeo Vegio (1407-1458)
schreef over opvoeding (‘De educatione liberorum, Paris 1511), voegde een 13e boek toe aan de Aeneïs. Andere Lat. gedichten: ‘Velleris aurei libri IV’ (over het
gulden vlies), ‘Astyanax’. Een episode uit het leven van de heilige Antonius gaf hij in
‘Antoniados, libri IV’. / r. 15: Beccadelli Antonio Panormita (1394-1471),
is vooral bekend door zijn ‘De dictis et factis Alphonsi regis Aragonarum, libri IV’ en door
zijn ‘Hermaphroditus’, Bologna 1425, een verzameling, in disticha gestelde, amoureuse en
satirische epigrammen. / r. 17: Giantonio Porcello volgde in de oorlog
tussen Milaan en Venetië in 1451-52 de veldheer Jacopo Piccinino en beschreef in de trant van
Caesar diens oorlogsdaden: ‘Porcellii commentaria Jac. Piccinini’. / r. 20: Paulus Melissus Schedius (1539-1602), zwierf door de Duitse landen, Italië en
Frankrijk. Naast zijn | |
| |
Lat. gedichten (P. Schedii Cantiones IV et V vocum; P.
Melissi Schediasmata poëtica) gaf hij de Psalmen Davids in ‘Teutische gesangreymen’. / r. 23:
Johannes Engerdus († ± 1587). Sedert 1572 professor te Ingolstadt. Hij
schreef een vervolg op de Annales Ingolstadienses van Rotmar, een epos over Karel V,
‘Carolidum libri III’ en een theorie der verskunst: ‘Prosodia germanica de condendis rythmis
germanicis’ (1 83). / Andreas Calagius (1549-1609), rector in Glatz,
professor in Breslau, publiceerde als humanistisch dichter ‘Epigrammatum centuriae libri VII’
en ‘Biblidis sive miraculorum libr. X’. Daarnevens zijn ‘Davidis Psalterium metrice’. /
Hierbij in hschr. de literat.-opgave: ‘Zie over deze schrijvers: Höpfer, Reformbestrebungen
auf d. Gebiet d. deutsch. Dicht. d. 16en u. 17en Jahrh.’
blz. 673 r. 17: Agricola, verlatinisering van Hendrik Ackermans
van Brecht, vurig bewonderaar van v.d. Noot. In het hschr. noemt Verm, de titel v.h. gedicht:
‘In Opera D. vatis D.I. Vander Noot D.H. Agricola’ / r. 24: En in den Lofsang van
Braband...: het hier volgend citaat mist nog in het hschr.
blz. 675 r. 6: op menige predicatie. Het hschr. voegt als
bronaanwijzing toe: ‘Mertens en Torfs, Gesch. v. Antwerpen, IV, 312-13, 321.’
blz. 680 r. 5: zegt het Antwerpsch Kronijkje. Een aantekening in
het hschr. geeft nauwkeuriger rekenschap: ‘Voor al het hier aangehaalde. vg. Chronyck
der stadt Antwerpen, toegeschreven aan den notaris Geeraard Bertrijn, ed. G. v.
Havre, blz. 165 vlgg. - Papebrochius, Ann. Antv. (ed. Mertens en Buschmann) III, 113. Het
verhaal der beroerten in Mertens en Torfs, IV, 372 vlg’.
blz. 681 r. 1: met zijn vrouw gebannen geweest. In het hschr. de
bronvermelding: ‘Lionel Cust in Magaz. of Art, 1800-'91, blz. 355.’
blz. 683 r. 30: weitleuffiger beschrieben. In het hschr.
daarover breder commentaar: ‘In die Europidos, waarvan waarschijnlijk niets verscheen, moest
hij al zijne reizen beschrijven. Hij had, zo luidt het hyperbolisch in
das Buch Ecstasis
, blz. 17, ‘durchzogen alle die furnemest Landt Stedt und Provincien von Europen, und
manigerhandt und verscheiden Nationen und manieren von | |
| |
volck gesehen, bewandelt,
versucht und lernen kennen...’ wat den schrijver dier ‘Apodixe’ een voorwendsel is om er
natuurlijk Pythagoras, Diodorus Siculus, Isocrates, Apollonius, Aurelius, Alexanderus, bij te
rukken. ‘In summa, man wirdt befinden, dasz Er durch die versuchte abentueren, nit weniger
lobswirdig ist, dann der erfarner Ulixes, unnd durchs beschreiben
derselbiger reysen, nit weniger ehren erwelen hatt, dann der Gottseliger Homerus.’
blz. 684 r. 11: een gedicht opgedragen; het hschr. noemt dit
nader nl. ‘Ode v. Godfrid Wyherten, in Das Buch Ecstasis en de P.W. 1581-85 en 1594 / r. 14: naar Italië vertrok. In het hschr. de
zegsman: ‘Fr. Char, Gesch. d. Herzogthums Cleve’.
blz. 685-86: De prioriteit van Het Bosken.
