Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 626]
| |
aant.De Vlaamse Letteren en het VolkIn dit jaar 1937 worden literaire gebeurtenissen van belang herdacht: 350 jaar geleden werd onze roemrijkste dichter, Joost van den Vondel, van Vlaamse ouders te Keulen geboren; 300 jaar geleden behaalde hij zijn eerste beslissende zege met Gijsbrecht van Aemstel: 100 jaar geleden luidde Conscience's Leeuw van Vlaanderen de herleving van de Vlaamse letteren in; 50 jaar geleden overleed Multatuli. Zij bieden mij de gelegenheid om even het vraagstuk te beschouwen, dat tot thema van deze vergadering werd gekozen: de verhouding van de letterkunde tot het volk, dat wil hier zeggen, tot de massa. Dat Vondel, Conscience, Multatuli, invloed op het volk hebben gehad, hoef ik niet te onderstrepen; zij hebben verholen krachten sewekt, niet alleen in de kunst maar ook in het maatschappelijk streven, zij hebben naast hun esthetische ook een ethische betekenis, zij zijn een stuk van ons geweten geworden. Er is me trouwens in de wereldgeschiedenis geen enkel dichter van werkelijke grootheid bekend, die uitsluitend aan zijn kunstzinnigen vorm zijn hogen rang zou te danken hebben: want een groot dichter is altijd een volledig mens. Doch de eigenlijke vraag ligt elders: bij de drie, die ik daareven noem- | |
[pagina 627]
| |
de, was de ethische of sociale invloed niet slechts een gevolg, maar wel, op sommige ogenblikken althans, een doel waar ze bewust op afstuurden. Vooral Multatuli: hij heeft zich nooit als zuiver kunstenaar willen voordoen, zijn gehele werk beoogt verspreiding van denkbeelden, vrijmaking van den geest; voor het probleem, dat heden onze aandacht vergt, komen alleen zijn roman Max Havelaar en de zedenschets Woutertje Pieterse in aanmerking. De vraag is nu deze: werd door sociale of ethische bekommernis de kunst geschaad? Ik zou in dat opzicht enig voorbehoud willen maken voor vele boeken van Conscience, die op De Leeuw van Vlaanderen volgden: met allen eerbied en alle liefde voor den mens, kan ik toch den indruk niet vermijden, dat het volk er meer bij gewonnen heeft dan de kunst. Gedreven door wat hij zijn maatschappelijken plicht achtte, heeft de schrijver zich geleend tot zekere verenging, tot zekere conventies, die ons thans hinderen. Doch herleest zijn Leeuw van Vlaanderen: de onwezenlijke romantiek van den tijd, waar hij niet aan ontsnappen mocht, doet ons door haar naïeveteit even glimlachen, maar juist het levend gevoel voor de wedergeboorte van het Vlaamse volk geeft aan menige bladzijde een ongemene grootheid. Herleest Max Havelaar: wie zou daar den kreet van verontwaardiging, de zucht naar gerechtigheid, den gloed van de edele overtuiging willen missen? Herleest de strijd- en hekelgedichten van Vondel, den man die steeds een trillende echo was van al wat Europa en het Christendom beroerde: de geschillen tussen Arminianen en Remonstranten kunnen ons niets meer schelen, maar wat een geweldige en diep- | |
[pagina 628]
| |
dringende kracht heeft zijn partijschap, evenals bij Milton, aan zijn vers geschonken! Ik zou u deze oplossing van het vraagstuk willen voorstellen: een kunst die een ander doel dan zich zelf najaagt, is onvermijdelijk geschonden, wanneer de idee het werk aangeplakt wordt; zij kan integendeel rijker worden aan menselijke stof, wanneer de idee, die den schrijver in bezit genomen heeft, deel uitmaakt van zijn innig wezen, wanneer hij die in het bloed heeft, wanneer die zo vermengd is met zijn levensvisie, dat ze daarvan niet meer afgescheiden kan worden. In de Vlaamse letteren zijn er velen, bij wie het opzet om tot het volk te gaan zwaarder woog dan de drang om volmaakte romans of gedichten voort te brengen: ons volk is hun oneindig veel verschuldigd, maar in de meesten onder hen stelt de lezer, die met enigen smaak begaafd is, heden geen belang meer. Doch daartegenover staat, dat een natuurlijke samenhang met het volk onze literatuur haar meest kenmerkende trekken heeft gegeven. Geen wonder: na 1830 is de Nederlandse taal uit het bestuur, het gerecht, het leger verbannen, uit al de organen waar een regering over waakt; en daar het onderwijs de hogere standen verder verfranst, komen onze letterkundigen veelal uit het volk of de kleine burgerij, - van Hendrik Conscience af, die, uit het vaderhuis verdreven omdat hij zijn gebiedende roeping wil volgen, zonder een duit, door een vriend opgenomen, wiens kamer hij deelt, daar zijn Leeuw van Vlaanderen schrijft, of Ledeganck, onaanzienlijk klerkje te Eekloo, maar die zich door noeste vlijt opwerkt en de Gentse Universiteit | |
