Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 366]
| |
aant.De Bisschoppen en de Vlaamse ZaakAl zijt ge nog zo vriendelijk gestemd, en wilt ge van alle zaken slechts de schone zijde zien, toch zult ge niet beweren, dat de bisschoppen ons, Vlaamsgezinden, tot nu toe verwend hebben: neen, waarachtig niet, op hun schoot is het Nederlands nooit als een troetelkind geweest, dat met vertrouwende ogen naar een lieven beschermer opkijkt. Maar dat zou nu veranderen. Reeds werd door een onzer katholieke tijdschriften in een roes van geestdrift geprofeteerd: het Vlaamse volk stond op een keerpunt van zijn geschiedenis; de Voorzienigheid had op den eersten zetel van 't Katholieke België een man geplaatst, die de heiligheid der Vlaamse zaak had gevat. ‘Voorkomend treedt hij ons tegemoet. Hij wil ons als vader schenken wat wij als verstootelingen niet konden bekomen. Maar niet verplicht wil hij handelen, neen, vrij en mild zooals het een vorst, een kerkelijken vorst, betaamt;’ en ‘de blijde dageraad is eindelijk aangebroken: de dageraad van 't opkomend leven en de verwinnende liefde.’ We hadden nog niet uitgeblazen, of... daar sprak de Aartsbisschop zelf. Kort voor de opening der Kamers, nu het wetsvoorstel Coremans op het gebruik van | |
[pagina 367]
| |
aant.'t Nederlands in de vrije onderwijsgestichten er door ging komen, heeft de hoogste geestelijkheid voorschriften afgekondigd, waardoor zij dat gebruik in de katholieke scholen uit eigen beweging regelt. De betekenis van dit stuk zal niet onderschat worden: de zes bisschoppen, van wie zulk een invloed uitgaat over ons land, hebben het ondertekend; zij geven er niet enkel wenken van practischen aard, maar bespreken de beginselen, waarnaar de verhouding van de moedertaal tot het Frans moet worden vastgesteld; aan die beginselen verlenen ze zulk een algemene geldigheid, dat ze die niet alleen op hun eigen gestichten willen zien toepassen, maar meteen te velde trekken tegen de vervlaamsing van een Staatsuniversiteit, net alsof deze hun ook toebehoorde. Sommige Vlaamse katholieken hadden misschien in hun hopend hart bij voorbaat besloten, de aartsbisschoppelijke ‘voorkomendheid’, wat die ons ook brengen zou, zonder zo nauw te kijken met vrolijk geluid van trompen en schalmeien te begroeten. Maar velen zijn er echter, die hun teleurstelling niet onder stoelen of banken steken. Wie, zoals ik, waarlijk geen grote verwachtingen had, en in het geval niet hoofdzakelijk koren op den anticlericalen molen wil zien, zal ook in bewuste oorkonde het goede weten te onderscheiden: zelfs de hogere geestelijkheid vindt het nu raadzaam, toch eindelijk iets toe te staan; - hoe weinig ook: 't is een teken dat we vooruitgegaan zijn. We worden erkend als een macht. Tien jaar geleden hadden de bisschoppen ons zeker niet, waar ze ons voorbijstapten en... lieten staan, zo kwistig | |
[pagina 368]
| |
aant.met ‘eau bénite de cour’ besproeid; tien jaar geleden hadden ze niet hun fijnste wijnmoer-kleurige handschoenen aangetrokken, om de Nederlandse taal zeer beleefd te verwurgen, en ze dan onder bloemen te begraven. De bisschoppelijke voorschriften kunnen samengevat worden als volgt: alle Vlamingen zouden genoeg Nederlands moeten kennen, om ‘in die taal op een zuivere en zelfs sierlijke wijze verheven gedachten te kunnen uitdrukken.’ Maar: het Frans moet den voorrang behouden. Het zij nu uit en gedaan met die onchristelijke minachting voor ‘la langue des classes populaires.’ Maar het Frans zal de taal der hogere beschaving blijven. Waardeer den Vlaamsen Leeuw: het is ook een dier. Maar: de Gallische haan, zo willen we 't, zal altijd hoger kraaien dan... zíjn gesnork. Dus: elken dag op school een lepel Nederlands, maar het Frans, nunc et semper, met volle vaten. Aan 't hoofd der algemene beschouwingen, die ons leren waarom het Frans onherroepelijk de overhand moet hebben, maakt zich een misverstand breed, dat niet verder mag lopen: ‘Het Vlaamsch alleen is heden niet meer voldoende. Er is geen huisvader, bezorgd om de toekomst zijner kinderen, die niet voor hen een degelijke kennis van de Fransche taal wenscht... De studie van het Nederlandsch bevorderen ten nadeele van wereld-talen, dat ware onze zoo werkzame en ondernemende Vlaamsche bevolking achteruit doen gaan, haar de middelen ontnemen waardoor ze deel kan nemen aan den algemeenen vooruitgang van wetenschappen, letteren, kunsten, handel, nijverheid.’ | |
