| |
| |
| |
Aantekeningen bij Beschouwingen
Deze ‘nieuwe bundel verzamelde opstellen’ verscheen in 1942, bij Uitg. Mij A. Manteau N.V.,
Brussel.
blz. 333: Aan Camille Lemonnier.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1905, 3de jrg, blz. 35-40.
r. 18-20: Georges Rency, ps. van Albert Stassart, geb. 1875, stichtte in
1908 ‘La Vie intellectuelle’, schreef o.m. in samenwerking met Henri Liebrecht ‘Histoire de la
littérature belge de langue française’ (1926) / Henri Vandeputte, geb. 1877,
dichter en romancier / Maurice Desombiaux (Des Ombiaux), 1868-1943
kunstcriticus en letterkundige, vooral op het gebied van folkloristische verhalen en legenden /
Guéquier (in Vl.: Quéquier) misschien werd bedoeld Remi
Ghesquière (1866), vooral bekend als organist en componist, echter ook dichter en dramaturg /
Georges Virrès (1869-1946), Ps. van Henri Briers de Lumey, schrijver van
streekromans en -verhalen (Limburg en de Kempen.) Edmond Glesener, geb. 1874,
schrijver van romans en novellen, o.a. ‘Histoire de M. Aristide Truffaut, Artiste-découpeur’
(1898), ‘Le coeur de François Remy’ (1904), ‘Chronique d'un petit pays’ (1912-'13), / André Ruyters, geb. 1876, schreef o.m. ‘Douze petits Nocturnes (1895), ‘Les
Jardins d'Armide’ (1899).
blz. 334 r. 15: werd; Vl.: wordt / r. 24: hun Frans; Vl.: hùn Fransch / r. 26: deze; Vl.: die.
blz. 335 r. 2: onverbiddelijke; Vl.: stelselmatige.
blz. 336 r. 6 en 7: politiek; Vl.: staatkunde / r. 10:
nauwelijks; Vl.: niet / r. 13: slikken; Vl.: inslikken / r.
19: Deze enquête werd gehouden in 1902 door ‘Le Messager de Bruxelles’. Na afloop van de
enquête schreef Verm. er in genoemd blad een art. over: ‘Public “belge” et public flamand’
(21-11-1902).
| |
| |
blz. 337 r. 15: in Vl. gedachtestreepje achter genoeg / r. 26:
beperktheid; Vl.: vernepenheid.
blz. 338 r. 5: die; Vl.: díe / r. 3 v.o.: meer misschien dan, in Vl. en Besch. stond dat, hetgeen als drukfout
verbeterd werd.
blz. 339 r. 12: zij; Vl.: zíj / r. 13: benepen; Vl.: vernepen / zij; Vl.: zíj / r. 18: droegen!; Vl.: droegen, omdat ze wisten dat ze hun land schooner maakten? / r. 23: anders; Vl.: ànders / r. 25: en dat; Vl.: en dan dat.
Op blz. 480 van dezelfde jrg van ‘Vlaanderen’ staat onder het hoofd ‘Aanteekeningen’ nog de
volgende nota van Vermeylen:
‘La Vie Belge’. - In de opstellen, die Camille Lemonnier onder dien titel in de Fransche
‘Revue’ uitgaf was er een en ander dat ons leelijk tegen de borst stuitte (zie Vlaanderen Jan.
1905). Nu ‘La Vie Belge’ als boek verschenen is, stellen we gaarne vast, dat de hier gewraakte
zinnen of weggevallen of merkelijk verzacht zijn. Camille Lemonnier zal dus enkel uit
onwetendheid gezondigd hebben ... Maar wat een verrassing, dat een ‘Belgische’ schrijver
ditmaal op den Vlaming gelet heeft, en naar hem zelfs welwillend geluisterd!
blz. 341: Christen Ideaal.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1905, 3de jrg, blz. 187-196.
blz. 342 r. 1: geloven; Vl.: gelóóven / r. 4 v.o.: gevoel en;
Vl.: gevoel èn.
blz. 344 r. 5: in Vl. dubbele punt achter verdeelt; r. 15: in Vl.
komma achter plicht / r. 17 en 18: geestelijke schoonheid; Vl.: Geestelijke
Schoonheid.
blz. 345 r. 2: kunst; Vl.: kunstwerk / r. 3: achter is. in Vl. nog de zin: Zeker zal ze niet meenen dat alle christelijke kunst
goede kunst is. / r. 12: der acht zaligheden ... zelven, verbeterd naar de tekst van mej.
Belpaire, in Besch. stond: der acht zaligheden zelf, en de zaligheden zelf. / r. 23:
veropenbaring; verbeterd naar mej. Belpaire; in Vl. en Besch. stond: openbaring.
blz. 347 r. 1: werk; Vl.: Werk / r. 7: omdat; Vl.: omdàt / r. 8: geloven; Vl.: gelóóven / l.r.: haar; Vl.: hare.
blz. 348 r. 13: haar; Vl.: hare / r. 18: het kruis was, verb. naar mej. Belpaire; in Besch. stond: het kruis van.
| |
| |
blz. 349 r. 5: Namen als Milton; Vl.: Namen als die van Milton /
r. 11: de kunst; Vl.: de (cursief gedrukt) groote kunst /
r. 15 en 17: doordat; Vl.: omdat.
blz. 350.r. 3: vroeger; Vl.: hooger / r. 8: doordat; Vl.: omdat / toch; Vl.: tóch / r. 18: doordat; Vl.: omdat / geleefd; Vl.: gelééfd / r. 22: onze ganse; Vl.: heel onze.
blz. 351 r. 7: de Oudheid, die: Vl.: de Oudheid, die Oudheid, die
/ r. 17: kortzichtig; Vl.: kortzichtig en vernepen / l.r.: veropenbaring; in
Besch. en Vl.: openbaring; verbeterd naar mej. Belpaire.
blz. 353 r. 6: hare; Vl.: hàre / r. 7: haar; Vl.: hare.
In ‘Dietsche Warande en Belfort’, 1905, 1e halfj. blz.
542-548, reageerde mej. Belpaire op de critiek van Vermeylen, in een
artikel ‘Het Ideaal van Mr Aug. Vermeylen en het Christen Ideaal’.
In het begin schrijft zij, doelend op het artikel van Vermeylen: ‘... artikel dat men aanzien
mag als een ontwijkend antwoord op mijne bespreking van zijne Verzamelde Opstellen.
‘Waar mijnerzijds waardeering, heusche sympathie en warme geestdrift sprak, met eenige
algemeene voorbehoudingen, verkoos Mr. Vermeylen een passend antwoord te ontduiken door zelf
als aanvaller op te treden.’
Daarna verdedigt zij opnieuw de stelling dat er maar één waarheid is, nl. de christene, en
‘ééne abstrakte, absolute schoonheid, onafscheidbaar van deze waarheid, uitstraling van deze
waarheid’, en: ‘Daar de Christene openbaring het hoogste en volste licht ontsluit, brengt zij
ook aan het menschdom het hoogste en volste ideaal van schoonheid.’
Naar aanleiding hiervan schreef Vermeylen in ‘Vlaanderen’ (1905, blz. 336) nog een kort
antwoord:
Nog eens ‘Christen-ideaal’. In ‘Dietsche Warande en Belfort’ weert zich
mej. Belpaire tegen mijn kritiek van haar ‘Christen Ideaal’: kritiek ‘die enkel de kleine
kanten van het werk doet uitschijnen en, bij laatste ontleding, eene karikatuur oplevert’.
Maar waarom poogt mej. Belpaire nergens te bewijzen, dat ik haar denkbeelden bewust of
onbewust zou verdraaid hebben of verminkt?
In mijn kritiek - die, tusschen haakjes, met de studie van | |
| |
mej. Belpaire over
mijn ‘Verzamelde Opstellen’ volstrekt niets te maken heeft - heb ik niet ‘het
Katholicisme’, noch welk geloof ook, ‘zoeken te kleineeren’, ik heb mijn levensideaal tegenover
het christelijke niet gesteld, ik heb eigenlijk de vraag van de verhouding tusschen de kunst en
het geloof niet behandeld; ik ben alleen opgekomen tegen het exklusivisme
dat zegt: daar de katholieke leer het hoogste en volste ideaal van schoonheid bezit, staat de
katholieke kunst veel hooger dan welk ander, en is zij waarlijk DE kunst.
Dat zégt mej. Belpaire, dàt heb ik bestreden; dat was niet ‘de kleine kant’, maar de
hoofdstrekking van haar boek. En dàt is nog eens de stelling, die zij in haar antwoord
verdedigen wil. Daar zij echter geen nieuwe argumenten bijbrengt, houd ik me eenvoudig aan
hetgeen ik in 't April-nummer van ‘Vlaanderen’ schreef: de kunst mag niet in de eerste plaats
beoordeeld worden naar het soort van geloof dat er in leeft; datgene wat de wezenlijkste waarde
van de kunst uitmaakt is niet het monopolie eener Kerk.