Vermeylen komt hier op één punt met zichzelf in tegenspraak. Hij is ‘geneigd aan te nemen’,
dat de uitgave in 't begin van 1567 grotendeels te Antwerpen gereed
lag en kort na V.d. Noots vlucht daar verscheen. In zijn aantekeningen merkt hij van het
Spaanse lofsonnet van Luis Franco, dat in Het Bosken is afgedrukt, op, dat er
geen reden is met Verwey aan de datering ‘Valencia 1570’ te
twijfelen (aant. 11 bij hoofdst. II). Prof. W.A.P. Smit te Utrecht,
van wiens hand bij de W.B. te A'dam in 1951 een nieuwe uitgave van Bosken en
Theatre verschijnt, legde een aantal fotocopieën van Het Bosken voor aan F.S.
Ferguson, bibliograaf der 16e eeuwse Engelse drukken. Deze stelde met
zekerheid vast, dat de bundel te Londen werd gedrukt op de persen van Henry Bynneman. Daar
V.d. Noot in de zomer van 1571 reeds in Duitsland verbleef, zal de verschijning te Londen dus
gesteld moeten worden in de loop van 1570 of in 't begin van 1571, d.w.z. nà het Theatre. De
inhoud van Het Bosken is echter voor het grootste deel zeker uit de eerste Antwerpse tijd
afkomstig. (volgens mededelingen van W.A.P. Smit op het philologen-congres te Groningen in
1950)
blz. 686 r. 2: door den heer Verwey aangehaald. Het hschr. geeft
die aanhaling in een noot:
Me fait ce bien que dedans l'univers,
| |
| |
Les divers sons de ma Muse Lyrique
blz. 687 r. 1 en r. 9: In het hschr. worden zowel het gedicht ‘Aan den Leser’ als
het openingsvers van ‘Le Bocage’ en verderop ‘Ghy edel biekens’ volledig geciteerd.
blz. 690, alinea: De tekst van het hschr. komt wat de inhoud betreft overeen met
die van het boek. Bij de alinea vindt men echter een invoeging genoteerd, die in het boek niet
is overgenomen: ‘Misschien moest (er) de vroegere ontwikk. onzer metriek, het zingen der
verzen, en de eigen aard der beklemtoning onzer taal, vanzelf naar regelmatiger jamben leiden.
Er zijn hieral wel regelm. verzen te vinden, en misschien reeds al te regelmatige verzen, met
rust na 2den voet in de v.c. na 3e in alex., en men kan nagaan hoe, nadat
de persoonlijkheid van v.d. Noot den jambischen zwaai door zijn verzen had laten gaan, die
jamben als vanzelf tot een vasteren vorm zich moesten ontwikkelen, en haar eigen wetten
vinden.
Charme van dat zoeken naar de jambe (men bemerkt dat zoeken nog niet zeer veel in de psalmen
die tegenover Datheen staan)’. / r. 18: Overigens, in
dit boekje is er meer misschien van Marot dan van Ronsard. Deze, trouwens voorzichtig
uitgesproken mening wordt door nieuwere onderzoekingen weerlegd, gelijk uit de uitgave van
W.A.P. Smit blijkt. Hij en zijn medewerker Vermeer vergeleken met
Het Bosken nauwkeurig het werk van Marot, Mellin de Saint Gelays, Ronsard, du
Bellay, Baif en Belleau. Afgezien van de psalmen bleken ontleningen aan- of bewerkingen van
Marot niet voor te komen. Evenmin is rechtstreekse invloed aanwijsbaar van Mellin de St
Gelays, du Bellay en Belleau. Baif is driemaal model, maar de invloed van Ronsard domineert.
Ook de epigrammen, die Vermeylen ‘geheel in den geest van Marot’ achtte (regel 30) blijken
grotendeels aan Ronsard ontleend te zijn. (détails in de uitgave van Smit).
blz. 700 r. 6: componisten als Andries Pivernagie, Gregorio Trehou,
Huibrecht Waelrans en Cornelis Verdonck. Onder deze Brabantse componisten was vooral
Pevernage († 1591) (de spelling Pivernagie bij Verm. berust misschien op een drukfout) met
V.d. | |
| |
Noot bevriend. Na de inname van Antwerpen en het
herstel van de katholieke godsdienst riep het kanunnikkenkapittel Pevernage, die kapelmeester
te Kortrijk was, voor hetzelfde ambt in de O.L. Vrouwekerk naar Antwerpen. Hij richtte weldra
in zijn huis wekelijks concerten in en verzamelde daarbij de Antwerpse muziekminnaars. V.d. Noot kwam daar ook, zoals blijkt uit een sonnet aan Jan van
Geesdale, wiens stem hij prijst:
T'is mijnen ooghen vreughdt en 't is lust mijnen ooren
U goedt leven te sien en u schoon liet te hooren
Tot Pevernage's huys, daer d'eel gheesten vergaeren.
Over het leven van Pevernage schreef Leon Willems een opstel in
Tijdschr. v. Boek- en Bibl.-Wezen, 1911. Pevernage componeerde vele chansons,
motetten, en missen en bewerkte ook protestantse koralen; 67 composities van hem herdrukte
Rob. v. Maldeghem in zijn ‘Trésor Musical’ (1865-72) / Waelrans (of
Waelrant) was in Venetië leerling v. Willaert, later te Antwerpen leider v.e. muziekschool en
samen met Jean Laet van een muziek-uitgeverij; zij gaven onderscheiden bundels motetten,
madrigalen, chansons en psalmen uit. /Grégoire Tréhou († 1621), geboren
Hollander, was lange tijd kapelmeester v. St. Sauveur te Brugge, na 1588 kapelmeester v.
