De muzikale week
Er is op het ogenblik geen virtuoos ter wereld wiens terugkomst zóveel harten zó geweldig kan doen popelen als Jascha Heifetz. Voor zijn sensationele come back op 28 mei, na een afwezigheid van bijna twintig jaar (wat vliegt de tijd!) had hij het 5de Mozart-concert gekozen met dat van Brahms. En werkelijk, hij is nog steeds, misschien hoe langer hoe meer, de grootste violist van deze tijd. Dat merkt onmiddellijk iedereen. Daar valt niet eens over te redeneren, dusdanig ontegensprekelijk troont hij boven alle moeilijkheid. Zij hield op te bestaan. Eens en voor goed werd zij bedwongen. Een hogere trap van gemakkelijkheid, waarmee hij de ontelbare imponderabilia van een viool en van haar bespeler beheerst, is zelfs niet denkbaar. Men ziet, men hoort niet dikwijls het waarlijk volmaakte, het buiten kijf onovertreflijke. En daarbij nog de onbeschrijfbare toon van zijn Stradivarius, welke Dolfijn genoemd werd, waarschijnlijk omdat hij even toverachtig klinkt als de lier van Arion, de dichter-musicus die op de rug van zulk een vis, bekoord door zijn spel, ontkwam aan een schipbreuk. Heifetz zou dergelijke mirakelen kunnen doen, en als hij ons zijn wonderbaarlijk avontuur vertelde, zouden wij hem geloven.
Wat mij bij de half-mythologische mensen van deze soort voornamelijk intrigeert, is de manier waarop zij ontsnappen aan de beruchte taedium vitae, de levenszatheid, die meestal volgt wanneer iemand de opperste toppen van het wensen en van het kunnen bereikt heeft. Als elke triomf van tevoren behaald wordt. Als er niets meer te veroveren blijft, niets meer te overwinnen, ook niet de talloze wisselvalligheden van het eigen lichaam en de eigen geest. De supreme virtuoos, die sinds zijn tiende jaar de weinige meesterwerken honderde malen speelde (sedert lang verschijnen er geen nieuwe) en die dan soms als de dichter zucht en prevelt: ‘La chair est triste et j'ai lu tous les livres.’ Heifetz bedient zich op dat dode punt van een stokvoering welke aan de frase capricieuze accenten toevoegt, die door hun fantasie de speler en de hoorder samen gelijkelijk prikkelen en verlevendigen.
Omdat men de begeleidende instrumenten automatisch toetst aan de solist, zijn zulke buitengewone ontmoetingen bijzonder gevaarlijk voor het orkest, en menigeen zal hebben waargenomen, de meesten met griffe bewondering, sommigen met een zure spijtigheid - zowaar die zijn er! - dat het Concertgebouworkest (onder Van Beinum) op het plan der superioriteit kan concurreren met de allerbesten. Ik citeer slechts ‘de Turkse muziek’ uit het concert van Mozart. De kenners zouden opgesprongen zijn om te applaudisseren (zoals dat in Mozarts tijd gedurende uitvoeringen gebruikelijk was) van louter plezier over het elan en de natuurlijkheid in volstrekte precisie waarmee die opwindende passage gegeven werd.
Op het Volksconcert van verleden zaterdag (2 juni) waren het orkest en zijn leider in dezelfde overtreffende trap volmaakt. De 96ste symphonie van Haydn, ‘het wonder’ geheten omdat er na de eerste Londense auditie een luchtkroon naar beneden tuimelde zonder iemand te bezeren, verdiende deze keer haar naam wegens de absolute perfectie harer vertolking, een wáár wonder van zangrijkheid, van mooie, tintelende, zwevende ritmiek, van totale geacheveerdheid in al haar details, van springlevende frisheid en spontaniteit alsof zij gisteren gecomponeerd werd, van een raakheid, een kwiekheid, een poëzie en een boeiendheid (tot in de vele generale-pauzen!) waarover men even verrukt als verbaasd stond. Het tweede piano-concert van Saint-Saëns, magnifiek gecomponeerd in de meest elektriserende stijl der Franse romantiek, overal even nobel van inventie en fantasie, volkskunst in de edelste betekenis, gelijk Victor Hugo, Delacroix en werkend als champagne, kwam eruit met de impetueuze vaart en energie welke het nodig heeft. De ontzaglijk zware piano-partij (zwaarder dan Liszt, zwaarder dan alles!) werd door Edith Farnadi, een Hongaarse, woonachtig te Wenen, voorgedragen met een zwier, een securiteit, die het intellect verbluften door de transcendente techniek, het hart verkwikten door een onafgebroken welling van lyriek en poëzie. Geen twijfel aan: Saint-Saëns, een poos lang miskend - zijn tegenstanders in Frankrijk beweerden dat hij eigenlijk Cohen heette!! en dat spreekt boekdelen - is een der grote meesters geweest van de vorige eeuw.