In ‘Dietsche Warande en Belfort’, 1905, 2e halfjaar, blz. 95-102, komt
mej. Belpaire in een bespreking van Vermeylen's Verzamelde Opstellen Tweede Bundel nogmaals op
hetzelfde onderwerp terug, waarop in ‘Vlaanderen’ 1905, blz. 480, een korte opmerking van
Vermeylen volgt, onder het hoofd Aanteekeningen: We zitten op een weer,
zooals de houtzager zegt: in de jongste ‘Dietsche Warande’ verwijt mej. Belpaire mij, dat ik de
diskussie, met haar over ‘Christen Ideaal’ gevoerd, nu liefst wil ontwijken. Eén enkel en
laatste woord: ik ontwijk die zéker: want al heb ik me herhaaldelijk nóg zoo klaar uitgedrukt
(o.a. in 't April-nr) toch gaat mej. Belpaire maar onverstoorbaar voort met te bestrijden wat
ik níet gezegd heb - en wie kan daar tegen op?
Naar aanleiding van Vermeylen's artikel ‘Christen Ideaal’, verscheen ook een artikel van
Karel van den Oever ‘Christen Ideaal’ in De Groene Linde, 1905, 1e jrg,
blz. 180-191, waarin Vermeylen's zienswijze wordt veroordeeld.
blz. 354: ‘
De Last
’ van Gustaaf Vermeersch.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, I905, 3e jrg, blz. 331-335.
Noot bij de titel: 2 dln, bij C.A.J. Van Dishoeck, Bussum.
| |
| |
r. 14: zelfs geen tragischen schok meer; Vl.: zelfs den tragischen schok niet
meer.
blz. 355 r. 10: zwoelten; Vl.: zwoelte / r. 14: en; Vl.: én / r. 18: binnenste: Vl.: binnenst / r. 21: slaperig, muf;
Vl.: muf-verslapen / r. 4 en 3 v.o.: buiten zich of in zich zelf; Vl.: buiten
hem of in hemzelf.
blz. 356 r. 15: narigheid; Vl.: miserie.
blz. 357. r. 16: één; Vl.: ééne / r. 23: doordat; Vl.: omdat.
blz. 358 r. 5: gelukkig; Vl.: gelukkiglijk.
blz. 359 l.r.: noch Teirlinck; Vl.: of Teirlinck.
blz. 360: Vlaams voor 't Assisenhof van Brabant.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1906, 4e jrg., blz. 253-257. In
Vl. steeds: Assizenhof. / r. 11: opzienbarende zaak in Vl. tussen
aanhalingstekens / r. 16: Cenci-romantiek: Beatrice Cenci (1577-1599) liet
tesamen met haar stiefmoeder Lucrezia Petroni en haar oudste broer Giacomo, haar vader, de
Romeinse edelman Francesco Cenci, in 1598 vermoorden wegens zijn grote wreedheid. Er volgde een
sensationeel proces, dat eindigde met de terechtstelling van de drie hoofdschuldigen. Shelley
behandelde deze geschiedenis in zijn drama ‘The Cenci’ (1819), Guerrazzi in zijn roman
‘Beatrice Cenci’ (1854) en Stendhal in ‘Les Cenci’ (1837). / r. 21: vergissing; Vl.:
vergissingen.
blz. 361 r. 2: requisitoir; Vl.: rekwisitorium / r. 5 v.o.:
ongelukkig; Vl.: ongelukkiglijk.
blz. 362 r. 2: hof der gezworenen; Vl.: hof en de gezworenen / r.
20: de propos délibéré, cursief in Vl. / r. 24: in geen
geval, cursief in Vl.
blz. 363 r. 9: requisitoir; Vl.: rekwisitorium.
blz. 365 r. 1: is; Vl.: ís / r. 4: in de
practijk, cursief in Vl. / l.r.: lage; Vl.: lagere.
blz. 366: De Bisschoppen en de Vlaamse Zaak.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1906, 4e jrg, blz. 493-503. r. 4: waarachtig
niet; Vl.: waarachtig / r. 8: werd door; Vl.: werd het
door.
blz. 367 r. 5: dit; Vl.: dat / Staatsuniversiteit; Vl.: Staatshooge- | |
| |
school / deze hun ook; Vl.: ook deze hun / r. 17: bij voorbaat; Vl.: op voorhand / r. 21: stoelen
of banken; Vl.: banken en stoelen / r. 5 v.o.: iets,
cursief in Vl.
blz. 368 r. 10: Het zij; Vl.: Het weze / r. 13: ook; Vl. óók /
blz. 369 r. 8: talen; Vl.: spraken / r. 13: mannen van 't vak;
Vl.: vakmannen / r. 25: als taal van het onderwijs; Vl.: als voertaal / r. 2 v.o.: in Vl. komma achter die / l.r.: het stuk mede
ondertekend; Vl.: mede het stuk ondertekend.
blz. 371 r. 3: van de; Vl.: van / r. 23: dat; Vl.: dàt.
blz. 372 r. 19: de komma achter Toch, ontbrak in Besch., hersteld
volgens Vl. / l.r.: hier blijven ... stil; Vl.: hier staan we een
oogenblikje.
blz. 373 r. 9: alle volken; Vl. àlle volken / r. 16: taal; Vl.:
voertaal / alle; Vl.: àlle / l.r.: redenen: Vl.: redens.
blz. 374 r. 14: alle; Vl.: àlle / r. 15: zal; Vl.: zàl.
blz. 375 r. 21: wat hij verwachten mag; Vl.: waaraan hij zich te
houden heeft.
blz. 376 r. 8: van een universiteit; Vl.: eener hoogeschool / r.
14: zich die; Vl.: zich die / r. 22: bijzonders, cursief in
Vl. / r. 24: vertalen, cursief in Vl.
blz. 377 r. 9: welken; Vl.: den welken / r. 17: vertalen; Vl.:
overbrengen / r. 2 v.o.: nl.: ‘De Bisschoppen en de Vlaamsche Hoogeschool’
door Lodewijk de Raet, Vl. 1906, blz. 534-548.
blz. 378 r. 19: van hun; Vl.: hunner / r. 2 v.o.: hen; Vl.: hèn.
blz. 379: Flaubert vertaald.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’ 1907, 5e jrg., blz. 37-41, onder
‘Letterkunde’ (rubriek Leven en kunst) met als titel: G. Flaubert's De Legende van H. Juliaan
den Herbergzame, door Dirk Coster vertaald. - Rotterdam, Meindert
Boogaerdt Juni, 1906.
r. 13: Dirk Coster; Vl.: de vertaler / l.r. ce verbe; Vl.: et ce verbe.
blz. 380 r. 3: in Vl. komma achter wist / r. 4: van hun; Vl.: hunner / r. 11: achter page, in Vl. nog: (Corresp. IV, 223).
blz. 382 r. 2 v.o.: de schikking; Vl.: die schikking.
blz. 383 r. 15: bij dezen; Vl.: bij hem.
| |
| |
blz. 384 r. 5: vergl. ook blz. 644 van dit deel / r. 22: gans; Vl.: ganschelijk.
blz. 386: Een Kroniek van Willem Kloos.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1907, 5e jrg, blz. 116-123,
onder de titel ‘Kroniek’. Vergl. ook andere art. over Willem Kloos: ‘Willem
Kloos en de 18e-eeuwse Dichtkunst’ (dit deel blz. 453), ‘Aan Willem Kloos’
(‘De Nieuwe Gids’, 1929, blz. 572). r, 18: Willem Kloos schreef o.m.
over ‘De Wandelende Jood’ (Nwe Gids, 1906-1907, blz. 275): ‘Neen, wat sommigen
ook mogen beweren, den heer Vermeylen komt slechts hooge lof toe
voor zijn kunstwerk, de hoogste lof waarschijnlijk, dien hij zich kan wenschen, en wel deze,
dat hij een ouderwetsch onderwerp, dat, zooals het was, ons lateren slechts een ijdel
kinder-sprookje kon lijken, met zijn 20e eeuwsche geest nieuw leven in
heeft geblazen en het zoo gemaakt heeft tot iets moderns, waar de tegenwoordige lezer niet
slechts voor zijn kunstgevoel, maar ook voor zijn gedachteleven, pleizier van heeft.’
blz. 388 r. 1: zie dit deel blz. 117 e.v. / r. 6: zie aant. bij blz. 117 / r. 10:
zie ‘Hollandse en Vlaamse literatuur’, blz. 283 e.v. van dit deel / r. 25: zie dit deel blz.
297. Kloos schreef hierover (Nwe Gids, blz. 268): ‘Zoo'n bewering, die (de heer Vermeylen
vergeve het mij) wezenlijk kant noch wal raakt, vind ik b.v. op bladzijde 158 van dezen bundel,
waar ik het volgende lees (volgt de alinea ‘De meeste goede Hollandse gedichten ...
zielbeweging zelve’) In de eerste plaats is dit m.i. minder duidelijk gezegd, in de tweede
plaats beslist-onjuist.
‘Indien toch emotie en beeld niet één zijn, begrijp ik niet te best wat de schrijver kan
bedoelen met het wèl evenwijdig loopen dier twee. Zijn plastische uitdrukking hier lijkt mij
meer een oratorische stijlwending, dan de zuivere weergave van iets wat hij wezenlijk heeft
gedacht en gezien’.
blz. 389 r. 21: Kloos zinspeelde ook op een artikel van Stijn
Streuvels in de Nwe Rott. Crt van 18 Januari 1907 ‘die, in een
prikkelbare stemming verkeerend over een zeer oirbaar vermoeden van den Antwerpenaar Jan van Nijlen, omtrent Gezelle's dertigjarig stilzwijgen, de heele
tegenwoordige N.-Nederland- | |
| |
sche dichtkunst in den doofpot stoppen wil. Uit dit
alles... zou men kunnen afleiden dat de Vlamingen ons eigenlijk niet zoo heel goed kunnen
zetten, indien niet bleek uit het objectieve gedrag van letterkundigen als Jan van Nijlen, dat
niet alle Zuid-Nederlanders zulke eenzijdige nationalisten zijn.