[pagina 369]
| |
aant.Neen, zo zit de vork niet in den steel! Als die zin: ‘de studie van het Nederlandsch bevorderen ten nadeele van wereld-talen’, alleen betrekking had op het lager onderwijs, dan waren er allerlei punten te bezien: of het beter is, de studie van een wereld-taal te bevorderen ten nadele van de moedertaal; of het mogelijk is, in de lagere school, de kinderen degelijke kennis van twee talen in te pompen; en als het mogelijk blijkt, op welken ouderdom met de studie der tweede taal moet begonnen worden, wil men gezonde ontwikkeling en practische vorming van den geest niet belemmeren: paedagogische vraagstukken, waarover ik liefst door mannen van 't vak antwoorden laat; en daar zie ik juist hoe op het ‘Congrès des professeurs de langues vivantes,’ onlangs te Gent gehouden (geen flaminganten-meeting!) aangenomen werd, dat ‘de studie der moedertaal niet mag bemoeilijkt worden door diegene van eenige andere taal vóór de leerling den ouderdom van tien jaar bereikt heeft.’ Wat er van zij, wie zal niet in principe wensen dat, na voldoende kennis der moedertaal, de gelegenheid om ook Frans te leren eenieder verstrekt worde? Doch de hierboven aangehaalde zin slaat op het gehele onderwijs. En zo tracht men te werk te gaan met de zonderlinge veronderstelling, als zou het gebruik van het Nederlands als taal van het onderwijs in middelbare scholen of universiteit, de degelijke studie van ‘wereldtalen’ uitsluiten. Wie heeft er dan ooit zulk een eng-nationalistischen droom gekoesterd? Misschien wel Mgr. Waffelaert, die al heeft hij het stuk mede ondertekend, waarin zo herhaaldelijk op het | |
[pagina 370]
| |
gevaar van afzondering gewezen wordt, kort te voren (redevoering op 29 Mei l.l. voor de Congregatio Prosynodalis gehouden, en verschenen in de Collationes Brugenses) onversaagd het Vlaams en het Nederlands voor verschillende talen liet doorgaan en zei: ‘Et maximi quidem momenti hoc est, ne scilicet adoptando linguam, litteratura, ut ajunt, seu libri et scripta neerlandica passim adoptentur, legantur, spargantur... Si lingua nostra flandrica amanda, servanda ac tuenda est adversus daemonium meridianum gallicae impietatis, ut simul cum lingua servetur patria fides catholica, patriique mores christiani, non minus servanda ac tuenda est adversus septentrionalem haereseos ac rationalismi daemonem.’Ga naar voetnoot* Ja, de bisschop van Brugge wellicht, tot voor een paar maanden, maar wij niet. Want waar is de flamingant, die voor elken ontwikkelden Vlaming de kennis van Frans, Duits en Engels niet noodzakelijk acht? En hoe dikwijls werd er door de vrienden onzer zaak niet op die gedachte gehamerd, dat, als men eens zijn eigen taal volkomen baas is, het goed aanleren van andere, bijzonderlijk van Germaanse talen, zeer vergemakkelijkt wordt? | |
[pagina 371]
| |
aant.Het misverstand dat ons ondergeschoven wordt, 't is die vermeende tegenstrijdigheid tussen de grondige studie van het Nederlands en die van de ‘wereld-talen’; die vermeende tegenstrijdigheid tussen een nationale en een Europese opvoeding. 't Is nog altijd het oude sprookje van onzen Chinesen muur, en dat sprookje laten de franselaars niet gewillig varen, want ze verrichten er wonderen mee: voor de Vlaamse kudde die er naar luistert, worden voze knollen tot citroenen hertoverd, - maar ook de broden, helaas, tot stenen! Neen, neen: we willen zeker en vast in voeling blijven met de grote bewegingen der cultuur (tussen haakjes gezegd: de Noord-Nederlandse cultuur geeft ons al zo weinig niet). Maar ik vraag onze katholieke broeders - behoudens al hun eerbied voor de hoofden van hun Kerk, en hoeveel ze in dit geval ook voelen zouden voor een minnelijke schikking, - ik vraag hun of er enig vergelijk, enig toegeven mogelijk is op dat éne punt: dat het onderwijs de Vlaamse kinderen eerst en vooral tot Vlamingen moet maken; dat dus, in het gehéle onderwijs, al worden er een of twee of drie andere talen aangeleerd, het Nederlands den voorrang moet hebben? Wie dat niet aannemen kan, wie dààrvoor niet ijveren wil, maar zich eenvoudig bij de beschouwingen der bisschoppen neerlegt, kan moeilijk het verwijt ontgaan, dat hij het grondbeginsel zelf van de Vlaamse Beweging, op onderwijsgebied, prijsgeeft.
