Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 582]
| |
aant.De Gebroeders Van EyckDe vraag die hier mag gesteld worden, is wat de gebroeders Van Eyck in dit jaar 1932 voor ons nog betekenen. In welke mate zij nog deel uitmaken van ons leven, welke lessen hun werk ons nog altijd voorhoudt. Ik bedoel hier niet het belang, dat ieder groot kunstenaar voor ons heeft. In een groot kunstwerk is er iets, dat altijd actueel blijft, naar het zo dikwijls aangehaalde vers van Keats: A thing of beauty is a joy for ever. Bij het beschouwen van een groot kunstwerk, uit welken tijd, uit welk land ook, voelen we ons telkens meer mens, mens in een verhevener zin. Maar hier wens ik meer bepaald de vraag te stellen: heeft, buiten die algemene waarde, de Aanbidding van het Lam Gods er niet ook een heel bijzondere voor ons Vlamingen of Nederlanders? Indien we onder het woord ‘genie’ vooral het scheppen van iets nieuws, van iets onverwachts willen verstaan, dan lijken me de gebroeders Van Eyck - die ik hier van elkaar niet scheiden wil, ik laat het graag aan anderen over, een grens tussen die beiden te trekken, - dan lijken me de gebroeders Van Eyck, zeg ik, de geniaalste kunstenaars die ooit in Vlaanderen geleefd hebben, - genialer zeker, in dien zin, dan Rubens, genialer zelfs | |
[pagina 583]
| |
aant.dan die andere grote vinder, Pieter Bruegel de Oude. Ik weet wel, dat ze niet uit den hemel gevallen zijn: zij hebben in hun eigen land voorgangers en voorlopers gehad; en niet alleen hier, want de kunst uit het eind van de 14e en het begin van de 15e eeuw, waar ze uit opgroeiden, omvat allerhande bestanddelen van verschillende, ook uitheemsen oorsprong, en het meest kenmerkende van die kunst, waar zij van uitgingen, mag een internationale stijl heten. Maar uitgaande van dien internationalen stijl maakten zij ineens een geweldigen sprong vooruit, een bijna bovenmenselijken sprong, - een genialen sprong, en terwijl zij de hoogste en klaarste uitdrukking brachten van wat geheel hun tijd verlangde, de samenvatting en de zuiverste cristallisatie van het diepste geestesstreven van geheel hun tijd, stelden zij die synthese op nationalen bodem, spraken zij er iets van ons diepste wezen in uit, legden zij den vasten grondslag tot die Vlaamse school, die dan een eeuw lang het Westen zou beheersen, van de Oostzee tot Portugal, en haar invloed tot in het hart van het andere grote kunstgebied, Toskane, zou laten gevoelen. Door hun daad is dus iets van nationaal gevoel bewuster geworden. Als ik van nationaal gevoel spreek, bedoel ik geenszins dat romantische nationalisme, dat een volk binnen netjes getekende omtreklijnen insluit en scherp het ene volk van het andere scheidt, maar veelmeer dat besef, dat ons volk, globaal genomen, iets eigenaardigs in de wereld is en wel iets dat er zijn mag. Als dat besef in ons leeft en ons tot nieuwe daden aanwakkert, dan hebben we dat nog voor een deel de gebroeders Van Eyck te danken. | |
[pagina 584]
| |
aant.Wat meen ik nu daarmee, als ik beweer dat zij, in de schilderkunst, de definitieve belichaming brachten van de essentiële gedachte van hun tijd? Ik zie dat zo in: in dien overgang van de middeleeuwen tot de moderne tijden, in die jeugdjaren van de moderne tijden, was de leus en de boodschap: objectieve beschouwing, - d.w.z. de dingen niet alleen meer zien in verband met een bovenzinnelijke idee, maar ze ook beschouwen op zich zelf, - als hebbende ook een betekenis en een waarde op zich zelf, - het aardse leven heeft een waarde op zich zelf, en niet alleen meer in verband tot het hiernamaals, de persoonlijkheid heeft een reden van bestaan op zich zelf en niet alleen meer als lid van de gemeenschap, de kunst heeft een betekenis op zich zelf, ter versiering van dit leven, en niet alleen meer als dienares van het geloof, de natuur is niet alleen meer symbool van het goddelijke wezen, maar moet ook op zich zelf begrépen worden, naar die wetten en verhoudingen, die de menselijke geest redenerend en op proefondervindelijke wijze vatten kan, - alle dingen moeten begrépen worden, hoe ze zijn, waarom ze zó zijn, ieder afzonderlijk verschijnsel wordt op zich zelf onderzocht, naar de innerlijke noodwendigheid van zijn bouw, de immanente kracht van zijn leven. Dat wil niet zeggen, dat de mensen minder christelijk waren geworden, maar dat de waarheid waar ze op dat ogenblik van hun ontwikkeling het meest behoefte aan hadden, niet meer alleen een alomvattend begrip was, ook niet meer in de eerste plaats gezocht werd in die stemmingsfeer die den mens met een alomvattend begrip verbindt, maar veelmeer in de werkelijkheid rondom hem, in de ontelbare vormen van de duizendvoudige natuur. | |
[pagina 585]
| |