‘De slotsom is dus: wat Vermeylen over de kwestie's in zijn eigen
land beweert, in zijn kritieken, verdient ten volle onze sympathetische aandacht: maar tegen
Holland vliegt hij wel eens in, als een stier tegen een rooden lap; het beste doen wij dus
waarschijnlijk, mocht het weer gebeuren, om met een zachten glimlach een beetje op zijde te
gaan. Wij zullen de Vlamingen nooit met gelijke munt betalen, maar altijd blijven onthouden,
dat zij onze wel wat wilde, maar ons aan het hart liggende jeugdige broeders en, hopen wij,
toekomstige landgenooten zijn.’ / r. 2 v.o.: rechtstreekse stond in Vl.
tussen aanhalingstekens.
blz. 390 r. 7: zie blz. 297 van dit deel, r. 14 / r. 21: buiten Jan van Nijlen;
Vl.: buiten dien jongen heer, dien hij, zoo 'k me niet vergis, Jan van Nijlen
noemt,.
blz. 391 r. 4: krapzittende; Vl.: schrapzittende / r. 10: de
tekst van Kloos luidde (Nwe Gids blz. 272): ‘De Hollandsche lezer
zal dus goed doen, die Vermeylen's en Streuvels' innerlijke antipathie tegen Holland en de
Hollanders ziet als wat zij is: de onnadenkende wildheid van nog jeugdige krijgslieden en wij
zullen hun de hand blijven bieden van helpende waardeering, omdat zij, al is hun begrip niet
altijd ruim, toch kranig-krachtige en oorspronkelijke talenten zich toonen, die huizenhoog
uitrijzen boven hun grootendeels van 't Hollandsche klassicisme decadeerende en heusch niet zoo
talentvolle voorgeslacht.’ / r. 4 v.o.: ‘objectief’, slaat op volgende, passage uit het artikel
van Kloos (Nwe Gids blz. 269): ‘Wezenlijk, het is een allerernstigste taak om
over het letterkundig werk van andren juist te oordeelen; - slechts uiterst weinig menschen
zijn daarvoor goed berekend, want vóór alles heeft men daartoe af te leggen elk bijzonder
gevoel voor zijn eigen natie, eigen geloof, en eigen voortreffelijkheid, om niets over te
houden dan een zuiveren, fijnen, door langdurige oefening verruimden en gekuischten en dus
alles objectief onderzoekenden en op zijn waarde proevenden smaak.
| |
| |
‘Dr Jonckbloet schoot in die objectiviteit, zooals wij, uit enkele
voorbeelden reeds, konden opmaken, maar al te vaak tekort, en ook August
Vermeylen zit nog te veel in zijn particuliere voorliefde, als vechter, voor het
schoone en ook mij lieve Vlaandrenland bevangen, dan dat hij altijd juist in zijn meening over
ons, Hollanders, zou kunnen zijn.’
blz. 392 r. 11: in te werken; Vl.: in te leven / r. 15:
inschikkelijkheid; Vl.: toegevendheid / r. 18: toon; Vl.: tóón / r. 19: de gedachtestreep was in Vl. een kort verbindingsstreepje, dus: onverstandig- en noodeloos-kwetsend.
blz. 393 r. 20: zie dit deel blz. 190 e.v. / r. 2 v.o.: zijn; Vl.: zijne / De hier, en op de volgende blz., bedoelde tekst van Kloos luidde (Nwe Gids blz. 271-272): ‘Een sterk staaltje van dien vechtersaard (van
Vermeylen) is zijn geheel onnoodig polemiekje met Frans Netscher. De
heer Netscher had verband gelegd tusschen de herleving der Noord-Nederlandsche poëzie in 1880,
en die der Vlaamsche in later tijd.
‘Vermeylen, die niets dan een apart staande Vlaming wil wezen, gedoogt dat echter niet. De
Vlamingen hebben zoowat niets aan Noord-Nederland te danken, ja, zelfs insinueert hij met halve
woorden, dat eer het tegenovergestelde waar zou kunnen zijn. Want ‘Langendonck dichtte reeds
Kloos'sche sonnetten, voordat Kloos verzen had uitgegeven’ (Dus reeds vóór 1880, toen van Langendonck zelf nog maar achttien was?)
Wat ik echter van Langendonck las (in de ‘Vlaamsche Oost’) draagt het jaartal
1891, en doet, in zijn niet bepaald gevoelig, maar redenaarsachtig en zwaarwoordig karakter,
veelmeer denken aan de opgewonden-verstandelijke Vlaamsche dichtkunst van het vorige geslacht,
dan aan iets wat uit Noord-Nederland kwam.
‘Laten de Vlamingen toch ophouden met zulke plotselingopkomende, niet doordachte beweringen,
waar hoogstens hun zelfgevoel, maar geenszins de historische waarheid baat bij vindt!
‘Ik zeg dit niet, om van Langendonck of Vermeylen onaangenaam te wezen: integendeel. De
eerste lijkt mij, te oordeelen naar de verzen van hem, die ik ken, aan het Vlaamsche vers wat
| |
| |
stevigheid te willen geven, en de laatste is een sympathiek strijder voor de
belangen van zijn eigen stam.
‘Maar - de heer Netscher moge dan wat absoluut gesproken hebben,
zonder op alle medewerkende factoren te letten - ik houd het toch óók voor zeker, dat de
Vlaamsche literatuur van heden geenszins zou geworden zijn wat zij thans, gelukkig, is, indien
de Noord-Nederlandsche literaire herleving haar niet zoo krachtig ware voorafgegaan. Natuurlijk
heeft de moderne Vlaamsche letterkunde, zoowel in haar gedachteleven - om de zoo geheel andere
omstandigheden, waarin zij verkeert - als in haar productie, andere elementen, die wij hier
niet bezitten, en zelfs niet behoeven. Want ware dat met zoo, dan zou zij niet veel meer
geweest zijn dan een nakomer op haar Noordelijke zuster, en dat is zij gelukkig heelemaal niet.
‘Doch dat er een, om zoo te spreken, subliminaal verband bestaat tusschen de herleving, eerst
van de Hollandsche, daarna die van de Vlaamsche literatuur, al kunnen wij dat verband, dat
schuilt in den onbewusten geestelijken ondergrond der dingen, niet tot in de fijnste details
naspeuren, is zoo zeker als twee maal twee is vier. De heer Vermeylen echter, wiens hart
gloeiend klopt voor zijn vaderland, schijnt gedacht te hebben, dat Netscher de Vlamingen als
een soort van dekadenten beschouwd wil zien, en daarop heeft hij vlam gevat. Maar daarom wil ik
hem de verzekering geven, dat noch in den heer Netscher, noch in iemand van ons, Noorderlingen,
die malle gedachte ooit opgekomen is.’
blz. 394 r. 5: ‘objectief’, zie de aant. bij blz. 391, r 4 v.o. / l. r.: in Vl.
twee uitroeptekens achter hebben.
blz. 395 r. 12: iemand hier; Vl.: een onzer / r. 3 v.o.: van hun;
Vl.: van hunne.
blz. 396: Over Leuzen, en Victor de Meyere.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’ 1907, 5e jrg, blz. 164-168,
onder ‘Kroniek’. r. 11: als er; Vl.: in zoover er / r. 17: in Vl. een
gedachtestreep achter verstramt.
| |
| |
blz. 397 r. 6: ‘gedachte’; Vl.: ‘gedàchte-’ / r. 15: kunst stond in Vl. gespatieerd / r. 4 v.o.: indruk, in Vl. cursief.
blz. 398 r. 1: doordat; Vl.: omdat / r. 1 en 2: waar we niet de
technische vaardigheid missen; Vl.: afgezien van de technische vaardigheid die er
ter uitdrukking noodig is / r. 4: in Vl. een gedachtestreep achter worden / r. 8: wordt; in Besch. stond worden, werd verbeterd naar Vl. /
r. 15: eentonige stond in Vl. gespatieerd / r. 22: in Vl. stond in een noot
aangegeven: Uitgave van De Seyn-Verhougstraete te Aalst / r. 23: zowat; Vl.: nu zoowat.
blz. 399 r. 10: vies; Vl.: viezig / r. 15: in Vl. gedachtestreep
achter staan / r. 20: in Vl. gedachtestreep achter lijn.
blz. 400 r. 8: in Vl. dubbele punt achter heeft / r. 11: doordat;
Vl.: omdat / r. 13: milieu; Vl.: midden / r. 20: ongemeen; Vl.: bizonder.
blz. 401 r. 1: zo; Vl.: zóó / r. 12: zij; Vl.: weze / r. 14: we best kunnen; Vl.: we kunnen / l. r.: vorder; Vl.: vraag.
blz. 402: Een Standpunt.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1907, 5e jrg, blz. 372-381,
onder de rubriek ‘Kroniek’, gedateerd 18 Juli 1907. In 1941 herdrukt in de bundel
‘Proza’, Bibl. der Ned. Letteren.
blz. 403 r. 5 v.o.: schieten; Vl.: schichten / l. r.: knopje;
Vl.: knopjen.
