Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 538]
| |
aant.Heildronk op Herman Teirlinck bij zijn Vijftigsten VerjaardagMijn waarde Herman, de Nestor van de M.C. heeft me verzocht ter inleiding van dit boek een samenvatting te leveren van uw persoonlijkheid en uw kunst. Niets minder. Wat heel vererend voor mij is. Maar ge zult erkennen, dat die vriend hiermede blijk gaf van een, voor iemand die romans wil schrijven, verbijsterend gebrek aan psychologisch inzicht. Moest ik die uitnodiging ernstig opvatten, dan zoudt ge mij gemis van ernst verwijten. Wie kon er u ooit te pakken krijgen? Ik heb geen tijd om een heel boek over u samen te stellen: Het Leven van Proteus, of Twaalf Ambachten en Dertien Overwinningen. En dan... toen gij twintig waart en ik zeven-en-twintig, mocht ik u, bij dat groot verschil in jaren, over uw glas ‘panaché’ - want, een geheim symbolisme gehoorzaam, dronkt ge toen altijd ‘panaché’, - met een critisch oog opnemen. Nu we tot denzelfden leeftijd gevorderd zijn, zouden zulke manieren niet meer passen. Ik wil u liever zeggen, wat ik het meest blijvende acht, dat gij ons geschonken hebt. Want wie kan voorspellen, hoeveel er van uw zoals van ons aller werk zal wegvallen? Maar er blijft het ferment, dat gistte door het geheel: | |
[pagina 539]
| |
aant.Gij zijt onder ons, als mens en als schrijver, de volledigste verpersoonlijking van de Fantasie. Haar bezingend, bezing ik u zelf: zij is het, die ons met de schoonheid van uw woord en van uw wezen verkwikt; de Fantasie, zonder welke er geen wijsheid is; want de wijsheid van de pezewevers, erwtentellers en azijndistillateurs is een voortdurende vergissing; de Fantasie, die alleen ons kan samenstemmen met de eeuwig wisselende, goddelijke ongerijmdheid van het leven; zij, het Spel en de Dans, waardoor het beste van het kind in ons bestendigd blijft; die u toonde, dat iedere stond vol nieuwe mogelijkheden zit en twintig wegen opent op het avontuur; die demonisch in u roert als geweldige en zoete hoop, terwijl ge den asem der toekomst opsnuift; die u leerde, uit ieder uur het sap te zuigen, o dagenmelker, steeds bereid naar een droom, een wordende werkelijkheid te grijpen, er zelfs een zwierig salto mortale voor te wagen, en, waar een andere zich den hals zou breken, telkens op uw voeten terecht te komen; die u in staat stelt, om morgen misschien een epos in vier-en-twintig zangen te dichten, een kanon te gieten, een grondwet voor den verenigden Balkan te ontwerpen of een nieuwe staartster te ontdekken; zij, die van u den ongebondene bij uitnemendheid maakt; die u het gisteren verwezenlijkte laat vergeten voor de proefneming van vandaag; die tot het ogenblik niet zegt ‘Verweile doch, du bist | |
[pagina 540]
| |
so schön!’ maar: trek gerust voorbij, ge zult nog schoner worden; die den mooien schijn wel eens waarder maakt dan de kale werkelijkheid; die onze vijf zinnen met vijf kan vermenigvuldigen; die u een te duidelijke intuïtie van de relativiteitsleer gaf, om pretensie in u te gedogen, en u ook op die wijze behoedde voor de grootste zonde tegen den H. Geest, nl. een vervelend mens te zijn; de Fantasie, die u kroonde tot den aan leven rijke èn milde, een ziel die nooit een spaarpot werd; zij, de geest, die over alle zwaarte van smart ten slotte zegeviert; en u de duurzame jeugd schonk, dat wil zeggen het vermogen om in aanraking te blijven met het hart der dingen. Mochten mijn woorden haar bezweren, nog lange jaren te kralen in het gezonde glas geus, dat ik, haar en u ter ere, Herman, in het lentezonnetje hef! Amen.
1929 |
|