Kijken we de ‘Maatregelen van toepassing’ eens na. Ik houd me bij de voorschriften betreffende het Vlaamse land. | |
[pagina 372]
| |
aant.In de klassen, die tot de humaniora voorbereiden, zal het onderwijs, voor alle vakken buiten Frans en Nederlands, tweetalig zijn. De herderlijke brief vergeet echter te zeggen in welke mate. Daar is dus maar weinig pak aan. Maar voor de humaniora zelf laat de uitleg niets te wensen over: ‘De studia humaniora zijn, in wezen, dezelfde bij al de Europeesche volkeren. Zij zouden hun doel missen, indien zij den Belg opgesloten hielden binnen de enge grenzen van zijn land; zij zijn bestemd om den jongeling, tot welk volk hij ook behoort, die algemeene vorming te geven die hem tot een hooger onderwijs bekwaamt, die hem den weg baant tot de universitaire studie van wetenschappen, letteren, wijsbegeerte. Noodig is bijgevolg, dat de voertaal van 't onderricht in de aldus begrepen humaniora een internationale taal weze; in ons land kan dat, klaarblijkelijk, niet anders zijn dan het Fransch.’ Toch, met het oog op ‘het nationale belang van den Belgischen burger,’ zal óók Nederlands geleerd worden: twee uren in de week voor spraakleer en letterkunde; - daarenboven zal de leraar, in alle vakken (Frans, Duits en Engels uitgezonderd) zich van tijd tot tijd met zijn leerlingen in 't Nederlands onderhouden. Hoeveel en wanneer kan niet ‘met wiskundige nauwkeurigheid bepaald worden.’ Dat geven we gaarne toe! ‘De leeraar moet over een zekere vrijheid van beweging beschikken. Wij schatten bij benadering, dat men aan het gebruik van het Vlaamsch gemiddeld een uur per dag zou kunnen besteden.’ Halt! hier blijven we een ogenblikje stil. Had ik het | |
[pagina 373]
| |
aant.niet gezegd, dat de grote drogreden van ‘Vlaams contra Europees’ telkens zou opduiken? Hier hebt ge ze weer! Maar ditmaal draagt ze zo duidelijk op haar doodonschuldig gezicht het teken der sophistiek, dat men die grappenmaakster alleen op een grapje zou willen onthalen. Want wie kan nu staande houden, dat een onderwijs, omdat het tamelijk eenvormig is bij alle Europese volken, daarom noodzakelijk een internationale taal gebruiken moet? Terwijl toch bij alle volken van Europa, wier taal niet voor zo internationaal mag gehouden worden als Engels, Duits of Frans, dat tamelijk eenvormig onderwijs in de volkstaal gegeven wordt, - Vlaanderen alleen uitgezonderd! Wien zoudt ge 't kunnen wijsmaken dat in Holland, Italië, Spanje, Zweden, waar zeker aan 't aanleren van vreemde spraken de nodige plaats wordt ingeruimd, maar de taal voor alle andere vakken de volkstaal is, de jongens daardoor onbekwaam zijn tot hogere studiën, en later geen levendig aandeel kunnen nemen aan het werk van het mensdom? Maar betekent onze Belgische wetenschap iets meer voor de wereld dan de Noord-Nederlandse? En valt het niet op, hoe juist onze ‘Belgische’ beschaving te gelijk minder nationaal èn minder internationaal is dan de Noord-Nederlandse? Als men op zulke kronkelwegen omgeleid wordt, dan kan men moeilijk den argwaan onderdrukken, dat de genomen maatregelen niet noodzakelijk afgeleid werden uit de vooropgestelde overwegingen, en deze zag men dan toch liever vervangen door een duidelijke verklaring, die b.v. luiden zou: de Staat wil ons een hervorming opleggen; wij wensen dat te beletten, omdat die hervorming, om die en die redenen van overlevering en | |
[pagina 374]
| |