blz. 405 r. 18: maar stond in Vl. gespatieerd.
blz. 406 r. 4: zijn stond in Besch. niet cursief, in Vl. wel,
werd daarom in dit deel cursief gedrukt (vergl. kunnen, drie regels verder,
dat in Besch. wel cursief stond, evenals in Vl.).
blz. 408 r. 4: in zijn hoofd; Vl.: in zijnen kop.
blz. 409 r. 7: zij; Vl.: weze.
blz. 410 r. 6: bestaan; Vl.: gewoon bestaan / r. 2 v.o.:
gelukkig; Vl.: gelukkiglijk.
blz. 411 r. 4 v.o.: zien, in Vl. gespatieerd.
blz. 412 r. 6: zoete en bittere; Vl.: zoets en bitters / r. 12: achter zitten. in Vl. nog: kijkend naar u, de
zware tafel waar ge als klein kind om gespeeld hebt, / r. 15: kamer,
gespatieerd in Vl. / r. 3. vo.: schoonheid, in Vl. met een hoofdletter.
| |
| |
blz. 413 r. 22: anderen; Vl.: ânderen.
blz. 414: Nog eens om ‘Een Standpunt’.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1907, 5e jrg, blz. 567-568. Herdrukt in de
bundel ‘Proza’, Bibl. der Ned. Letteren.
r. 3: zakelijk; Vl.: zaakrijk.
blz. 415 r. 13: jongere; Vl.: jóngere / r. 23: verhouding, cursief in Vl.
blz. 416 r. 1: doordat; Vl.: omdat.
blz. 417: ‘
Het Uitzicht der Dingen
’ van
Streuvels
.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1907, 5e jrg, blz. 414-421,
onder de rubriek ‘Kroniek’.
r. 13: is, gespatieerd in Vl.
blz. 419 r. 12: muziek, gespatieerd in Vl. / r. 5 v.o.: dat tijd
genoeg heeft;. Vl.: dat zijn tijd neemt.
blz. 420 r. 2: om zich zelf; Vl.: op zichzelf / r. 10: uitzicht, gespatieerd in Vl. / r. 14: goed; Vl.: zoo goed / r.
18: haar; Vl.: hare / r. 20: ganse zijn; Vl.: gansche zijn
(gespatieerd).
blz. 422 r. 15: indrukken, gespatieerd in Vl.
blz. 423 r. 11: dit gemeen; Vl.: dat gemeen.
blz. 424 r. 19: Elke mens gaat op; Vl.: Elke zin gaat op / r. 4
v.o.: plechtigen; Vl.: opgetogen.
blz. 426 r. 9: rondom; Vl.: om.
blz. 428: ‘Warhold’ van Adriaan van Oordt.
Opgenomen in ‘Vlaanderen’, 1907, 5e jrg, blz. 464-469 en 512-525, onder
de titel ‘Warhold’ (Kroniek).
r. 1: in Vl. achter ‘Warhold’ een noot: Warhold door Adriaan van
Oordt, 2 deelen, bij C.A.J. Van Dishoeck te Bussum. / r. 18: bedoeling; Vl.: intentie.
blz. 429 r. 16: ongelukkig; Vl.: ongelukkiglijk.
blz. 431 r. 16: verbeeldingsvlak; Vl.: verbeeldingsplan.
blz. 434 r. 16: uiterlijk-decoratieve, in Vl. gespatieerd.
blz. 441 r. 8: ontgaan; Vl.: vermijden / r. 3 v.o.: opdringt;
Vl.: opduwt.
blz. 442 r. 14: half-wilden; Vl.: toch half-wilden.
| |
| |
blz. 453: Willem Kloos en de 18de-eeuwse Dichtkunst.
Opgenomen in ‘Ontwaking en Nieuw Leven’, Nieuwe Reeks, 10e jrg, 1910,
blz. 209-229.
r. 17: achter meedelen -, in O & NL nog: daad van
rechtvaardigheid en ook van liefde, -.
blz. 456 r. 3: Henriëtte Roland Holst; O & NL:
Henriëtte van der Schalk.
blz. 458 r. 25: niet; O & NL: níet.
blz. 459 r. 11: 1721; in Besch. stond abusievelijk: 1720 / r. 3 v.o.: ten onrechte;
O & NL: onrechtens.
blz. 460 r. 2: worden ontbrak in O & NL / r. 21: zulk
een; O & NL: zoo'n.
blz. 462 r. 26: critici en literair-historici stond in O
& NL tussen aanhalingstekens.
blz. 464 r. 23: één maat; O & NL: ééne maat.
blz. 465 r. 14: met de voorstellingen; met was in Besch.
uitgevallen, hersteld naar O & NL.
blz. 467 r. 4 v.o.: moest; O & NL: móest / r. 3 v.o.:
zodat; O & NL: zoo dat.
blz. 468 r. 5: plans; O & NL: plannen / r. 6: óf; O
& NL: ofwel.
blz. 469 r. 12: restje; O & NL: ietsje / r. 13: doordat;
O & NL: omdat / r. 2 v.o.: wat ontbrak in O
& NL.
blz. 471:
Hugo Verriest
.
Verscheen als ‘Een Woord ter Inleiding’ tot ‘Werk van Hugo Verriest, door de
Vereeniging van Letterkundigen uitgegeven den 17 Augustus in 't jaar 1913’. Tevens
opgenomen als ‘Een Woord ter Inleiding’ in ‘Keurbladen Hugo Verriest, eerste
deel (De Standaard, Brussel).
blz. 472 l. r.: in ‘Werk’ en ‘Keurbladen’ achter te gelijk nog:
van fijn geesteslicht bij zooveel ongedwongen zwier en donzige frischheid,
malsch ...
blz. 473 r. 5: bloeiend Vlaams wezen; Keurbl.: boeiend Vlaamsch
wezen.
blz. 474:
Ruusbroec
.
Bewerking van een in het Frans gehouden voordracht in het | |
| |
‘Concert Noble’ voor
de Assistance Discrète, op 7 December 1917, en van een lezing die Verm. over het zelfde
onderwerp in het Nederlands gaf in de Koninklijke Bibliotheek op 2 December 1932. Het artikel
werd ook opgenomen in de bundel ‘Proza’, Bibl. der Nederl. Lett. (1941).
blz. 492: Dante in 1921.
Rede gehouden op de Dante-Dag der Koninklijke Vlaamsche Academie, 19 Mei 1921. Opgenomen in
Verslagen en Mededeelingen der Academie, Mei 1921 (blz. 267-274), herdrukt in de bundel
‘Proza’, Bibl. der Nederl. Letteren (1941). Een overdruk van de redevoeringen, op de Dante-Dag
gehouden, verscheen ook afzonderlijk (Erasmus, Gent, 1921). Vermeylen publiceerde in 1909 ook
een artikel ‘Dante’ in De Ploeg (blz. 129-132).
blz. 493 r. 22: Dimmi ove sono; in Besch: sonno, verbeterd naar
de tekst van de Divina Commedia / r. 23: Inferno, Vl, 82; in Besch. stond abusievelijk: IV, 82;
verbeterd naar de Divina Commedia.
blz. 496 r. 7: in het begin; Versl.: tegen het begin / r. 9: en;
Versl.: èn.
blz. 497 r. 17: Fama di loro; in Besch. en Versl.: Fama di lor;
verbeterd naar de Div. Comm. / r. 19: Non ragioniam; in Besch. en Versl.: Non ragionam; verbeterd naar de Div. Comm.
blz. 498 l. r.: eindigt; Versl.: eindigend.
blz. 499 r. 22: Dante zelf zegt; Versl.: Dante zegt zelf.
blz. 501 r. 2 v.o.: het enige dat aan; Versl.: dat alleen aan.
blz. 502 r. 1 en 2: dat onderwerp was nl.: ‘Dante in de Nederlandsche Letterkunde’
(Versl. en Meded. blz. 275-313) / r. 2 v.o.: vóórbeeld; Versl.: vóór-beeld.
blz. 503 l. r.: wijze; Versl. wijs.
blz. 504: Rik Wouters.
Inleiding tot: ‘Rik Wouters. Zijn leven. Zijn werk. Zijn einde. Een studie door A.J.J. Delen’
(Antwerpen, Opdebeeck, 1922). In 1928 schreef Vermeylen een artikel ‘Rik Wouters’ in de
catalogus (blz. 15 en 16) van de tentoonstelling ‘L'Art belge depuis l'Impressionisme,
Exposition organisée à Paris sous les auspices | |
| |
de l'association de propagande
artistique belge à l'etranger’ (Impr. Odry-Mommens, Bruxelles).
r. 1: Gij; R.W.: Ge / r. 6: voor mijn eigen genoegen; R.W.: om mijn ... / r. 7: zijn gezicht; R.W.: zijn geel gezicht.
blz. 505 r. 17: ochtend; R.W.: uchtend / r. 21: in de; R.W.: in
die / r. 24: een; R.W.: eene / r. 4 v.o.: gemakkelijk;
R.W.: makkelijk. / Als datum stond in R.W. onderaan vermeld: Kerstmis 1916.
blz. 507: Het Wezen van de Romantiek.
Voordracht gehouden in de Jaarlijkse Vergadering van de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde te Leiden, 10 Juni 1925, opgenomen in de Handelingen van de Maatschappij 1925
(bijlage II, blz. 23-24), in 1941 herdrukt in de bundel ‘Proza’, Bibl. der Ned.