Christiaan IV v. Denemarken. Men kent van hem slechts een motet. ‘In dedicatione Templi’ in de
‘Novus Thesaurus Musicus’ van P. Joanelli. / r. 19: de hier geciteerde naam wordt in het
hschr. gespeld: Leonardo Rotillo Carillo. / r. 21: de hier volgende
slotpassage van het hoofdstuk over een mogelijke poëtica van v.d. Noot, is in het hschr. nog
niet te vinden.
blz. 702:
Het Theatre
.
Volgens de nieuwste onderzoekingen verscheen dit werk in het najaar van 1568 te Londen bij
Johan Day. Evenals bij het Bosken werd de drukker vastgesteld door F.S. Ferguson na
bestudering van de hem door Smit gezonden fotocopieën. Ferguson rectificeert wat over het
Theatre vermeld staat in de Short Title Catalogue van 1926.
| |
| |
blz. 703 r. 11: en ene ode van Lucas de
Heere...; Verm. maakte daarbij in het, overigens nog veel beknopter ontwerp in
hschr. van dit hoofdstuk, de volgende aantekening: ‘de Heere schijnt hier wat van v.d. N.
geleerd te hebben (al heeft men de gewoonte de verhouding om te keren), want zijn jamben-vers
is hier losser en gemakkelijker gedicht dan de meeste verzen van zijn ‘Hof en Bg. der P.’, Het
is anders opmerkelijk dat de dichters slechts de zedelijke en godvruchtige zijde van v.d. N's
poëzie inzien. Hier de twee laatste strofen, met een zinspeling op sommige rederijkers:
Want ghy betoont hier dat ons tale
Niet toe en gheeft den Duytsch oft Wale
Grieck, Romain oft Italiaen:
Maer so rijck is met haer selfs struycken
Dat heur niet en rest dan 't gebruycken
Soot by u woord eerlyck ghedaen.
En schaemt u niet ghy Edel mannen,
In de plaetse van schalen en kannen
Daer veel quaets af compt en gheen goet,
Iet bequaems wt den Gheest te dichten
Daer ghy de menschen deur mocht stichten
So Vander Noot hier vore doet.’
r. 14: waarop dan een uitvoerige commentaar volgt. Deze gangbare opvatting
wordt door Smit uitvoerig bestreden in zijn nieuwe uitgave. Volgens hem is het proza-tractaat
de hoofdzaak en is daaraan een korte verzen-cyclus, als een soort blikvanger, toegevoegd. / r.
24: het Emblematum liber van Alciatus: Andrea Alciati van
Milaan (1492-1550) doceerde de rechten aan verscheidene universiteiten, Avignon, Bourges,
Pavia, Bologna en was een befaamd redenaar. Zijn ‘Emblemata’, posthuum verschenen in 1551
werden tot ver in de 18e eeuw in de gehele West-Europese letterkunde
nagevolgd. Eigenlijk is al een ouder voorbeeld de ‘Dyalogus Creaturarum (1480), in 't
Nederlands vertaald (1488) als Een genoechlick boeck gheheten dyalogus der | |
| |
creaturen. Alciati had met zijn emblemata een practisch doel: kunstenaars modellen te geven
voor zinvolle versieringen. In de opdracht aan Peutinger noemt hij ze ‘zwijgend schrift’. / r.
27: Claudius Paradinus, kanunnik van Beaujeu, schreef ‘Alliances
genealogiques de France’; ‘Quadrins historiques de la Bible’. Vermaard werd hij echter door
zijn ‘Devises héroiques’ (Lyon, 1551). De vertaling, waarover V. spreekt, droeg de titel
‘Princelycke Devysen’ (bij W. Silvius, Antw. 1562). De invloed van dat boekje blijkt duidelijk
in Roemer Visschers ‘Sinnepoppen’, waarin verscheidene prentjes en verklaringen werden
overgenomen. / r. 29: de Emblemata van Sambucus. Johannes Sambucus,
eigenlijk Janos Zsamboc, was van geboorte Hongaar (geb. 1531 te Tirnau, gest. 1584); hij
leefde aan het hof van Maximiliaan II en Rudolf II. Hij vertaalde Griekse schrijvers in 't
Latijn, beschreef de levens der Romeinse keizers en de geschiedenis van Hongarije, publiceerde
een commentaar op de Ars poëtica van Horatius. Van beroep was hij eigenlijk medicus, hij was
dan ook niet alleen de geschiedschrijver, maar ook de hofarts van Maximiliaan II. Zijn
emblemata werden evenals die van Hadrianus Junius vertaald en uitgegeven bij Plantijn door
Marcus Antonius Gillis.
blz. 704 r. 1:
Eduard de Dene
, van Brugge (± 1505-1579). Hij schreef het zeer breedvoerige
‘Testament Rhetoricael’ (ruim 25.000 vs.), een bonte verzameling liederen en
refereynen. In 1567 gaf hij ‘De Waerachtige Fabulen der Dieren’ uit, 106 vrij
naar Franse fabelboeken bewerkte Esopische fabels met bijbehorende etsen van Marcus
Gheeraerts. Ten onrechte spelt Vermeylen zijn naam met dubbel e.
