Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
aant.Pleisterbeelden van George MinneHet is nu vier jaren geleden dat ik ze zag, maar nog richten zich op in mijn geest die hoge en hoekige, stijfoplijnende gestalten. Daar was in-ééns de smart van eeuwen, als een kreet. Waar vandaan gekomen, uit welke woestijn-desolatie ener aarde nog in vorming, heel dat primordiale mensdom, deerlijke lichamen tegen elkaar geleund en scheef buigend in evenwijdige schuinte naar de dorheid van den grond, den nek voor eeuwig gebogen onder welken vloek? En die vrouwen met beenachtige handen ineengekrompen op het schrale vlees van een doodgeboren kind, en al die eindeloze droefheid, eindeloos stilzwijgend en strak onbeweeglijk, waar vandaan gekomen? Openbaring plots van kunst zeer ongewoon: die symbolischvereenvoudigde anatomieën - als uit rotsen gehouwen grootheid van Aegyptische beelden, - afgewerkt met de ontroerde en meelijdende hand der naïefste Gothieken. Vaten van wee! zij zeiden het noodlot van verborgen machten op dat naakt arme-mensen-vel, de verlatenheid van doodgeweende ogen midden onder geheimen, en daarna het eind van alle denken, den laatsten val der armen die tegen de uitgemergelde en pijnlijke lichamen plakken, te moe om voortaan nog een gebaar op te | |
[pagina 17]
| |
aant.heffen. Dingen heel heel ver in het geheugen verzonken zeiden ze, zij stonden daar als autochtonen ener verdoemde aarde, in de tijden der Genesis. Vergeten in een dorpje van Vlaanderen leeft de kunstenaar die uitgebeeld heeft de oneindige ellende van alles, in gestalten groot als van steen alleenstaand door eeuwen heen.
1893 |
|