Boris Godoenow
Het ongeluk wilde, dat die dirigent moest aftikken en opnieuw beginnen te midden der hallucinatorische stervensscène van Tsaar Boris, wanneer de doodsklok luidt, die Moessorgsky zo poignant verneembaar maakt met enkele zuiver-muzikale klanken, meesterstaaltje van ‘concrete muziek’ uit het jaar 1874.
Dat ongeluk had zijn moment zeer slecht gekozen, tenminste voor sommige hoorders en de componist, wier laatste illusie - de eindpaal te halen zonder catastrofe - het teniet deed. Reeds honderden malen in de loop van de avond had het gedreigd met een ramp, als dat zó doorging. Ontelbare keren had ik verbouwereerd zitten griezelen bij slingeringen in het koor, schommelingen in het orkest, waggelingen onder de solisten, een onophoudelijk gedobber waarvan men draaierig werd en schrikkerig als voor een noodlot dat men langzaam-aan ziet genaken. Maar steeds had Van der Bijl kans gevonden op een compromis, een minnelijke schikking. Tot het werkelijk niet meer door de beugel kon. Toen hij moest aftikken om het hele slot niet te laten mislukken.
Zulke wisselvalligheden hadden niet mogen en niet behoeven te gebeuren. Het vocale en instrumentale materiaal dat op de estrade van het Concertgebouw de dirigent ten dienste stond, was van uitmuntende kwaliteit.
Allereerst het R.-K. Hoofdstadkoor, een uitgebreide gemeenschap van zeer bruikbare, welklinkende stemmen, die hun partij, preponderant in de opera Boris Godoenow, praktisch voldoende kenden, ten minste wat de noten betreft. Doch van hun rol in het drama toonden zij weinig begrip, en de betekenis van de tekst welke zij zongen, scheen hun te ontgaan. Door het instrumentale kader waarin zij optraden, voelden zij zich blijkbaar meer verstrooid, soms meer verward dan gesteund, wegens gebrek aan gewoonte, en plotseling geplaatst in een omgeving van klank die hun wild-vreemd was. Oorzaak: tekort aan studie, tekort aan instructie.
Vervolgens het Utrechts Stedelijk Orkest, dat, zowel als autonoom orgaan als in functie van begeleider, gerekend mag worden tot een onzer slagvaardigste ensembles.
Het is ook een onzer ensembles die het meest overbeladen en overbelast zijn met een seizoen-arbeid welke hun zeer zelden enige rust, enige verademing gunt in de zenuwspannende taak van elke avond ergens anders te moeten musiceren. Hoe dikwijls zouden zij de grote partituur van Boris Godoenow hebben doorgenomen? Ik durf het niet gissen. Maar zij weten stellig even goed als ik, dat Moessorgsky's Boris dozijnen moeilijkheden behelst welke het voortreffelijkste orkest der wereld vandaag zelfs niet overmeesteren kan zonder een nauwgezette oefening, en ik ben ervan overtuigd dat zij de eersten zijn om de improvisaties, de approximaties te betreuren, waartoe buitensporige omstandigheden, in strijd met ieder artistiek geweten, hen verplichten. Daar kan nauwelijks meer gevergd worden dan dat alles ongeveer klopt. Oorzaak dezelfde: gebrek aan tijd, gebrek aan repetitie.
Voorts de rij der solisten, veertien in aantal, onder wie vier doublures. Op twee na (Feodoor en Xenia, Boris' kinderen, te schraal van geluid en te onbedreven) zouden allen zonder risico overgeplant kunnen worden - op voorwaarde van een kundige regisseur natuurlijk - naar het toneel der Ned. Opera, waar twee anderen (Siemen Jongsma en Annie Delorie) sinds lang reeds een gevestigde reputatie hebben.
Ik zou Jongsma (Boris), altijd zeer uitstekend in het recitatievische gezang, rondweg verkiezen boven de aartsberoemde doch te uitgestreken Christoff, en hem wellicht een vergelijking waardig oordelen met Sjaljapien, wanneer hij maar wilde besluiten om een vastere, een nettere intonatie aan te leren in de aria's en in de arioso's. De rol echter van de Poolse prinses Marina, een dramatische sopraan, convenieert de geprononceerde alt-stem niet van Annie Delorie, die daarenboven haar partij te onachtzaam had voorbereid. Een geheel onverwachte, zeer bevredigende prestatie verrichtte Leo Larsen als lyrisch tenor in de rol van Gregory, jonge monnik, daarna Dimitry, valse kroonpretendent, en het benieuwt mij hoeveel toekomst er nog zit in deze zanger. De bariton Frans van de Ven toonde zich vocaal buitengewoon eminent en qua karaktertekening zeer indrukwekkend als Warlaam, de bedelmonnik. Met dezelfde gereedheid tot bewonderen of waarderen kon men luisteren naar de alt van Leni Henning (Xenia's min), de tenor van Gerard Honing (de Idioot), de bas van Peter de Vos (Pimen de kroniekschrijver) en de tenor Paul Hameleers, beurtelings prins Sjwisky en bedelmonnik.