Vondel
:
Vorstelycke Warande der Dieren
. Dit was Vondels tweede emblemata-bundel; vooraf ging de ‘Gulden Winckel der
konstlievende Nederlanders’ (1613). De Vorstelycke Warande (1617) bewerkte hij naar
een alweer te Antwerpen uitgegeven Franse bundel ‘Esbatement moral des animaux’ (1578); deze
en Vondel gebruikten de plaatjes van Gheeraerts uit de Dene's ‘Waerachtige Fabulen’.
blz. 710 r. 8: komt ... een gevoel der werkelijkheid te
voorschijn. In het hschr. werd aan deze passage de volgende restrictie toege- | |
| |
voegd: ‘Alleen de wijze, waarop hij in het 3de s.
A sa hauteur justement mesuré
Tant qu'un archer pourroit prendre visée:
weergegeven heeft door:
Wiens hoochde in de wolcken die tijt
Den ghesichte scheen te wesen vernepen,
is mij onbegrijpelijk. Het eerste vers is onvolledig, misschien een drukfout.
blz. 712 r. 23: levendig proza ..., dat wel de waarde van Marnix' proza niet heeft, maar ons toch reeds als zeer kenmerkend
voorkomt. Vermeylen beschouwt dit proza klaarblijkelijk als
een volkomen eigen tekst van Van der Noot; hij spreekt dan ook niet
over bronnen. Terloops maakt hij een vergelijking met Marnix. Smit houdt het in zijn uitgave
voor waarschijnlijk, dat een voorname bron van dit proza-betoog te vinden is in de Franse
voorloper van Marnix' Biëncorf, nl. de ‘Commentaire et illustration sur
l'epistre missive de M. Gentian Hervet aux desvoies de la Foy, par Nicolas Jomlaicha’,
verschenen in 1567.
blz. 715 r. 26: Edmund Spenser (1552-1599) een der voornaamste
Engelse Renaissance-dichters. Twaalf eclogen verenigde hij tot zijn ‘Shepherd's Calendar’.
Zijn grote werk is de ‘Fairy Queen’ een Platonistisch allegorisch gedicht onder invloed van de
‘Orlando Furioso’ van Ariosto. Verder satiren, de ‘Complaints’ (naar Petrarca en de Pleiade),
hymnen (Of Love, Of Beauty, Of Heavenly Love, Of Heavenly Beauty) enz. Over de verhouding
tussen beide dichters schreef W.J.B. Pienaar: ‘Edmund Spenser and Jonker Jan v.d. Noot’
(English Studies, VIII, 33-44 en 67-76) vgl. ook R. Galland ‘Jean v.d. Noot en Angleterre’
(Revue de litt. comparée II, 337).
blz. 719, r. 18: le voile. In de door Vermeylen aangehaalde
citaten van du Bellay spelt hij de v als u, daarin opvallend afwijkend van zijn schrijfwijze
bij de verzen van Ronsard. Prof. Desonay die de teksten vergeleek met de Edition Droz van de
‘Antiqui- | |
| |
tés de Rome’ en verscheiden onnauwkeurigheden verbeterde (accenten,
gebruik van hoofd- en kleine letters, op deze blz. r. 26 haults voor hauts) acht de schrijfwijze u onjuist en koos ook bij du Bellay de v.
blz. 724 l. r.: Voeg u naar den tijd, Tempera te Tempori. Vermeylen interpreteert deze spreuk, gelijk anderen, in opportunistische
zin: ‘Met veel mannen der Renaissance had hij het weer gemeen, dat zijn eigen welzijn hem
haast het middenpunt van alle streven scheen’. De spreuk komt het eerst hier, in het
Theatre, voor; de context sluit hier zeker een opportunistische bedoeling uit. Hij
neemt hier nl. een aantal vermaningen over uitRomeinen 12, vs. 9-18
(u liefde sy ongheveyst, hatet quaet, hanghet goede ane... enz.). In dit letterlijk
aangehaalde citaat is alleen ‘Dient den Here’ vervangen door ‘Voecht v na den Tyt’. Smit, die
daarop de aandacht vestigt, concludeert, dat voor v.d. Noot de beide spreuken in betekenis in
hoge mate samenvielen. De voorgaande passage spreekt over de beproeving der vervolgingen.
Volgens Smit is, daarbij aansluitend, de zin van ‘Voecht v na den
Tyt’: Nu is het de tijd, dat God een keuze van u vraagt: Dient den Here.
blz. 728 r. 11: Pietro Bembo (1470-1547) verdedigde het
Italiaans als evenwaardig aan het Latijn in ‘Prose della volgar lingua’; zijn ‘Asolani’ geven
gesprekken over de Platonische liefde in de tuin van het kasteel te Asolo. ‘Petrarca
redivivus’ mocht hij heten om zijn ‘Rime’. Hij schreef ook een ‘Historia Veneta’ / r. 12: Lelio Capelupi, Italiaans sonnetten-dichter, nagevolgd door Ronsard. Hij leefde
1497-1563. Zijn voornaamste werken zijn ‘Centones ex Virgilo’ en ‘Epigrammata’.