[pagina 629]
| |
gaat bezoeken, waar hij enkele malen in de week te voet naartoe trekt, en zoveel anderen nog, Door van Rijswijck, Zetternam... tot den brood- en suikerbakker Stijn Streuvels en den treinconducteur Gustaaf Vermeersch. Bedenkt daarbij, dat zij het werktuig van hun kunst, hun taal, moesten verdedigen. Zij wisten zich vanzelfsprekend verbonden aan het lot van de Vlaamse Beweging. Zelfs later hebben de meest verstandelijk verfijnden nooit opgehouden, zich heel dicht bij het volk te voelen. Ik moet bekennen, dat dit ook andere dan voortreffelijke gevolgen heeft gehad. Langen tijd bleek het gebied van de Vlaamse letterkunde nogal beperkt. Roman en toneel waren niet bijzonder gelukkig wanneer zij zich buiten het boerenbedrijf of de kleine provinciestad waagden; zij bleven grotendeels aan regionalisme overgeleverd. De bergtoppen werden niet bestegen, van waar de gezichteinder naar de vier winden zich uitbreidt. De proeven van gemoedsontleding boden te weinig verscheidenheid van plans en schakeringen, bereikten niet die hoogten van hartstocht, waar de ziel vermenigvuldigd wordt en boven het gewone gedoe stijgt. Het instinct had de overhand op het intellect, en daaronder had ook de stijl doorgaans te lijden. Ik heb wel eens de vermaning van Meredith mogen herhalen: More brains! Maar die tijden zijn achter den rug. En dit is heden de eigenaardige verdienste van de Vlaamse letteren: wanneer ze zich uit de kleinburgerlijkheid loswonden en de cultuur zich bij het instinct kwam voegen, behielden ze toch die gezonde kloekheid, | |
[pagina 630]
| |
die alleen aan de communie met het volk te danken is. Ziedaar een vruchtbaren grond. Het mag ons geluk heten, dat we gespaard bleven voor dat soort van individualisme, dat in vereenzaming verdort. Als de enkeling een wand optrekt tussen zich en de gemeenschap, dan scheidt een andere wand, in hem zelf, wat hem met die gemeenschap verbindt van wat alleen hem zelf toebehoort. Hij kan zich dan niet als geheel meer uitdrukken, in zijn volheid, in zijn eenheid, maar slechts van uit datgene wat hem tot een uitzondering maakt. Wat zijn werk aldus aan vreemde schoonheid winnen kan, verliest het aan ruime menselijkheid. In de Vlaamse letterkunde ontkomen zelfs de persoonlijkste uitingen zulk een vernauwing. Vandaar die gemakkelijke breedheid van rythmus, dat rechtstreeks accent, die van zelf deinende bewegingskracht. Gezelle is hiervan het beste beeld, want wie verbond in dezelfde mate natuur en eenvoud met fijnbedreven kunstzin? Lang stond hij alleen... Maar merkwaardig is, dat wanneer Van Nu en Straks het teken van een nieuw getij werd en hier de heerschappij vestigde van het vrije, mooie, zelfdoorvoelde woord, het tevens den samenhang van den schrijver met de gemeenschap predikte. Om nu slechts van de grootsten onder de doden te gewagen: als we b.v. Buysse lezen, bevinden we ons niet meer in een boek, maar midden in het leven; en zelfs het werk van onze meest individualistische dichters spreekt me niet tegen. Tot zelfs bij hem, den groten geest Karel van de Woestijne, en tot waar hij voor de menigte onbegrijpelijk blijft, hoort ge toch altijd den gehélen mens, met zijn bloedwarme aardsheid die nog | |
[pagina 631]
| |
de opperste mystische sfeer van de ziel doorsiddert, - den gehélen mens, daar hij, evenmin als zijn Vlaamse broeders, zich ooit in den ivoren toren opsloot, en zich steeds gedragen voelde door al het trachten en verlangen van de wereld rondom zich. Het ziet er gelukkig niet naar uit, dat die les in onze hedendaagse literatuur verloren zou gaan!
1937 |
|