aant.opportunisme, ons niet bevalt, en omdat Staatstoezicht, in welken vorm ook, ons zeer onaangenaam zijn zou; en daarom zullen wij 't wetsvoorstel Coremans in den doofpot helpen, door, nog juist op tijd, een klein beetje toe te geven. Hadden ze dat gezegd, de bisschoppen, dan hadden we eens kunnen onderzoeken, of zonder enig toezicht de Staat wel een ‘effectus civilis’ mag verlenen aan de diploma's, door een vrij gesticht uitgereikt, en die gelijkstellen met de zijne. Maar het vatten van een koe bij haar horens schijnt in den stijl der sierlijke welsprekendheid niet te passen. En zo blijft er ons niets anders over, dan te bewonderen, hoe spitsvondig en eenvoudig toch, in die ‘maatregelen van toepassing’, alle toezicht onmogelijk wordt gemaakt: er zal Nederlands gesproken worden, zeker, nu in deze les en dan weer in een andere, hier eens vijf minuten en daar tien of twaalf, en ‘bij benadering’ wordt dat op een uur per dag geschat: de leraars zullen dat onder elkaar wel klaarspelen, - ze blaken toch zo algemeen van geestdrift voor onze taal, die leraars die zelf in 't Frans werden opgevoed. Tot buiten de lessen zal in de colleges een oog in 't zeil gehouden worden: ‘De gesprekken, onder leerlingenGa naar voetnoot* en tusschen meesters en leerlingen, zullen in beide talen gevoerd worden. De oversten der gestichten zullen er op waken, dat de meest gesproken taal | |
[pagina 375]
| |
aant.de minst gekende zij’. Welke taal zou dat in Vlaanderen wel kunnen zijn? En tot bekroning, een eindexamen, waarin de Vlaming ook ondervraagd zal worden over ‘de tweede taal.’ Het Nederlands? Dat kan wel, maar 't moet toch niet: hij heeft de keuze tussen Nederlands, Duits en Engels. Als hij maar zoveel van zijn eigen taal kent als van Engels of Duits! Hij mag er zelfs minder van weten! De jury zal samengesteld zijn uit ‘een leeraar en den bestuurder van het kollege waartoe de leerling behoort, en voorgezeten door den opzichter van het diocees of door zijn gemachtigde.’ Mein Liebchen, was willst du noch mehr? En alsof dit alles niet voldoende was om den geest van ‘voorzichtigheid,’ die de gehele oorkonde kenmerkt, in het ware licht te stellen: die maatregelen zijn niet toepasselijk op de scholen der hoofdstad. Daar zal men later wel voor zorgen. Intussen staat Brussel vermeld onder de hoofding ‘Onderricht van het Vlaamsch in de kolleges van het Walenland.’ Ik zou over dit alles geen woorden verliezen, - iedereen ziet wel dadelijk wat hij verwachten mag, - indien ik niet te dier gelegenheid wijzen wilde op het principieel verkeerde van het ingevoerde ‘tweetalig’ stelsel. Want dat is het ergste: dat deze nieuwigheid vatbaar is voor uitbreiding of niet kan ons maar weinig schelen, daar de geest zelf noodlottig werkt. Gesteld dat men de bisschoppelijke onderrichtingen met de eerlijkste stiptheid zou willen nakomen: de overgrote meerderheid der leraars zouden dat niet kunnen, - en al konden ze 't best, het resultaat zou armzalig mogen heten. | |
[pagina 376]
| |
aant.Er wordt hun voorgeschreven hoe ze zullen te werk gaan: nu eens Franse en dan weer Nederlandse vertalingen, soms verklaringen in het Nederlands, opgave der vakwoorden in beide talen, van tijd tot tijd Nederlandse herhalingen van Franse lessen, enz. Nu, de leraars hebben een door-en-door Frans onderwijs ‘genoten,’ - en vergeten we 't niet: de bisschoppen verwerpen uitdrukkelijk de vervlaamsing van een universiteit. Maar weet men dan wel, hoevéél studie er nodig is, om een bepaald vak, dat men in 't Frans heeft aangeleerd, in het Nederlands te doceren, - in een natuurlijk-vloeiend Nederlands te doceren? Ik verzeker u, dat het waarachtig geen spelletje mag heten! Zal de meester - die gewoonlijk al overlast is, - zich die moeite nog kunnen en willen getroosten, als hij tot niet meer verplicht is, dan van tijd tot tijd wat Nederlands te spreken? Wat zal hij doen? Maar wat kàn hij? Hij ook, met zijn leerlingen, is tot de rampzaligste ‘tweetaligheid’ gedoemd! Over