De gli Angiolo. Bedoeld zal wel zijn Pietro degli Angeli (1517-1596), die
elegante Lat. verzen schreef, Sophocles' OEdipus Rex in 't Lat. vertaalde, maar ook in 't
Italiaans dichtte, nl. ‘Poësie amorose’ en zijn 12 bkn. ‘Siriade’ naar het voorbeeld van
Torquato Tasso's,: Gerusalemne liberata. / r. 13: Arnaud Daniel, provencaals
troubadour, meester in het duistere ‘trobar clus’. Hij is geboren te Ribérac (Dordogne), was
29 Mei 1180 bij de kroning van Philippe August te Parijs en leefde nog in 1210. Dante voert
hem sprekend op in Purg. XXVI, 140-148. / r. 14: Remond
| |
| |
Berenguir (de Palol of de Palazol), graaf van Provence,
1209-1245, provencaals troubadour, van wie een twaalftal gedichten bewaard bleven, meest
antwoorden op aan hem gerichte chansons. / Guillaume Adhermar (Guillem
Ademar van Meyrueis), provencaals edelman in de 12e eeuw, schreef in
verzen een kritisch ‘traité des femmens illustres’ opgedragen aan Beatrix, gemalin van
Frederik Barbarossa. De comtesse de Die (Dia), was eveneens provencaals
dichteres in het einde der 12e eeuw.
blz. 743 r. 10:
Anthonis de Roovere
: ‘
Van pays en oorloghe
’. de Roovere, rederijker uit de 15e eeuw, te Brugge († 1482), schreef een reeks moraliteiten, esbatementen en vele ernstige,
godsdienstige, maar ook amoureuse gedichten. Zijn werk werd in 1552 door Ed. de Dene uitgegeven. Van zijn spelen is 't bekendst ‘Quicumque vult salvus esse’
(begin v.d. belijdenis van Athanasius); van zijn ernstige gedichten ‘Vander Mollen
Feeste’. In de tweespraak ‘Van Pays ende Oorloghe’ hoort hij in de droom die beiden
twisten tot Oorloghe zich overwonnen verklaart. / r. 11:
Gillis de Rammeleire
, 1515 deken der Fonteinisten te Gent, schreef een ‘Testament’, waarin hij, 72 jaar
oud, zijn ‘snoede keteyvich leven’ biecht en betreurt. Ook hier is de fictie van een droom
gekozen. Over Jan v.d. Dale zie de aantek. bij blz. 665, r. 10.
blz. 745 r. 16: Giovanni da Prato, schrijver van ‘Il Paradiso
degli Alberti’ (vgl. de noot van Vermeylen).
r. 24: Frederigo Frezzi (1346-1406), uit Folingo, schreef ‘Quadriregio del
decursu della vita umana’; de weg voert door de 4 rijken van Amore, Satana, Vizi en Virtù.
blz. 746 r. 27: Martinus Myllius (Martin Miller, † 1521) schreef
een Passio Christi, 26 liederen in de klassieken navolgende metra, deels vertaling van oude
hymnen. / l. r.: Paul Rebhun († 1546), trachtte de antieke versvorm toe te
passen in de toneeldialoog. Van hem is ‘ein Geystlich spiel von der Gottfürchtigen und
keuschen Frawen Suzanna’ en een spel over de bruiloft te Cana.
blz. 747 r. 2: Hans Tirolf publiceerde in 1539 een spel over het
huwelijk van Isaäc en Rebekka. De Pammachius van Naogeorg
(1538), door hem bewerkt, was een protestants strijd-drama | |
| |
gericht tegen de paus.
/ r. 8: Lucas Mai, een boereknecht, die het bracht tot rector-predikant; hij
stierf als predikant te Kassel, 1598. Van hem is het spel ‘Von der wunderbarlichen vereinigung
Göttlicher gerechtigkeit und barmherzigkeit’ (1561) en een ander over de zondeval.
blz. 747 r. 27: Paulus Melissus, vgl de aantek. bij blz. 671 r. 17 / l.
r.: Ambrosius Lobwasser (1515-1585), reisde veel in Italië en Frankrijk.
Behalve zijn Psalter naar Marot en de Bèze (1573) dichtte hij ook andere kerkliederen (Hymni
Patrum), vertaalde uit het Lat. naar Buchanan ‘Enthauptung Johannis’, schreef epigrammen en
een merkwaardige samenvatting op rijm van de hoofdzaak aller bijbelcapita.
blz. 748 r. 25: Christoph Wirsung (± 1500-1571) arts te
Augsburg, schrijver v.e. vermaard ‘Artzney Buch’ (1568), maar ook vertaler. De roman van
Calixtus en Meliboea vertaalde hij uit 't Ital. als ‘Uin hipsche Tragedia von zweien
liebhabenden mentschen’ / r. 26: Bernardino Ochini (beter Ochino), leidde
een zeer woelig leven. Geboren in Siena, 1487, stierf hij na veel omzwervingen in Schlachau
(Moravië) in 1564. Hij was een zeer gevierd prediker; na zijn breken met de kerk leefde hij te
Londen, Straatsburg en in Zwitserland, vanwaar hij, om zijn ketterij uitgewezen, naar Polen
trok. Zijn werk bestaat voornamelijk uit ‘Predighi’, ‘Dialoghi’ en strijd-tractaten. / r. 27:
Johann Fischart (1546-1590), een ware taal- en scheldvirtuoos, was befaamd
om zijn ‘Geschichtklitterung’ (1575), een vrije bewerking van het 1e boek
van Rabelais' Gargantua.
blz. 751 r. 5: Johannes Dorat (Daurat, Auratus) (1508-1588) was
de leermeester van Ronsard, du Bellay en Baif in het college Coqueret, later (1536) professor
in het Grieks aan het college de France. Al behoort hij naar de geest tot de pleiade, hij
schreef zelf niet in 't Frans. / r. 26:
Jan le Meyer.