Letteren.
In Hand. en in ‘Proza’ luidde de eerste alinea, voor ‘Ik beken...’ :
‘Mijn eerste plicht is ook de aangenaamste: ik hoef niet naar
woorden te zoeken, om de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde van harte te danken voor
haar vereerende uitnoodiging, en U te zeggen hoe blij ik ben, te dien gelegenheid weer eens in
aanraking te komen met het Hollandsche intellect.’
r. 4 v.o.: tot den geest; Hand.: nader tot den geest.
blz. 508, r. 6: dien; Hand.: díen / r. 4 v.o.: zulk een; Hand.:
zoo'n / r. 2 v.o.: wordt; Hand.: worde.
blz. 509 r. 18: dat; Hand.: dit.
blz. 510 r. 9: zie dit deel: Methode in Kunstgeschiedenis, blz. 194 e.v. / r. 11:
vergl. ook: Bijdrage tot de Critiek van Taine's ‘Philosophie de l'Art’ door A. Vermeylen, verschenen in de Handelingen van het eerste taal- en geschiedkundig
Congres te Antwerpen, 17-19 Sept. 1910 (Antwerpen, Drukk. De Vos en Van der Groen, 1911) blz.
21-27.
blz. 512 r. 16: worden ontbrak in Hand.
blz. 513 r. 26: dat wordt; Hand.: dat wordt nu / r. 3 v.o.:
verdween nu; Hand.: verdwijnt nu.
blz. 516 r. 12 en 13: Rousseau en Goethe
ontbraken in Hand. / Pierre-Ambroise-François Choderlos de Laclos
(1741-1803), Frans | |
| |
letterkundige, vooral bekend door zijn roman ‘Liaisons
dangereuses’: ‘lettres recueillies dans une société et poursuivies pour l'instruction de
quelques autres’. Hij speelde als agent van de Hertog van Orleans een belangrijke rol in de
Franse Revolutie.
blz. 517 r. 16: worden kan; Hand.: kan worden / r. 24: Een
natuurlijk gevolg ... dat ze de ontwikkeling; Hand.: Een in 't oog vallend
gevolg ... dat ze de natuurlijke ontwikkeling / r. 4 v.o.: omwasemd door;
Hand.: omwasemd en omdoezeld van.
blz. 518 r. 2: leven; Hand.: Leven. / r. 17: volgens de leer van
het vitalisme (eerst verkondigd door Georg Ernst Stahl als reactie tegen de materialistische
doctrines van Boerhaave en Fr. Hoffmann, en door Van Helmont) kunnen de levensverschijnselen
niet herleid worden tot zuiver-causale mechanische krachten, doch zijn afhankelijk van de
werking van een ‘principe vital’ (de ‘ziel’). Deze leer werd door de geneeskundige school van
Montpellier verder uitgewerkt. Vooral het werk ‘Nouveaux éléments de la science de l'homme’ van
de dokter-filosoof Paul-Joseph Barthez (1734-1806) had een groot succes en werd in alle
Europese talen vertaald.
blz. 520 r. 18 en 19: een gebrek; Hand.: een zeker gebrek.
blz. 521 r. 19: dat zoals; Hand.: dat, zooals.
blz. 522 r. 2: domme waarheid; Hand.: domme vastheid / r. 11:
omgetoverd; Hand.: opgetooverd / r. 20: tegen al wat hem kwetste; Hand.: tegen al wat hem bekneld hield in harde omheining, wreekte hij zich over al wat hem
kwetste.
blz. 523 r. 8 en 9: James Macpherson (1736-1796) Engels dichter
die door zijn uitgave van ‘The Works of Ossian’ (1765) (sombere Schotse lyrische prozastukken
geïnspireerd op oude overleveringen, door Ossian - een bard, zoon van Fingal, legendarisch uit
de 3e eeuw - die eerst voor werkelijk oud werden aangezien) veel invloed uitoefende, vooral op
de Duitse romantiek / Horatio Walpole (1717-1797) Engels politicus en
letterkundige, schreef historische werken, een roman ‘The Castle of Otranto’ (typisch
voortbrengsel van de Romantiek), maar werd vooral bekend als schrijver van brieven, die hem de
betiteling bezorgden van ‘the best letter-writer in the English language’. / Thomas Percy (1729-1811), bisschop van Dromore, later huiskapelaan van de | |
| |
hertog en hertogin van Northumberland, verwierf bekendheid door zijn ‘Reliques of ancient
English Poetry’ (1765), gebaseerd op een verzameling handschriften, die hij ontdekte in het
huis van Humphrey Pitt te Shifnal. / r. 17 en 19: dat geboren ... vertegenwoordigers; Hand.:
dat gaat van Jean-Paul Richter, geboren in 1763, tot Hoffmann, geboren in 1776,
en waarvan, tusschen die twee, als typische vertegenwoordigers / r. 20-r. 3 v.o.: Jean Paul Richter, 1763-1825, Duits schrijver, door zijn fantasie, diep gevoel
en fijne humor voorloper van de Romantiek. Schreef o.m. de romans ‘Die unsichtbare Loge’,
‘Titan’ en ‘Flegeljahre’ / Ann Radcliffe, geb. Ward, 1764-1823, Engels
romanschrijfster. Haar werken (ridder-, rover- en spookgeschiedenissen, o.a. A Sicilian Romance
(1790), The Mysteries of Udolpho (1794)) zijn boeiend en goed geschreven / August
Wilhelm von Schlegel, 1767-1845, Duits criticus, taalkenner en dichter. Typisch
vertegenwoordiger van de Duitse Romantiek, die door zijn gave om literaire werken aan te voelen
een nieuwe richting gaf aan de aesthetische kritiek en de literatuurwetenschap. / Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher, 1768-1834, Duits predikant en hoogleraar in de
godgeleerdheid. Een universele geest die naast de theologie ook colleges gaf over dialectiek,
aesthetica, psychologie, staatsleer en paedagogiek. Samen met F. von Schlegel vertaalde hij de
werken van Plato. Zijn theologische grondgedachten, vastgelegd in zijn werk ‘Der christliche
Glaube’, beheersen een groot deel van de theologie der 19e en zelfs nog der 2oe eeuw. / Etienne Pivert de Sénancour, 1770-1846, Frans letterkundige. Vooral bekend als
de schrijver van de pessimistische roman ‘Obermann’. / Friedrich von
Schlegel, 1772-1829, broeder van August Wilhelm. Studeerde filosofie en filologie en werd
professor in Jena, vanaf 1808 woonde hij in Wenen. Door zijn werk voor het tijdschrift
‘Athenaeum’, dat hij samen met zijn broer uitgaf, zijn roman ‘Lucinde’ en zijn ‘Fragmenten’
(aphorismen), kan hij beschouwd worden als de theoretische grondlegger van de Romantische
School. / Robert Southey, 1774-1843, Engels dichter, biograaf en essayist.
Heeft enorm veel geschreven. Leeft hoofdzakelijk voort als dichter van enige balladen, als
schrijver van een ‘Life of Nelson’. / Kaspar David
| |
| |
Friedrich, 1774-1840, Duits landschapsschilder. / Friedrich Wilhelm Joseph Schelling, 1775-1854, een van de belangrijkste figuren van het
speculatieve Idealisme. Hij doceerde wijsbegeerte te Jena, waar hij vriendschappelijke
betrekkingen onderhield met de gebr. Schlegel, vervolgens te Würzburg, München en Berlijn. /
Walter Savage Landor, 1775-1864, Engels schrijver, die zijn naam dankt aan
zijn ‘Imaginary Conversations’, enige bijzonder mooie lyrische gedichten en een aantal
epigrammen. / Joseph von Görres, 1776-1849, als student vurig aanhanger van
de revolutionnaire ideeën.Werd leraar in de natuurkunde te Koblenz, in 1866 privaat-docent te
Heidelberg, waar hij met Arnim en Brentano de Heidelbergse romantische school leidde. Keerde
terug naar Koblenz en werd hoofdredacteur van de Rheinische Merkur en tevens inspecteur van het
onderwijs. In 1819, na de verschijning van zijn ‘Teutschland und die Revolution’, moest hij de
wijk nemen naar het buitenland. In zijn laatste levensperiode gold hij als de leider van het
Katholieke Duitsland. / Joseph Mallord William Turner, 1775-1851, Engels
schilder, een der grootste zee- en landschapsschilders, vooral aquarellist. Vroeg
impressionist, min of meer visionnair. / Adelbert von Chamisso, 1781-1838,
Duits dichter van Franse afkomst. Schrijver van ‘Peter Schlemihl’. / John
Constable, 1776-1837, Engels schilder, etser en aquarellist, voornamelijk
landschapsschilder. Wordt beschouwd als een voorloper van de moderne kunst. / Philipp Otto Runge, 1777-1810, Duits schilder, een der beste vertegenwoordigers van de
Duitse Romantiek. / Niccolò Ugo Foscolo, 1778-1827, Italiaans dichter,
aanhanger van de revolutionnaire ideeën. Tussen 1798 en 1802 schreef hij ‘Le Ultime Lettere di
Iacopo Ortis’, dat men de eerste Italiaanse roman genoemd heeft. Voorts oden, treurspelen,
politieke,historische en kritische werken. / Charles Nodier, 1780-1844, Frans
schrijver, in 1824 directeur van de Bibliothèque de l'Arsenal te Parijs. In zijn salon vormde
zich de latere Romantische School. Hij had grote invloed op de jonge schrijvers en dichters die
hem omringden en schreef zelf romans en verhalen in de geest van de Romantiek. / r. 20: J.P.