aant.Begin van de objectieve beschouwing, dat is eigenlijk het begin van de inbezitneming der wereld door hetgeen we thans den wetenschappelijken geest noemen. En dit gaat gepaard met een verruiming van den gezichteinder, met het stellen van nieuwe mogelijkheden, met het voorgevoel van allerlei veroveringen, met een nieuwe bezielende hoop. Bij het ingaan zelf van den modernen tijd hebben de gebroeders Van Eyck den geest van dien tijd sterker in zich samengevat dan wie ook, er den volledigsten en zuiversten kunstvorm voor gevonden, de middelen bemeesterd die de kunst nodig had ter bemeestering van de natuur. Zij hebben elke gedaante en elke stof in haar kenschetsende hoedanigheid met wat verf op hun panelen weer doen leven, zij hebben om zo te zeggen elken levensvorm opnieuw geschapen, elk ding met het eigen karakter, dat het van alle andere dingen onderscheidt. In de Aanbidding van het Lam Gods zijn de mensen gezien in en samen met het aardse landschap, dat zich wijd en zijd ontrolt, zij zijn een onderdeel van de natuur geworden. De Adam van Jan van Eyck is als het manifest van die nieuwe opvatting der wereld. Er is in de ganse kunstgeschiedenis wellicht geen, die in het opzicht van objectieve waarneming waarder mag heten. Hij is niet gezien naar een begrip van schoonheid, dat zich tussen den kunstenaar en de werkelijkheid stellen komt, maar zijn grootheid ontstaat uit zijn waarheid zelf, uit den ernst en de vrome aandacht en de liefde waarmee het leven hier waargenomen wordt en bestudeerd, eenvoudig omdat hij een stuk van het alom heilige leven is, - het is door dien eerbied zelf voor de natuur, dat hij een religieuzen indruk | |
[pagina 586]
| |
aant.maakt. Het geheel nieuwe daarbij is, dat de schilder zich niet tevreden gesteld heeft met den schijn, die zich aan zijn ogen voordeed, maar dat hij duidelijk heeft getoond, na al de gestalten zonder beenderen die voorafgingen, hoe de innerlijke structuur van het lichaam de uiterlijke verschijning verklaart, hoe huid en spier en zenuw en been samenhangen, hoe dat alles een organische eenheid uitmaakt. Hetzelfde geldt voor de portretten van Jan van Eyck: ik geloof, dat er ook in latere tijden geen schilder geweest is, die zo klaar, zo wetenschappelijk klaar, het verband voelbaar en tastbaar heeft gemaakt tussen de oppervlakte en wat er onder zit. Die werkelijkheidszin nu, die het kenmerk van den nieuwen geest in de westerse beschaving was, we mogen wel aannemen dat hij beantwoordde aan sommige diepe drijfveren van onzen stam, want nergens heeft die zich in de kunst op overtuigender en glorierijker wijze uitgesproken dan in deze lage land en aan de zee. Het voornaamste verschil tussen de kunst, die den invloed van den Latijnsen geest heeft ondergaan, en de kunst in het Noorden, als we die als grote gehelen beschouwen, ligt wellicht hierin, dat de ene een neiging vertoont om hare visie pasklaar te maken naar een voorafbestaand schema van schoonheid, terwijl de andere rechtstreeks naar de innerlijke of uiterlijke werkelijkheid grijpt en den vorm uit die werkelijkheid zelf van binnen naar buiten laat groeien. Zo is de kunst van de gebroeders Van Eyck, van Bruegel, van Rembrandt. Maar niemand heeft dat stelselmatiger tot zijn uiterste gevolgen gedreven dan de gebroeders Van Eyck. Nooit heeft de werkelijkheidszin van ons volk zich reiner voorgedaan dan bij | |
[pagina 587]
| |
aant.hen. Niemand heeft meer gedaan dan zij, om hem tot een blijvend kenmerk van ons volk te maken. En nu is er nog wat anders: de wijze waarop zij de werkelijkheid gezien of liever aanschouwd hebben is zo doordringend, dat ze niet alleen de innerlijke structuur van de dingen weergeven, maar het innigste leven. Zij aanschouwden de dingen met wat ik daareven vrome gedachte noemde, zodat het beeld, zonder iets van zijn waarheid erbij in te boeten, toch als in een bezonken visie, in een louterder atmosfeer gezien is, zodat het als muziek tot onze ziel fluistert, zodat het in het mysterie van het innigste leven baadt. Zij hebben ons de schoonheid doen ontwaren van de dagelijkse dingen die ons omgeven, de schoonheid waardoor elk ogenblik tot een openbaring kan worden. Zij hebben de minste dingen in een verheerlijkend licht gezien, zodat de stof als vergeestelijkt is. Zij hebben niet naar een ideaal gegrepen, dat boven de werkelijkheid staat, maar getoond dat ge in die werkelijkheid ver genoeg moet dringen om in de werkelijkheid zelf het ideaal te vinden. En dat beantwoordt ook aan ons diepste wezen; want die les mocht ten onzent nooit meer te loor schemeren: dat samengaan van zoveel liefde tot den glans van al het aardse, mét zoveel innigheid, die al het aardse tot bezit van de ziel maakt. Daardoor zijn de gebroeders Van Eyck, na 500 jaar, nog altijd evenzeer van ons, mogen we ze evenzeer beschouwen als eeuwig geldende leermeesters van onzen geest.
1932 |
|