Wie Verm. hier op het oog heeft, blijft mij onzeker. Er waren verscheidene beroemde
de Meyer's, bijv. de geschiedschrijver en vroege flamingant Jac. de Meyer (1491-1552), maar deze bleef juist Vlaanderen trouw. Het
verlokkend vermoeden, dat met Jan le Meyer dezelfde zou zijn bedoeld als met
Jean Lemaire (de Belges), over wie men vgl. de aantek. bij blz. 662, is
toch weinig steekhoudend. Als | |
| |
Meyer diens oorspronkelijke
Vlaamse naam was (waarvan ik nergens iets vermeld vond), zou men althans de
Meyer verwachten. De gelijkstelling der namen zou dan ook m.i. alleen kunnen voortkomen uit
een onjuiste spelling op 't gehoor, 't zij bij Vermeylen, 't zij in
zijn bron. / r. 27: Philips van Cominis (de Commines) (± 1445-1511). Hij was
geboortig uit Yperen, maar leefde als diplomaat en geschiedschrijver aan het hof van Karel de
Stoute, Lodewijk XI, Karel VI en Lodewijk XII, nu eens hoog geëerd, dan in ongenade gekerkerd.
Hij schreef 8 boeken Mémoires.
blz. 757:
De Poeticsche Werken
.
Wat Vermeylen over de buitenissige wijze van uitgave vertelt, is ten dele aangevuld, ten
dele gecorrigeerd door Mr Leonard Willems: ‘De bibliographie
der Poëticsche Werken van Jan v.d. Noot’ (Versl. en Med. der Kon. Vl. Akad. 1921,
blz. 41-48). Willems toont aan, dat V.d.N. niet alleen uit de losse, niet genummerde
foliobladen naar gelang van omstandigheden telkens bundels samenstelde, maar dat hij bovendien
deze van titelbladen voorzag uit zijn aanwezige voorraad, die soms een of meer jaren bij de
nieuwste opgenomen gedichten ten achter was, zodat het jaartal, op het titelblad vermeld, voor
een aantal der daarachter volgende gedichten misleidend is.
blz. 762 r. 12: Pontus de Tiard (Thyard) († 1605) was eerst
leerling van Maurice Scève en maakte deel uit van de kring die zich schaarde om Louise Labé.
Vervolgens sloot hij zich aan bij de pleiade-dichters, maar later liet hij de poëzie varen en
werd bisschop van Chalons-sur-Saône. / r. 17: Over Dorat zie de aantek. bij
blz. 751 r. 5.
blz. 772 r. 17: Marten de Vos (± 1531-1603). Antwerps portreten
historieschilder, die in zijn jeugd Italië bereisde. Vele graveurs voerden prenten uit naar
zijn ontwerpen. Veel van die prenten bezit het prentenkabinet te Amsterdam. / r. 21: Otto Venius (ook Othonio of Octavius Vaenius = Otto van Veen, 1557-1629), uit
Leiden was hofschilder van Parma. Hij vestigde zich na Parma's dood te Antwerpen, waar Rubens zijn leerling was. Van Mander noemt
van hem als bijzonder portretten van aartshertog Albertus en diens gemalin, een Triumph van
| |
| |
Bacchus enz. Hij tekende vele platen voor emblemata. In 1618 verscheen ‘Othonis
Vaeni Emblemata’ (70 stuks). De bijschriften van deze emblemata vertaalde Anna Roemer
Visscher. Bij 103 emblemata van Vaenius schreef Bredero zijn Emblemata Horatiana.
blz. 775 r. 27: Doch de sombere dagen van het beleg gingen
aanbreken.
Om een juist oordeel over Van der Noot's gedrag in deze tijd te vellen, moet men de gegevens
van Vermeylen aanvullen met die welke verstrekt worden door Fl.
Prims in zijn artikel ‘J.J.v.d. Noot in de crisisjaren 1582-87’ (Versl. en Med.
Kon. Vl. Akad. 1937, blz. 967-985). Hoeveel opportunisme men overigens bij v.d.N. mag
constateren, men bedenke dat zijn terugkeer naar Antwerpen als katholiek in 1578 (toen de
Calvinisten er de lakens uitdeelden) hem zeker geen gemakkelijk leven beloofde.
blz. 791 r. 3:
Willem de Gortter
geb. 1585 te Mechelen, dichter van refereynen, liederen en balladen. In ‘Den nieuwen
Lusthof’ van 1602 komen 8 liederen van hem voor. In handschrift is o.m. een ode aan Antwerpen
bewaard, vol droefheid over het verval. de Gortter zelf week naar het Noorden uit. Over hem
handelde J.F. Willems in Belg. Mus. I, blz. 370-378.
blz. 793 l. r.: Filelfo, vgl. de aantek. bij blz. 671, r. 3.
blz. 796 r. 12 en 13: Tahureau en Olivier de
Magny: Jacques Tahureau stierf op 28-jarige leeftijd (± 1527-1555). Hij schreef
‘Premières Poésies’ vooral oden en ‘Sonnets, Odes et Mignardises à l'Admirée’. Ook proza, de
sceptische, met Montaigne verwante ‘Dialogues facétieux’. Olivier de Magny behoorde met Pontus
de Thyard tot de kring om Louise Labé. Hij leefde 1529-1561, schreef als Ronsard ‘Amours’,
‘Soupirs’ ‘Regrets’. en pindarische Oden. / r. 25: van Ghistele's onbeholpen
vertaling der Satiren. Cornelis van Ghistele (= Cornelis de
Mol), van Antwerpen, vertaalde tussen 1550 en 1570 de Heroides v. Ovidius, de Aeneis v.