Le chant du Rossignol van Strawinsky (te fragmentarisch, tè van de hak op de tak gecomponeerd om de titel poème symphonique te dragen, maar nog wel merkwaardig wegens de chromatiek van enkele zijner thema's) en L'oiseau de feu van dezelfde auteur uit zijn zelfde periode (1917), die vandaag klassiek, op het randje van ouderwets aandoet, werden weergegeven met een innerlijke concentratie, een psychische spanning, een technische verzorgdheid een allure, een maestria en een vanzelfsprekende eenvoud, welke even overtuigend waren, even merveilleus doeltreffend als in de symphonie van Haydn. Ik lees in de maandelijkse mededelingen van het Concertgebouworkest, in optima forma voor zijn reis naar Italië en naar Wenen, dat een aantal leerlingen van het Milanese Conservatorium Van Beinum per brief verzocht hebben om een onderhoud ten einde met hem over enige onderwerpen van gedachten te kunnen wisselen. De leerlingen der hogere klassen van de drie Hollandse conservatoria zouden goed geïnspireerd zijn wanneer zij dit voorbeeld volgden.
Het wordt ook meer dan tijd dat enkele mijner waarde collega's, die nota bene uitstekende oren bezitten, hun systematisch obstructionisme tegen Van Beinum staken. Die houding is op niets gebaseerd dan op blinde partijdigheid. Voor de kenners heeft zij niet de minste redelijkheid, noch grond. Zij raakt kant noch wal. Zij wordt langzamerhand pure en malle monomanie. Zij bewijst enkel dat sommige hersens vijf en twintig jaar ten achter bleven in hun normale groei. Gelijk Mengelberg vroeger, zo staat Van Beinum heden aan de spits der dirigenten, en gelijk het Amsterdams orkest onder Mengelberg tot de alleruitnemendste behoorde van de aardbol, zo bekleedt het vandaag dezelfde super-eminente rang. Dit is een zuiver technisch feit waartegen niets, volstrekt niets kan worden te berde gebracht. En als hierin ooit verandering komt, zal ik de eerste zijn om het te zeggen, want ik ben zeer gesteld op een orkest en op een dirigent voor wie het woord onmogelijk geen zin heeft.
De overige gebeurtenissen zijn van geringer importantie maar niet onbetekenend. Op de Kunstmaand gaven Erna Spoorenberg en Geza Frid 'n superbe uitvoering van Moessorgsky's Kinderkamer, een der ongelooflijk schaarse composities die geen precedent hebben in de geschiedenis, en bijgevolg intrinsiek geniaal zijn. En zie even hoe dat gegaan is. Vandaag gelden die onnoemelijk geraffineerd-individualistische liederen voor ‘volkskunst’. Maar toen Moessorgsky ze schreef, werden ze slechts door heel weinigen begrepen, en het duurde veertig jaar alvorens de mensen ze leerden horen. De cultuurregelaars moeten met zulke eventualiteiten een beetje rekening houden, willen zij geen domme dingen zeggen. Ik denk hier onwillekeurig aan de tekst van Adriaan Roland Holst op het nationale monument. Hoe duidelijk spreekt hij me toe! Hoe mannelijk ontroerend, hoe sterk, hoe onbetwistbaar geformuleerd! Hoe boven-persoonlijk! Hij dwingt de lezer tot nadenken en dat is nuttig. Over enkele jaren, wanneer het intellect een tikje geoefender, gescherpter is, zal iedereen hem begrijpen. De functie van de ware kunstenaar zal altijd zijn om het begrip, het inzicht van de evenmens te verruimen, te verdiepen, te verrijken, en de onbegrepene (hij is zeldzaam tegenwoordig) betaalt daarvoor gaarne de prijs.