Richter ontbrak in Hand., alle jaartallen in deze regels ontbraken in Hand.
/ r. 22: A.W. von Schlegel (1767), Chateau- | |
| |
briand; Hand.: Chateaubriand, de gebroeders Schlegel / r. 23-26: in Hand. ontbraken: de
Sénancour, F. von Schlegel, Southey, Friedrich en Landor / r. 26-29:
Turner... Chamisso (1781); Hand.: Turner, Constable, - een geweldige oogst van
genialiteit!
blz. 524 r. 6-15: alle jaartallen ontbraken in Hand., terwijl de volgende namen
niet vermeld waren: Geyer, Manzoni, Grundtvig, Rude, Afzelius, de Quincey,
Pellico, Atterbom, Stagnelius, Delaroche, Thierry, Vörösmarty, Dumas père, Quinet, L.
Richter. Wei opgenomen was Lamartine, die in Besch. niet meer voorkomt.
/ Erik Gustaf Geyer, 1783-1847, Zweeds historicus. Stichtte de Götiska
förbundet, die vaag-romantische doelstellingen nastreefde. Samen met Afzelius verzorgde hij de
uitgave van de ‘Svenska folkvisor från forntiden’ (1814-1817), een verzameling volksliederen
die van groot belang was voor de bestudering van de volkspoëzie en tevens invloed uitoefende op
de moderne dichtkunst. Door zijn werken ‘Svea rikes häfder’ (1825) en ‘Svenska folkets
historia’ (1832-1836) wordt hij beschouwd als de grondlegger van de moderne Zweedse
historiografie. / Alessandro Manzoni, 1783-1873, Italiaans schrijver,
woonachtig te Milaan, hoofd van de romantische richting. Zijn bekendste werk is ‘I Promessi
Sposi’, voor het eerst verschenen in 1825. De enige door de schrijver erkende uitgave is echter
die van 1840-1852, waarin hij vele vormen verving door Florentijnse, als vrucht van een
diepgaande studie van de Toscaanse taal. / Nicolai Frederik Severin
Grundtvig, 1783-1872, Deens schrijver en predikant, aanhanger van de romantische filosofie
en hevig bestrijder van het rationalisme. De kern van zijn leer, het Grundtvigianisme, was de
geloofsbelijdenis, volgens hem het middelpunt van alle christelijke geloof. Hij streefde naar
volksontwikkeling berustend op de nationale overleveringen, waardoor naar zijn mening het
Christendom zich zou verdiepen, en hij richtte volkshogescholen op om dit doel te bereiken. Hij
schreef o.m. een wereldgeschiedenis bestemd voor het volk, ‘Haandbog i Verdenshistorie’
(1833-1843) en dichtte zelf de psalmen die door zijn volgelingen gezongen werden (Sangvaerk til
den danske kirke, 1837-1841) / François Rude, 1784-1855, Frans beeldhouwer. Vervaardigde o.a.
een beeld van Jeanne d'Arc en het standbeeld van Maarschalk | |
| |
Ney te Parijs. Zijn
beroemdste werk is de groep ‘La Marseillaise’ van de Arc de Triomphe de l'Etoile te Parijs
(1836). / Arvid August Afzelius, 1785-1871, Zweeds predikant, vooral
belangrijk door de verzameling van Zweedse volksliederen. Zie de aant. bij Geyer, hierboven. /
Thomas de Quincey, 1785-1859, Engels schrijver en econoom, reeds jong
verslaafd aan de opium. Schreef critisch, beschrijvend en verhalend proza van blijvende waarde,
o.a. ‘Confessions of an English Opium-Eater’ en ‘The English Mail Coach’. / Silvio
Pellico, 1789-1854, Italiaans schrijver en patriot. Wegens zijn toetreding tot de secte
der Carbonari werd hij in 1820 gearresteerd, eerst ter dood en daarna tot 20 jaar
tuchthuisstraf veroordeeld. In 1830 werd hij echter in vrijheid gesteld. Reeds jong schreef hij
treurspelen (o.a. ‘Francesca da Rimini’, 1815). Hij werd beroemd door de beschrijving van zijn
leven in de gevangenis, ‘Le mie Prigione’, welke naast een ethisch-religieuse vooral ook een
grote patriottische invloed uitoefende. / Per Daniël Amadeus Atterbom,
1790-1855, filosoof en een der grootste lyrische dichters van Zweden. Als student stichtte hij
de Aurorabund, waarin hij de nieuwe romantische kunst stelde tegenover het classicisme. Zijn
aanhangers kregen de naam Phosphoristen, naar het tijdschrift Phosphorus, dat van 1810 tot 1813
verscheen. Met het stijgen der jaren werd hij echter conservatiever. Bekend zijn van hem vooral
zijn allegorisch drama ‘Lycksalighetens Ö’ (1824-1827) en een reeks biografieën ‘Svenska siare
och skalder’ (6 dln, 1841-1855). / Jean Louis André Théodore Géricault,
1791-1824, groot Frans schilder, lithograaf en beeldhouwer, voorloper van Delacroix en
vernieuwer der Franse schilderkunst. Zijn stuk ‘Le Radeau de la Méduse’ (1819) betekende het
begin van de romantische beweging. / Erik Johan Stagnelius, 1793-1823, Zweeds
dichter. Schreef eerst gedichten in XVIIIe-eeuwse stijl, twee epische gedichten en de drama's
‘Sigurd Ring’ en ‘Visbur’. Gedreven door zijn zeer slechte lichamelijke en geestelijke
toestand, trok hij zich terug uit het leven en werd een religieus asceet, hetgeen tot uiting
komt in zijn ‘Vladimir den Store’ (1817). Hij komt onder de invloed van de filosofie van
Schelling en geeft zijn overtuiging weer in ‘Liljor i Saron’ (1821-1822). / Paul
Delaroche, 1797-1856, | |
| |
Frans schilder uit de Romantische School. Behandelde
liefst historische onderwerpen (bijv. de Moord op de Hertog van Guise). Wordt thans het meest
gewaardeerd als portretschilder. / Amédée Simon Thierry, 1797-1873, Frans
geschiedschrijver (Histoire des Gaulois jusqu'à la domination romaine, Histoire de la Gaule
sous l'administration romaine), broeder van J.N.A. Thierry (1795-1856), eveneens
geschiedschrijver en van groter belang dan A.S. Thierry. / Giacomo Leopardi,
1798-1837, Italiaans dichter en denker. Zijn leven werd beheerst door een onoverwinnelijk
pessimisme, ontstaan door de botsing van zijn verlangen naar liefde en roem met de
werkelijkheid. Dit pessimisme heeft hij in poëzie omgezet in zijn ‘Canti’, en beredeneerd in
zijn brieven en in de ‘Operette morali’, een verzameling prozawerken, voornamelijk dialogen. /
Jules Michelet, 1798-1874, Frans geschiedschrijver. Zijn werk, waar de
wekroep van de Romantiek in klinkt, staat onder invloed van de Duitse ideaalfilosofen en van de
Italiaanse geschiedenis-filosoof Vico. Zijn grote verdienste is dat hij de trots van het volk
weer opwekte door het als het ware te dwingen zijn werken te lezen, waarin het zijn traditie en
zijn voorouders terugvond. Zijn hoofdwerk is ‘Histoire de France’, 17 dln, 1833-1867. / Adam Mickiewicz, 1798-1855, de grootste Poolse dichter. Van 1819-1823 was hij
leraar in het Latijn en Pools aan het gymnasium te Kowno. In 1824 werd hij wegens toetreding
tot een studentenvereniging verbannen naar Odessa. Zijn heldendichten ‘Konrad Wallenrod’ en
‘Grazyna’ versterkten in belangrijke mate het nationaal gevoel van de Polen. Zijn ‘Pan Tadeusz’
(1834) is een der grootste landelijke epische werken uit de wereldliteratuur. / Mihály Vörösmarty, 1800-1855, Hongaars dichter, die enige tijd als de grootste dichter
van zijn volk beschouwd werd. Redacteur van de tijdschriften ‘Tudomânyos Gyüjtemény’
(Wetenschappelijke Verzameling) en ‘Athenaeum’. Zijn gedicht ‘Wekroep’ (1837) werd het
Hongaarse volkslied. / Alexandre Dumas, père, 1802-1870, Frans toneel- en
romanschrijver, beroemd door zijn ‘Les trois Mousquetaires’, met de vervolgen ‘Vingt ans après’
en ‘Le Vicomte de Bragelone’, samen 36 dln, en ‘Le Comte de Monte Christo’, 12 dln. / Nicolaus Lenau (ps. van | |
| |
Nicolaus Niembsch von Strehlenau),
1802-1850, Hongaars dichter. Zijn diep gevoel, welluidende taal en eigenaardige beelden geven
aan zijh verzen een grote bekoring. Zijn ‘Faust’ droeg veel bij tot vermeerdering van zijn
roem. Zijn zwaarmoedigheid nam door een ongelukkige liefde zo'n omvang aan dat hij van 1844 af
in een krankzinnigengesticht verpleegd moest worden. / Edgar Quinet,
1803-1875, Frans letterkundige. Zijn ‘Rapport sur les épopées françaises du XIIe siècle’ (1831)
werd scherp beoordeeld, waarna hij zich tot de politiek bepaalde. In 1840 werd hij professor in
de buitenlandse letterkunde te Lyon, in 1842 aan het Collège de France te Parijs. Hij werd
echter ontslagen wegens zijn inmenging in de politiek en de uitgave van ‘Les Jésuites’ (samen
met Michelet). Na de Februari omwenteling van 1848 werd hij lid van de Constituante, daarna van
het Wetgevend Lichaam. Bij het decreet van 9 Januari 1852 werd hij uit Frankrijk verbannen,
waar hij na de val van het Tweede Keizerrijk weer terugkeerde. / Ludwig
Richter, 1803-1884, Duits schilder en illustrator. Hij wijdde zijn kunst vooral aan het
sprookje en het gezinsleven. Zijn uitstekende, vriendelijke en geestige houtsnee-illustraties
waren zeer geliefd.
blz. 526: Onze Na-oorlogse Literatuur.