Vergilius, Comediën v. Terentius, ‘De Arte Amandi’v. Ovidius en de Satiren van Horatius. Hij
doet het nog geheel als rederijker: hij lost de Aeneis bijv. op in refereyn-achtige strofen
van 15 vs.
blz. 800 r. 10:
Philips Numan
(of Hippophilus Neander) († 1617), schreef moraliserende
werken. Naast het hier genoemde ‘De | |
| |
Striit des Gemoets’ ook
‘De Spieghel der Menschen’. Bovendien een geschiedenis van de mirakelen van
Maria van Scherpenheuvel. / r. 14: Tielmann Susato uit Keulen, publiceerde
als stadsmusicus van Antwerpen elf ‘Musieck-Boexkens’ (1551-1561). De 4e,
5e en 6e bundel bevatten Souterliedekens.
blz. 802 r. 29 en 30:
Tresoor der Duytscher Talen van Jan van de Werve
. De schrijver, schepen van Antwerpen, viel als slachtoffer
van de Spaanse Furie. Hij komt in dit 4 maal herdrukt boekje, waar voor de basterdwoorden de
goede Nederlandse worden opgegeven, voor een gematigd purisme op; ingeburgerde leenwoorden
aanvaardt hij.
blz. 803 r. 1:
Simon Stevin
, de bekende natuurkundige (1548-1620) proclameerde de geschiktheid van het Nederlands
voor wetenschappelijke betogen in zijn ‘Dialectika ofte Bewijsconst’ (1585).
Daarbij sluit aan de ‘Dialectikelicke Tsamenspraek’, waarin Jan aan Pieter laat
horen hoe goed Nederlandse termen in de meetkunde te gebruiken zijn. / r. 2:
Pontus de Heuiter
(1535-1602) was geschiedschrijver van de Bourgondische tijd. Hij trachtte in zijn
‘Nederduitsche Orthografie’ te komen tot één algemeenbeschaafde taal naast de
dialecten.
blz. 811 r. 12:
Colijn van Rijssel
gaf met zijn ‘
Spieghel der Minnen
’ het eerste burgerlijk drama, de liefdesgeschiedenis tussen een rijke jonge
Middelburger en het naaistertje Katharina (opnieuw uitgegeven door M.W. Immink, Utrecht,
1913).
blz. 813 r. 23:
Jan Fruytiers
, midden 16e eeuw, was tijdens het beleg in Leiden, schreef
verzetspoëzie (2 st. in 't Geuzenliedboek). Theoretisch handelde hij over de
vrijheidsstrijd in ‘Den Francoysen ende heurder nagebueren Morghenwecker’. De
‘Ecclesiasticus’ is een bewerking van de spreuken van Jesus Sirach. Hij zette
ook o.m. de brief van Paulus aan de Romeinen ‘op stichtsanghen. / 1. r.: over
de Dene
en
van Ghistele
, vgl. de aantek. bij blz. 704 r. 1 en 796 r. 25.
blz. 814 r. 18: Buchanan's Franciscanus. George Buchanan (1506-
1582), een Schot, leermeester van Jacobus VI, schreef Latijnse toneelstukken, waaronder de
scherpe satire. ‘Franciscanus’, door van Hout als ‘Franciscaender’ vertaald. Hij vertaalde
vender tragedies van Euripides, schreef zelf een Jephta (belang- | |
| |
rijk voor die
van Vondel) en een Johannes de Doper, epigrammen, satiren, een
geschiedenis van Schotland, een paraphrase der psalmen (alles Latijn) enz. enz.
blz. 821 r. 28:
Jacob Duym
(1547 ± 1620), was eerst officier in 't leger van Willem v. Oranje, daarna, te Leiden
wonend, hoofd van de Vlaamse kamer. Zijn 12 toneelstukken zijn gebundeld in het
‘Spieghelboeck’ en het ‘Ghedenckboeck’; het laatste bevat
stoffen uit de contemporaine geschiedenis.
blz. 822 r. 1: J.A. Stecher (1820-1892), Gentenaar, was
hoogleraar te Luik, schreef in 1886: ‘Histoire de la littérature Néerlandaise en Belgique’.
blz. 825 r. 7: In den Nederduytschen Helicon wordt de naam van
J.v.d.N. nog tweemaal gemeld.
Juister zou zijn: eenmaal in de Nederduytsche Helicon (blz. 73) en eenmaal in
‘Leydsch Vlaemsch Orangie-Lely-hof’ (blz. 21). Vermeylen had uit Noord-Nederland nog wel iets meer kunnen noemen en meer-zeggend dan
de citering in een opsomming van vele rederijkers gelijk door Jasper Bernardus in de Helicon.