Wanneer Geza Frid hard werkt, ken ik geen sensitiever, geen magistraler begeleider dan hij. De zeer levende voordracht van Erna Spoorenberg zou nog kunnen winnen aan bekoring als zij haar zang minder zorgelijk intoneerde, minder betraand, als een kind dat te weinig vreugde smaakt en welks binnenste niet helemaal zonnig is. De rest van haar programma stak ongunstig af naast Moessorgsky. De 3 verzen van Heine welke Frid becomponeerde, zijn te macaber, te cynisch, te 1830-romantisch om op muziek te zetten. De Hongaarse Volksliederen van Kodaly kregen een te rudimentaire muzikale achtergrond om te interesseren. Vergelijk ze met de Griekse volksliederen van Ravel om het verschil te bespeuren in visie en draagkracht. De liederen welke Mozart maakte klinken zonder uitzondering onbeduidend. Een goed lied schrijven was het enige wat hij blijkbaar niet kon. De meestal burgerlijke gesitueerdheid van het lied lag hem niet. Hij was een aristocraat, evenals Moessorgsky, evenals de echte mensen uit het echte volk.
In de dirigenten-crisis die ons bedreigt en waarvoor ik reeds een jaar of drie geleden waarschuwde, tracht de Kunstmaand te voorzien door het uitnodigen van jonge talenten. Het is stellig niet de schuld van haar directeur Jan Huckriede, en evenmin van het orkest, dat ook deze keer Jan de Hoog gefaald heeft. Ik hoorde hem in de Kleine Ballet-suite van Diepenbrock en de Suite pour petit orchestre van Roussel. Hij kan maatslaan, en dan nog heel primitief, maar dat is alles. Hij kan een partituur lezen, en dan nog heel oppervlakkig, doch daarmee houdt het op. Au fond weet hij niet wat een tempo is, een frase, een klank en zijn verhoudingen, een orkest en zijn schakeringen. Sinds hij debuteerde, maakte hij geen vorderingen. Er moet iets niet deugen in ons onderwijs, en wat hier mankeert dient opgespoord te worden.
Overeenkomstige desillusie berokkende mij Marinus Voorberg, uitstekend musicus, voortreffelijk pianist, doch ontoereikend geschoold in het vak van dirigeren. Hij laboreert aan dezelfde tekorten als Jan de Hoog, doch staande voor een koor en een orkest tegelijk, voelde hij zich nog erger geremd. Met het Vocaal Ensemble van de N.C.R.V. en ‘Het Radio Bach Orkest’ introduceerde hij de curieuze bloemlezing welke de Duitser Hans Grischkat samenstelde uit vergeten composities van Bach, en titelde ‘Vom Reiche Gottes’. Het zijn allemaal merkwaardige stukken, hoewel sommige schetsmatig schijnen en onvoltooid. Vormen zij een architectonisch aannemelijk geheel, een handeling met een ontwikkeling? De muzikale expressie van de uitvoering stagneerde voortdurend op een te onveranderlijk vlak van eender tempo en uniforme ritmigheid, om daarover te durven oordelen.
Met de vermelding van het waardeerbare recital dat de excellente violoncellist Max Rodriguez (hij heeft een buitengewoon mooi instrument) en de bekwame pianist Klaas de Rook, die evenzeer uitmunt als clarinettist, op 1 juni presenteerden aan de abonné's van de Kunstmaand, kan deze balans gesloten worden. Er is veel muziek in de jeugd-sonate van Sem Dresden, maar de lijnen zijn wat vaag. Er is veel goedwilligheid in de jeugd-sonate van Henriëtte Bosmans, maar toen zij dit werk maakte, was zij te jong (23) en te onervaren om een stijl te hebben. In de herinnering echter luistert men naar beiden met erkentelijkheid.