Met een dergelijke bezetting (Annie Delorie geenszins uitgezonderd) was een harmonisch sluitende opvoering bereikbaar. Dat zij in vele onderdelen niet verwezenlijkt werd, lag wederom enkel aan tijdgebrek en te korte samenwerking.
Ten slotte de dirigent Theo van der Bijl. Ik vertrouw de beweegredenen die hem brachten tot een vertolking dezer volksopera in concertvorm. Zij wortelen ongetwijfeld in een warme genegenheid voor Moessorgsky's eniglijke muziek. Ik wil dus veronderstellen dat Van der Bijl gedaan heeft wat hij kon. En ik zal hem daarom niet verwijten dat hij in plaats van Moessorgsky's eigen redactie, de bewerking gebruikt heeft waarin Rimsky Korsakow (in 1896 en 1908) de ‘onhandigheden’, de ‘hardheden’, de ‘fouten’, de ‘zwakheden’ van de gestorven componist die zijn vriend was, meende te moeten corrigeren en retoucheren om het werk ‘toegankelijker te maken voor iedereen’ en om ‘een kwaadwillige kritiek het zwijgen op te leggen’. Ik ben het eens met Rimsky als hij zegt dat er in zijn ‘verbeterde’ editie nog genoeg over blijft van Moessorgsky's pittige originaliteit, en hoewel onze achterstand betreurend, kan ik mij indenken dat Van der Bijl heden ten dage nog een voorzichtigheid geraden achtte die vijftig jaar geleden verklaarbaar was.
Maar wat ik niet begrijp is dit: Waarom heeft de dirigent enorme lappen geschrapt, liever dan het concert een half uur vroeger te laten aanvangen en de pauze te bekorten? Onder die coupures bevond zich het absoluut geniale tafereel waar de tsarewitsj zijn vader het verhaal doet van de ruzie tussen Nastia (de min) en de papegaai Papingka. Onder het geschrapte bevonden zich nog andere muzikale kostbaarheden, te veel om te noemen, te veel ook om te dulden, zelfs fragmenten welke voor een goed verstaan van de handeling onmisbaar zijn.
Wat ik evenmin begrijp: Waarom herstelde Van der Bijl de twee laatste tonelen niet in hun oorspronkelijke (omgekeerde) rangorde? Beschouwd uit de gezichtshoek der traditionele opera is het misschien effectvoller om te eindigen met de dood van Boris. Doch beschouwd van een intrinsieker dramaturgisch standpunt is het veel zinrijker, en niet minder pakkend, om te eindigen met de oproerige koren van het volk, het luiden der alarmklokken, de fanfares van de valse Dimitry, en op het lege toneel, onder een rosse gloed van brand, de eenzame jammerklacht van de Idioot.
Slechts sporadisch is de dirigent gekomen of genaderd tot het stadium in de voordracht waar een juiste interpretatie uitmondt en culmineert: het herwekken, het herscheppen van de psychologische gesteltenis, het klimaat, de atmosfeer welke de componist bewoonde terwijl hij zijn werk schreef. Vermoedelijk was het wederom gebrek aan tijd, en alle bijkomstige beslommeringen, onrustigheden, onveiligheden die tijdnood veroorzaakt, ja zeer waarschijnlijk waren het de nijpende zorgen voor het bloot materiële, welke de aandacht en de energie van de dirigent zodanig absorbeerden dat het wezenlijke hem ontglipte.
Overal in ons land moeten de muzikale meesterwerken worden voorbereid onder diezelfde fnuikende obsessie, en hoe groter, hoe zeldzamer zij zijn, des te meer hebben zij daaronder te lijden. Wie zal het initiatief nemen om zo beschamende, zo deprimerende, zo onnutte toestanden te doen ophouden?
Ondertussen, en niettegenstaande de onvolkomenheden van het resultaat hunner pogingen, hebben Van der Bijl en zijn medewerkers recht op onze dankbaarheid.
De Boris Godoenow van Moessorgsky vertegenwoordigt een uiting van de menselijke geest, en een openbaring van de muziek, waaraan wij minstens éénmaal per jaar zouden moeten worden herinnerd. Bij wijze van tegenwicht; bij wijze van onmisbaar contrast, om enigermate de overvloed van classicisme en conformisme te neutraliseren welke de vrije ontplooiing ener persoonlijke muzikale conceptie onafgebroken belemmeren en bijna onmogelijk maken. Eénmaal per jaar zou Boris die ingeboren, steeds verstikte wens naar bevrijding uit de boeien van de formule moeten komen verlevendigen. Want dat werk van Moessorgsky is zo goed als uniek in de geschiedenis. Het is de enige compositie die geen noot schoolse muziek bevat. Geheel onvoorbedacht, buiten alle theorie en regels om, welde de klank rechtstreeks op uit de bron, uit zijn onbewustheid, uit de reflexen van een wonderbaarlijk ongerept gemoed.