Daar is ten eerste het lofgedicht van Roemer Visscher ‘Op 't
Boecxken van Poëzy deur Jan van der Noot’ met het slot:
En op dat van vaeck niet soud blijven doot
De Poesie, soo waert ghy ons Jan van Noot
Fr. Kossmann haalt in zijn ‘Nederlands Versrythme’
(blz. 24, noot 1) nog twee andere gevallen aan, nl. de toe-eygen-brief voor de vertaling van
Ovidius Tristia door Jacob vander Schuere en een heilwens aan het stadsbestuur van Delft door
Pieter Jansz. Helleman, factor v.d.Rapenbloem, voor in een bundel
Refereynen uit 1581. Zoals, zegt hij, de Grieken Homerus hadden, de Italianen Vergilius, de
Fransen Marot en Ronsard,
‘Jae ghelyck Brabant noch heeft tot deser spatie
Die Van der Noot begaeft met Godtlicker gratie’,
zo moge God de Hollandse natie een dichter schenken.
blz. 828. Voor de kwestie waar en wanneer ‘Het Bosken’ verscheen,
vgl. de aantek. bij blz. 685-86.
| |
| |
blz. 827. De bibliografie van Het Bosken en het
Theatre, zoals Verm. die hier geeft, is ten dele onjuist en onvolledig. Vgl. de aant.
bij blz. 685-86. Er blijken ook meer ex. in bibliotheken bewaard gebleven te zijn, dan Verm,
wist, o.m. in Amerika. Een volledig bijgewerkte bibliografie dezer beide werken zal de lezer
kunnen vinden in de uitgave van W.A.P. Smit (A'dam, W.-B., 1951).
blz. 836: Bij de bibliografie der Poeticsche Werken vgl. de aantek. bij blz. 757.
blz. 843 r. 5:
Epitalameon
.
Van dit werkje, dat Vermeylen niet kon vinden, zijn nu 2 ex.
bekend, 1 in de stedel. bibl. te Antwerpen, 1 in de collectie van generaal J. Willems te
Brussel. Sedert Vermeylen zijn proefschrift uitgaf (1899), kwamen nog enige gedichten van v.d.
Noot aan 't licht; F. Kossmann publiceerde 4 sonnetten en een ode
in De Gulden Passer, N.R. VIII, 183-188. Een onbekend Frans lofgedicht werd
gevonden in ‘Les Généalogies et anciennes Descentes des Forestiers et Comtes de Flandre...’
par Pierre Balthasar, Antw. 2 j. (1580).
blz. 848 r. 25. In aantekening nr 8 door Verm. gemaakt bij het tweede hoofdstuk,
is blijkbaar in het boek een drukfout ingeslopen. In het hschr. vangt deze noot aan: Het stuk
in Groen v. Prinst., Arch. 1ste
serie, II 333; de woordjes 1ste
serie zijn uitgevallen. Vier regels verder staat in het hschr. niet Kasper, maar Jaspar v.d. Noot.
blz. 859 r. 4: De werken van Lucas de
Heere.
Deze lijst is niet compleet. Van de ‘Beschryvinghe’ (r. 10) is er, vóór de
genoemde uitgaven, nog een in 1578 geweest zonder vermelding van uitgever of drukker (Un.
Bibl. Gent en Kon. Bibl. den Haag). Van de Franse tekst van ‘L'Entrée magnifique...’ (r. 17)
waren er in 1582 niet twee, maar drie uitgaven (allen Un. Bibl. Gent) en bovendien was er een
Nederlandse tekst ‘De Eerlicke Incomste van Onsen Ghenadigen en Gheduchten Heere, mijn
Heere Francoys van Vranckerycke...’ bij dezelfde uitgevers als de Franse, 1582 (Kon.
Bibl. Brussel, Kon. Bibl. den Haag). De opgegeven uitgave van het Tractaet van de Mornay (r.
20) was de tweede. Reeds in 1580 was de eerste verschenen bij Jasper | |
| |
Troyens te
Antwerpen (Un. Bibl. Gent); in 1652 verscheen een derde te A'dam bij Lod. Spillebout (Un.
Bibl. Gent).
De aan het slot genoemde reeks verspreide Fr. en Vl. gedichten is belangrijk uit te breiden.
De bibliografie van de Heere door C. Vyt, Gent 1901, geeft niet minder dan 13 nummers;
daaronder vindt men niet de gedichten uit het alb. amic. J. Rotarii. Het in r. 24 genoemde
‘Théatre...’ valt eigenlijk buiten het litt. werk. Het is een galerij van klederdrachten van
Europ. volken met waterverfprenten. Door vergel. van 't handschr. maar vooral van de platen
werd een geillustr. handschr. v.h. Brits Museum ook als van de Heere geidentificeerd. Het
bevat een beschrijving van de Britse eilanden en een opstel over Britse geschiedenis. De
‘Beschrijving der Britsche Eilanden door Lucas d'Heere’ is in 1937 door ‘De
Seven Sinjoren’ te Antwerpen uitgegeven met de illustrates.
r. 27: de bewerkingen van Marot.
Een volledige behandeling van al deze vertalingen en bewerkingen vindt men in S. Eringa: ‘La
Renaissance et les rhétoriqueurs Néerlandais’, A'dam, 1920.
|
|