Openingsrede van Prof. Dr Vermeylen, bestuurder der Kon. Vl.
Academie voor het jaar 1927, op de ‘Plechtige Vergadering’ van 26 Juni 1927; opgenomen in
Versl. en Meded. der Academie, 1927, blz. 681-688. In 1941 herdrukt in de bundel ‘Proza’, Bibl.
der Ned. Letteren.
r. 18: literaire werken; Versl.: literair werk / r. 19-21: het is het...
ontsproot; Versl.: de bewogenheid waar het uit oprees, en onder die persoonlijke
bewogenheid de meer algemeene waar zij zelve aan ontsproot.
blz. 529 r. 7: In Versl. komma achter Maar / r. 11: belang zal
hebben; Versl.: belang zal wekken / r. 24: gestorvenen; Versl.: afgestorvenen.
blz. 531 r. 3: in ‘De Vlaamsche Letteren van Gezelle tot Heden’, blz. 134 (3e dr. de tekst is licht gewijzigd). / r. 8: een individuelen; Versl.: den individueelen.
| |
| |
blz. 533 r. 14: tijdperk; Versl.: tijdvak / r. 19: verkneuteren;
Versl.: verkneukelen.
blz. 534 r. 1: hun niet; Versl.: hun nog niet.
blz. 535 r. 21: den Vlaamsen roman; Versl.: het Vlaamsche boek.
blz. 536 r. 14: die ons groter maken; Versl.: die ons ik grooter
maken / r. 23: zijn bloed; Versl.: ons bloed / r. 3 v.o.: universiteit;
Versl.: hoogeschool.
blz. 537 r. 12: maak; Versl.: maakt / r. 17: voor: bevrijding uit
onze vreesachtige omzichtigheid, stond in Versl. nog: bevrijding uit onze beklemde
atmosfeer.
blz. 538: Heildronk op Herman Teirlinck bij zijn vijftigsten
Verjaardag.
Opgenomen in het Herman Teirlinck Gedenkboek 1879-1929, blz. 8-10.
r. 18: zulke manieren; H.T.G.: zoo'n manieren.
blz. 539 r. 16: demonisch; H.T.G.: daimonisch.
blz. 541: Onze grote Interviews. Een half Uur met Pieter Bruegel.
Opgenomen in ‘Vandaag, Vlaamsche halfmaandelijksche Kroniek’, 15 Febr. 1929.
Zie ook: ‘Brueghel et l'art italien’ (Cahiers de Belgique 1928, Febr. nr
blz. 1-8), ‘Het Levensgevoel bij Pieter Brueghel’ (Meiboek, 1930).
blz. 542 r. 10 en 11: rijpe peer; Vand.: rijke peer / r. 16: o
Jeminie;
Vand.: o Jemenie / r. 4 en 3 v.o.: bij het schrijven zulke ruige kemels
door? Vand.: bij het spreken zulke ruige kerels door? /
l.r.: zulk een; Vand.: zoo'n.
blz. 543 r. 11: achter gevoelens. in Vand. nog: En
dan word ik nijdig, want ik zie wel, wat een eigen macht in den kerel zit.
blz. 544 r. 17: nu zo?; Vand.: zoo nu?
blz. 545 r. 9: pollevijen; Vand.: pollevieën.
blz. 546: De Geest van James Ensor.
Opgenomen in ‘Vandaag’, 1 Maart 1929, blz. 40 en 41, in een reeks art. van
verschillende schrijvers n.a.v. de James Ensortentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten
te Brussel. Herdrukt in de bundel ‘Proza’, Bibl. der Ned. Letteren (1941).
r. 3: hier ontbrak in Vandaag.
| |
| |
blz. 548 r. 24: tenslotte schijn is; Vand.: tenslotte wellicht
schijn is.
blz. 550 r. 8: meesterlijk; Vand.: menschelijk / r. 23: ganse
zee;
Vand.: heele zee / r. 4 v.o.: Ideeën?; Vand.: Raca voor
ideeën! /
Danken we; Vand.: Maar danken we.
blz. 552: ‘De Jazz-speler’ van Maurice
Roelants.
Opgenomen in ‘Vandaag’, 1929, 1 Mei, blz. 137-138.
r. 9: staan we geheel; Vand.: staan we nu geheel.
blz. 555 r. 11: die; Vand.: de / l. r.: is ook; Vand.: is dan ook.
blz. 558: Gezelle's Betekenis.
Inleiding tot de jubileumuitgave van Guido Gezelle's Volledige Werken, 1930,
blz. IX-XIII. Werd ook opgenomen in het Alg. Handelsblad van 28 April 1930. In 1941 herdrukt in
de bundel ‘Proza’, Bibl. der Nederl. Letteren.
r. 10: welbekende; Inl,: eenvoudige / r. 11: van eigen grond en eigen
gemoed; Inl.: van eigen gemoed / r. 15: op-end-op; Inl.: op-en-top.
blz. 559 r. 18: in Inl. dubbele punt achter muziek.
blz. 560 r. 22: geheel zijn met wat; Inl.: geheel zijn wat / r.
24:
Niets anders; Inl.: Niet anders.
blz. 563: In Memoriam Karel van de Woestijne.
Opgenomen in ‘Groot-Nederland’, 1930, Maart nr, blz. 293-300. Vergl. ook
andere art. over Karel van de Woestijne: ‘Karel van de Woestijne,
Glorie van onze Taal’ (‘Vandaag’, 1929, 20 Oct., blz. 368), ‘Karel van de Woestijne, le Poète
de l'Ame moderne’ (‘Monde’, 31 Aug. 1929), ‘Karel van de Woestijne’ (‘Monde’, 9 Juni 1928),
‘Karel van de Woestijne, De Vlaamsche Primitieven, hoe ze waren te Brugge’ (‘Vlaanderen’, 1903,
blz. 143-144). In het Van de Woestijne-nummer van ‘Vandaag’ (20 October 1929)
wordt de rij artikelen geopend door een korte bijdrage van Aug. Vermeylen: ‘Karel van de
Woestijne, Glorie van onze taal’, waarvan het begin enige overeenkomst vertoont met de eerste
alinea's van het art. in Gr. Nederland: ‘Het valt me zoo moeilijk, thans over Karel van de
Woestijne te schrijven, bekropen als ik ben door het gevoel, dat onze arme woorden slechts de
wijding ontnemen aan de groote stilte, die deze doode rondom zich uit- | |
| |
breidt. En
we zijn nog niet bij machte, den omvang te beseffen van het verlies.
‘Ik kan hem alleen zien, zooals ik hem de laatste maal zag, twee dagen voor het eind. Hij
sluimerde. Eerst herkende ik hem haast niet, daar zijn baard gegroeid was. Maar de rust van dat
gelaat met de ingevallen slapen was zoo ontstoffelijkt, dat het vers van Mallarmé van zelf in
mij opkwam: Tel qu'en lui-même enfin l'éternité le change ... Alleen zijn diepste, zijn eeuwige
wezen, ontdaan van het toevallige der dagen, straalde daar zoo zacht, naakt-eenvoudige
geheimenis.’
r. 7: ontstoffelijkt; Gr.N: zoo onstoffelijkt / r. 10: hetzelfde vers van
Mallarmé citeert Verm, eveneens in ‘Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot’, dit deel blz.
762
blz. 565 r. 22: waar het niet; Gr.N: waar het althans niet / r. 3
v.o.: vermoeinis; Gr.N: vermoeienis.
blz. 566 r. 16.: kracht; Gr.N: de kracht / r. 26: (1928) ontbrak in Gr.N.
blz. 567 r. 12: voor Het Bergmeer in Gr. N: nog: De
Leemen Torens (met Herman Teirlinck) 1928.
blz. 568 r. 17: dunkt me; Gr.N: lijkt me / r. 25: algemeen mag
heten; algemeen verspreid mag heeten.
blz. 569 r. 1: in de latere; Gr.N: in latere.
blz. 570 r. 7: Het betrof een artikel in de Nwe Rott. Crt, over de Belgische
beeldhouwer Victor Rousseau. K.v.d.W. schreef naar aanleiding daarvan in het Dagboek van den
Oorlog (18 Jan. 1915) in de N.R.C. (opgenomen in deel VIII van het Verzameld Werk van K.v.d.W.,
blz. 293-296).
blz. 572 r. 1: in Gr.N verbindingsstreepje tussen cerebraal
ontledend.
blz. 574: Constant Permeke.