weer en wind praten is niets, wat technische termen opzeggen is een kleinigheid, maar zodra hij iets bijzonders zal moeten behandelen, zal hij eerder in 't Frans denken, en nu en dan 't een en ander daarvan in 't Nederlands vertalen. Die vertaling zal zijn wat ze kan: maar al was ze nog zo voortreffelijk, een vertaling blijft ze toch. En die methode noem ik vervalsend en verdervend in den grond. Want nooit verlost ze den Vlaming uit zijn halfslachtigheid. Op het jongste Natuur- en Geneeskundig Congres, verleden maand te Brugge vergaderd, heeft zich een merkwaardig feit voorgedaan: het voorstel om een Frans- | |
[pagina 377]
| |
aant.Nederlands vakwoordenboek op te maken werd verworpen. En wel terecht: we moeten ons onze wetenschap in het Nederlands eigen maken en daarvoor is genoeg materiaal voorhanden. Zo hebben we daar het tweede principe waar niemand, die een eerlijke hervorming van 't Vlaams onderwijs beoogt, iets op toegeven mag: om dien organischen samenhang van eigen wezen, gedachte en uitdrukking, zonder welken zich geen mens geheel vrij kan voelen, moeten de Vlaamse jongens in 't Nederlands leren dénken - en zich in spontaan-zuiver Nederlands hun geesteswereld opbouwen, tot in haar bijzonderste en verhevenste delen door de taal verbonden met hun dieplevend, onvervreemdbaar, onverloochenbaar Vlaamszijn. Waar dat niet geschiedt, blijven ze onbeholpen uit het hun opgedrongen Frans vertalen; waar dat niet geschiedt, bezitten ze feitelijk géén taal meer. En 't ware ten slotte nog beter, dat er in de katholieke colleges slechts één vak door middel van de moedertaal geleerd werd, maar dan grondig, zonder bijmenging, alles eraan louter Vlaams, - dan dat er in alle vakken wat in 't Vlaams ‘herhaald’ of ‘vertaald’ wordt. 't Was me vooral te doen om het klaar-afscheiden van beginselen, die we niet mogen inruilen tegen nog zoveel schotels vol linzeboontjes. Ik hoef me dus niet meer op te houden bij het hogeschool-vraagstuk. Te meer daar een ander medewerker aan dit tijdschrift zijn voornemen te kennen gaf, dit onderdeel van den herderlijken brief in een volgend nummer te behandelen. Zoals ge vermoedt, overigens, is de redenering hier | |
[pagina 378]
| |
aant.geheel dezelfde, want op het gebied van hoger onderwijs kan ze ongetwijfeld nog meer diensten bewijzen dan op welk ander. Laat men het schelste licht vallen op de betekenis der universiteit voor den vooruitgang der internationale wetenschap, en stelt men de zaak zo voor, als zouden nationaal en internationaal belang elkander niet goed verdragen, dan kan men zonder veel moeite tot de slotsom komen, dat 't een voor 't ander moet onderdoen. En 't is waarlijk roerend om te zien, hoe de bisschoppen naar algemeen-geldende beschouwingen grijpen... om een uitzonderingstoestand te willen rechtvaardigen, - hoe ze, juist uit name van de Europese beschaving, een onderwijsstelsel verdoemen, dat bij alle volkeren van Europa als het enig natuurlijke wordt beschouwd, - alleen niet in België. Doch hiermee mag het voorlopig volstaan. Nu laat ik het woord liefst aan anderen over... Aan anderen, van wie 't verwacht wordt dat ze zullen spreken, in 't volle besef van hun verantwoordelijkheid: Want de boodschap der bisschoppen betreft niet belangen der Kerk, maar van 't Vlaamse Volk; en nog eens, het geldt daar beginselen, waaromheen niet geschipperd mag worden; hoe de hogere geestelijkheid ook poge onze taal meer dan vroeger te doen waarderen, zo luidt toch haar wil: aan het Frans zal de voorrang en de overheersing verzekerd blijven. - Wat menen de Vlaamsgezinde katholieken daarvan? Van hen mag het waarlijk gezegd worden, dat ze ‘op een keerpunt van hun geschiedenis’ staan!
1906 |
|