Ouverture Kunstmaand
Zoals gewoonlijk heeft de Amsterdamse Kunstmaand haar uitvoeringen begonnen met een concert van haar orkest. De opening kwam een beetje vroeger op de kalender om niet te interfereren met het Festival, en zij geschiedde zonder toespraak, in tegenstelling tot vorige jaren. Er bestond ook geen reden om de trompetten te steken. Ondanks de grotere publiciteit was de Bachzaal half-leeg en onder de andere helft bevonden zich haast evenveel genodigden als abonné's. Wie zou dat hebben verwacht toen hij deze winter de zaal van het Concertgebouw vol zag lopen voor hetzelfde orkest? Wie kan dat verklaren en wie weet daar raad op? Ik niet.
Even tevreden en hups als steeds kwam Anton Kersjes onder hartelijk applaus naar zijn lessenaar en zette een Sinfonia in van A. Rosetti. Kent u Rosetti? Neen? Dat mag gerust. Hij is een der vele componisten die opgang maakten gedurende hun leven, en daarna de tijdgenoot worden van iemand die minder in de mode was, b.v. van Bach of van Mozart. Een dankbaar onderwerp voor een doctor om op te promoveren.
Hij deed in talent heel weinig onder voor de Mozart der Salzburgse periode en was slechts tien jaar ouder. Geboren als Rössler in Bohemen, trok hij naar Parijs en won er de gunst. Wat zou er gebeurd zijn wanneer dat Mozart was gelukt? Vandaag luistert men enigszins verstrooid bij Rosetti omdat men alles van te voren kent want het werd een tikje beter en boeiender gezegd door zijn jongere collega. Toch kijkt men soms verwonderd op: het trio van het menuet en de schertsende finale. Twee aardige trouvailles. Maar niet genoeg zelfs voor zo'n symfonietje in duodecimo-formaat.
Onmiddellijk hierop klonk de diepere toon, de authentieke, van de meester: een adagio en een rondo voor viool, zeer zuiver, met een kalme en gevoelige streek gespeeld door Jaap Schröder. Hoewel men de schoonheid zag naderen, gelijk in de hymne van Boutens, kwam zij nochtans niet binnen en bleef toeven op de drempel. Door Rosetti was de hoorder in een sfeer van conventie gebracht, welke Mozart enkel had kunnen verdrijven wanneer de begeleiding het spel van de solist in voortreffelijkheid had geëvenaard. Nu dook de vraag op of het Mozart nooit verveeld zou hebben om zo dikwijls hetzelfde te schrijven in de trant zijner eeuw, als een virtuoos hem dat verzocht.
Een klassieke orkest-partituur, hetzij van de hoogste hetzij van een lagere rang, is als een grote pas gewassen ruit waardoor men helder kijkt naar buiten. Het is onmogelijk om het geringste smetje op het glas niet direct te zien, even duidelijk als de dingen vóór de transparante wand.
Er is niets verraderlijkers voor een orkest dan zo'n schijnbaar gemakkelijke partituur. Men zou zweren dat de dirigenten dit nog niet begrepen hebben. Altijd nemen zij weer een klassieke partituur, waar men het minste veegje bespeurt als een ongelukkige kras op een fotografisch cliché. Misschien heb ik het vijf jaar geleden al gezegd. Maar nog steeds is Anton Kersjes niet uitgepoetst. Nog steeds werd de ruit niet ongeschonden gaaf als een open lucht. En helaas, men kan niet anders doen dan ieder rimpeltje bemerken. Curieus dat hetzelfde orkest proper en net musiceerde in La oración del torero van Joaquin Turina, een aangenaam Spaans stukje op de manier van een jonge Debussy. Waarom ligt de accuratesse hier dichter in het bereik, of waarom hinderen minieme oneffenheden daar niet? Het zou de moeite waard zijn voor een dirigent dit fenomeen te onderzoeken.
Bovenmate was ik benieuwd naar de Symfonia welke Bertus van Lier in 1954 componeerde voor de Kunstmaand en waarvan een herhaling werd gegeven.
Nooit heb ik pijnlijker beseft hoe gruwelijk wijd de afstand soms is tussen de beker en de lippen. Blijkbaar had men de auteur niet geraadpleegd, want nimmer geloof ik, zou hij toestemming hebben verleend tot een dergelijke executie. Deze compositie kan en mag niet worden uitgevoerd met slechts vier violoncellen en twee contrabassen, en na een oefening welke reeds onvoldoende was om te geraken tot een approximatieve beheersing van de noten, laat staan een exacte.
Het werk scheen me nauwelijks herkenbaar. Waar waren die twee zesstemmige koren van strijkers, waar waren die twee koren van blazers, waar waren die tien episoden, elk verschillend van expressie, welke ik er twee jaar geleden ontdekte? Verdwenen. Waar was die ‘andere muziek’ gelijk ik haar toen noemde? Verdwenen. Geen spoor van over. Waar was de vervoering die ik er ontwaard had, die onloochenbare aangegrepenheid, en dat onbetwijfelbare accent van echtheid? Verdwenen. En die vele graden van emotie? Verdwenen. Alles gebeurde op hetzelfde vlakke, levenloze plan, waar niet eens een vage poging werd beproefd om tenminste de schijn te redden. Heb ik bij de première gedroomd? Neen, duizendmaal neen. Niet toen. Doch deze vale, slordige verknoeiing, verbroddeling, massacrering zal mij beklijven als een nachtmerrie.
Het baat niet de componist te condoleren. De Kunstmaand is aan Bertus van Lier amende honorable en restitutie verschuldigd.