Inleidend woord tot ‘Constant Permeke’ door A. Stubbe C.S.S.R. (1931) blz. 7-11.
blz. 576 r. 20: als de natuur; Inl. W.: als de natuur: maar in het
minste herkennen we de macht van de natuur.
blz. 577 r. 19: in plaats van de eerste zin van deze alinea stond in Inl. W.: Want het eerste en laatste dat van Permeke moet gezegd
| |
| |
worden lijkt me simpel dit: dat hij een schilder is. Hij bestaat
alleen door de middelen die de schilderkunst eigen zijn. / r. 4 v.o.: niet anders; Inl.
W: niets anders / r. 3 v.o.: gehelen; Inl. W: heelen.
blz. 579: Breitner.
Inleidend woord tot de catalogus van de Breitner tentoonstelling te Brussel, Januari 1932.
blz. 580 r. 4 v.o.: Doch Manet verklaart; Inl. Cat.: Doch Manet, dien
hij trouwens niet gekend heeft, verklaart.
blz. 582: De Gebroeders van Eyck.
Rede gehouden op de Van-Eyck-Hulde in de Alg. Vergadering van het Congres voor
Kunstgeschiedenis te Gent, en opgenomen in het tijdschrift ‘Kunst’, 1932, blz. 166-174. Zie ook
‘Les Van Eyck’ (L'Art Vivant, 1925, Nr, 18, blz. 7-9).
blz. 583 r. 3 v.o.: in ons leeft; Kunst: thans in ons leeft.
blz. 584 r. 6: beschouwing; Kunst: bekrachtiging.
blz. 585 r. 1: beschouwing; Kunst: betrachting / r. 22: Er is in;
Kunst: Er is er in / r. 26: stellen; Kunst: schuiven.
blz. 586 r. 23: hare; Kunst: haar.
blz. 587 r. 8: gedachte; Kunst: aandacht / r. 17: vergeestelijkt;
Kunst: vergeestigd en vergeestelijkt / l.r.: onzen geest; Kunst: ónzen
geest.
blz. 588: Een Portret van Vandervelde.
Voorwoord in het Frans, Nederlands, Duits, Engels en Spaans, tot ‘Quarante Croquis et
Dessins. Emile Vandervelde vu par Jean Maillard’, 1932 (L'Eglantine, Paris, Bruxelles). De
Franse tekst verscheen ook in ‘Le Peuple’, 21 avril 1932.
r. 4: een der voornaamste ... verschijnen; Voorw.: één der mannen die in de
groote geschiedenis van dezen tijd, als de hoogste belichaming van het Socialisme zullen
verschijnen. / r. 8: pakkende; Voorw.: een pakkende / l. r.:
onmiddellijk succes; Voorw.: onmiddellijke uitslag.
blz. 589 r. 8 en 9: hetzelfde toegewijde geloof; Voorw.: dezelfde
toewijding van geloof.
| |
| |
blz. 591: Hoger Onderwijs en Cultuur.
Rectorale rede bij de plechtige heropening der leergangen in de Rijksuniversiteit te Gent,
October 1933, gepubliceerd in het ‘Verslag over den Toestand der Universiteit gedurende de
academische Jaren 1931-1932, 1932-1933 en 1933-1934’, blz. 114-119.
blz. 591 r. 15: om aandacht; Versl.: uw aandacht.
blz. 594 r. 20: geoorloofd; Versl.: veroorloofd.
blz. 595 r. 23: spoorboekje; Versl.: treinboek.
blz. 601 r l. r.: achter vergeven zult. in Versl. nog:, en ik dank U voor Uw welwillende aandacht.
blz. 602: Conscience en zijn Leeuw van Vlaanderen.
Rede gehouden op de Conscience-hulde (3 Dec. 1933) van de Kon. Vl.
Ac. ter gelegenheid van de 50e verjaring van Conscience's dood. De
vergadering werd bijgewoond door de Koning en Koningin, de Hertog en Hertogin van Brabant, de
Min. van Openbaar Onderwijs en vele andere hoogwaardigheidsbekleders. Opgenomen in Verslagen en
Mededeelingen van de Academie, 1933, blz. 827- 830. Vergl. het art. ‘De Wedergeboorte
(De Moderne Vlaamsche Letterkunde I)’ in ‘Universum’, Nr 386, 1934, 9e jrg., blz. 5-9, en ‘Hendrik Conscience’ (De witte Kaproen,
1912).
blz. 603 r. 1: zo dat; Versl.: zoodat / r. 2: hoorden; Versl.:
gehoord hebben / r. 4: Wonderjaar; Versl.: Wonderjaer.
blz. 606 r. 16: was ... aan het werk; Versl.: vierde ... hoogtij
/ r. 2 v.o.: herkennen; Versl. erkennen.
blz. 608: Herinneringen aan Johan de Meester.
Opgenomen in Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vl. Ac., April-Mei 1935,
blz. 457-464.
r. 1: achter 17 Mei '31 in Versl. nog: op een avond in den
Rotterdamschen Kunstkring.
blz. 609 r. 3 v.o.: wordt; Versl.: werd / l.r.: die hem jong
hield.; Versl.: die hem jong hield: want jong zijn, dat is in voeling blijven met
het hart van menschen en dingen. Daarna nwe alinea: Zijn liefde was...
blz. 610 r. 1: zoetachtige; Versl.: zoetappelachtige.
| |
| |
blz. 611 r. 3 v.o.: krankzinnig; Versl.: krankzinnige, al hebben ze
ten slotte moeten toegeven, dat er in onzen waanzin, zooals in dien van Polonius, toch wel
methode zat. / r. 2 v.o.: Gelukkig; Versl.: Gelukkiglijk.
blz. 614 r. 3 v.o.: neerploffen; Versl.: terecht komen.
blz. 616 r. 14 en 15: dat meegaande; Versl.: dat opene, dat
meegaande / r. 18: nauwkeurig; Versl.: nauwkeurigst.
blz. 619 r. 1: nagedachtenis; Versl.: gedachtenis.
blz. 620: Jakob Smits.
Rede gehouden op de Academische Zitting te Mol, op 6 Oct. 1935, ter herdenking van Jakob
Smits. Opgenomen in: ‘Jakob Smits; Herdenking / Commémoration, 1855-1935’ blz. 9-14, herdrukt
in de bundel ‘Proza’, Bibl. der Ned. Letteren (1941). blz. 620, voor de 2e
alinea in Herd. J.S. nog: Dames en Heeren, het Comité van de hulde aan Jakob Smits
ben ik bizonder dankbaar, dat het mij gegeven wordt, hier voor hem, den Meester, te
getuigen.
blz. 621 r. 16: groot; Herd. J.S.: gróót / zijn die Kempen een
deel van het mensdom; Herd. J.S.: zijn die Kempen bij hem een stuk van de wereld
geworden, die Kempische menschen een deel van het menschdom.
blz. 625 r. 10: spelen; Herd. J.S.: afspelen / r. 17: gehele;
Herd. J.S.: heele / r. 18: dit; Herd. J.S.: dat.
blz. 626: De Vlaamse Letteren en het Volk.
Rede gehouden op de Hoogdagen der Vlaamse Letteren, November 1937 en opgenomen in ‘De
Gemeenschap’, Januari 1938.
blz. 632: Het Gedenkteken van Koningin Astrid.
Opgenomen in de ‘Volksgazet’ van 8 Juni 1938. Maakte deel uit van een reeks artikelen: ‘Wat
de vooraanstaande Kunstcritici en de Menschen van het Vak over het Werk van Minne denken’,
geplubliceerd naar aanleiding van de critiek op het Gedenkteken van Koningin Astrid.
r. 10: zie dit deel blz. 16 en 17.
blz. 636: Kunst en Moraal.
| |
| |
Opgenomen in ‘Leiding. Vlaamsch Socialistisch Maandschrift’, Mei 1939, blz. 260-265, herdrukt
in de bundel ‘Proza’, Bibl. der Ned. Letteren. Dit artikel is een bewerking van een voordracht,
gehouden voor het Vlaams Pleitgenootschap van Brussel, op 28 Februari 1939.
r. 18: werd een stelselmatige; Leid.: werd door Jezuïeten een
stelselmatige.
blz. 637 r. 26: Pierre Nicole (1625-1695), Frans godsdienstig
schrijver, controversist en moralist, doceerde te Port-Royal filosofie en letterkunde.
blz. 638 r. 17: dan de rede; Leid.: dan wat de rede.
blz. 639 r. 4: volstrekt in Leid. vet gedrukt / r. 7: voor
absolute; Leid.: voor een absolute.
blz. 642 r. 7: vergl. blz. 634 van dit deel / r. 8: kàn zijn; Leid.: zijn kàn / r. 11: waardig is; Leid.: maar waardig is / r. 17:
samenvat; Leid.: vervat / r. 20 .: zeloten: zij die met
onverdraagzame ijver andersdenkenden bestrijden en vervolgen / r. 21: mogen; Leid.: mógen / r. 25: dik; Leid.: duimdik.
blz. 643 r. 18: was; Leid.: is.
blz. 644 r. 18 en 19: schoonheid, die op aarde niet te vinden is; Leid.:
schoonheid. De beelden van het Parthenoon doen ons droomen van een volmaaktheid,
die op aarde niet te vinden is / 1. r.: vergl. ook blz. 384 van dit deel.
|
|