Muziek bij Rembrandt
De Rembrandt-herdenking is even onverwacht als weinig glansrijk begonnen op het dubbele volksconcert van maandagavond 9 april te 7.15 en 9.15 uur, waar het Concertgebouworkest, gedirigeerd door Henri Arends, voor de eerste en de tweede maal de compositie uitvoerde, welke Sem Dresden, gehoor gevend aan een uitnodiging van de Wereldomroep, dit jaar vervaardigde volgens het schilderij Saul en David.
Er bestaat gewis geen muzikaler onderwerp dan het navrante verhaal van de roemruchtige koning wiens hart vertroebeld raakt door een boze geest, en die, verlichting zoekend in de muziek, tot zijn dienaars zegt: ‘Vindt me een goed musicus en breng hem bij me.’ Er bestaat ook vast en zeker geen hachelijker onderwerp voor een componist, en niemand die zich daaraan waagde is het ooit gelukt de juiste toon te treffen. Waarom niet? Omdat de muziek in deze verschrikkelijke geschiedenis de nederlaag lijdt. Want aanvankelijk slaagt de bezwering, zodra David de herder is aangekomen op zijn ezel, met brood, een zak wijn, een geitje, en met zijn harp. Menig keer zal hij de spoken afweren die Saul besluipen. Tot aan het brekingspunt, dat Rembrandt in beeld brengt, zal de bezwering slagen. Met de linker hand grijpt de koning een gordijn en bedekt zich de helft van het vermagerde gelaat. Alsof hij een traan wegveegt. De rechter hand tast naar de speer. De blik van het ene open oog staart radeloos omhoog, alsof het luistert. En David speelt een lied dat onmerkbaar machteloos wordt. Gaat de speer suizen door de lucht? Misschien.
In die vastgelegde seconde uit de opgeschorte tijd culmineren en botsen de mogelijkheden van twee levens met al hun tegenstellingen en wisselvalligheden. Ook met hun beider psychische inslag, welke heeft geleid tot deze extreme situatie. De toeschouwer in het Mauritshuis, die gelijk Rembrandt het Boek Samuel zal gelezen en herlezen hebben, kan zich rondom de silhouetten der twee personages niet alleen hun verleden reconstrueren maar zelfs hun toekomst, en zonder moeite. De heks van Endor is daar reeds aanwezig en haar ontzetting. Ook de schapen die David heeft geweid. Ook Goliath, ook Saul's zoon Jonathan, zijn vriend, ook de koningsdochter Michal, zijn vrouw. Hun diverse radiaties bevinden zich onder de vele bestanddelen die de expressie vormen van de ene seconde gedurende welke de muziek versaagt en bezwijkt.
De schilder kon alle factoren van dat paroxismisch moment (de zichtbare en de onzichtbare) samenweven en rangschikken tot een synthese waaraan geen enkel detail ontbreekt en waar iedere nuance, iedere suggestie sprekend wordt voor wie het doek met oplettendheid beziet. Maar een dergelijke coördinatie en condensatie van de verscheidenste en heftigste gewaarwording in een minimum van duur is de componist niet vergund, zelfs niet al ware zijn kijk op de dingen dieper en wijder nog dan de visie van Rembrandt. Want voor het kenbaar maken van enige sensatie, van enig sentiment heeft de muziek immer tijd nodig, en steeds meer tijd naar mate de gevoelens welke zij realiseren wil, zich verstrengelen, onderling contrasteren, elkander vervangen, versterken of verzwakken. Alle gewaarwordingen die Rembrandt concentreerde in het ene moment van zijn Saul en David, vragen minstens de tijd ener hele opera wanneer iemand zou pogen ze te vertolken in overeenkomstige en gelijkwaardige muziek.
Daar Dresden het onderwerp behandelde als een gezongen vertelling, op samengeregen citaten uit Samuel, mag ik er niet aan twijfelen dat hij de moeilijkheid heeft bemerkt ener rechtstreekse transpositie in klank van Rembrandts lijn en kleur. Het ontwijken echter van dit kardinale probleem verwijderde hem van het eigenlijk gegeven dat hem werd verstrekt door het schilderij. Hij typeerde Saul niet alsof de speer nog geworpen moet worden, doch alsof de beslissing reeds gevallen is. Hij typeerde een hostiele, verbeten, agressieve Saul uit wiens gemoed alle herinnering aan vroegere genegenheid die hij had voor David, en alle spijt, alle deernis daarover, reeds is verdwenen. Deze karakterisering, welke mij vierkant schijnt in te druisen tegen de conceptie van Rembrandt, domineert de ganse compositie.
Zij verleent David en zijn harpspel niet de geringste kans. Wanneer het stuk begint is de afloop reeds een afgedane zaak. David wordt vernoemd, maar zijn wezen blijft bijna totaal verzwegen. Grif zal ik toegeven dat het een haast bovenmenselijke taak is om vandaag een adequate intonatie te verzinnen voor het harpspel van Rembrandts David, doch dat verschaft niet het recht om zijn rol zo goed als te schrappen. Ook de namen Michal, Jonathan, Endor en Samuel zelf, die de tekst vermeldt, gaan voorbij zonder dat de klank een voelbare aanduiding weergeeft van de natrilling welke zij wekken in 't gemoed van Saul. Ik geloof wel dat men de spies hoort klakken tegen de wand. Nu nog meen ik ze te horen. Doch haar knak is het enige naspeurbare herkenningsteken dat ik waarnam. Wanneer de muziek, haar einde naderend, ten slotte milder wordt kan ik deze modulatie niet meer begrijpen als een invloed van David. Zij duurt te kort, zij komt te laat, en vooral, zij is tegenspraak met het drama. Dan pas immers breekt de waanzin uit van Saul en de oorlog.
Ik moet dus aannemen dat Dresden terwijl hij Samuel las, het schilderij vergat. Hij becomponeerde niet Rembrandt maar de excerpten welke hij trok uit het boek van de profeet. Bij Rembrandt is er nog geen daad. Alleen de treurende, de beklemmende verzoeking achter een floers van beklag om een vertrouwelijkheid die was en weer zou kunnen zijn. Bij Dresden sloeg de balans reeds over. Van meet af is daar alles openlijke strijd, harde, vinnige, ruwe strijd, fel gevoerd met de koppigheid, de rudimentaire psychologie van een man die de bezinning verloor en erop loshakt.
De tekst waarmee de componist zijn bedoelingen verduidelijkt, is geschreven voor hoge sopraan en werd gezongen door Erna Spoorenberg. Zij heeft al haar krachten ingezet om op te tornen tegen een ongetemperde, weinig gedifferentieerde orkestratie. De stem drong heen door het instrumentale geluid, doch het woord was onverstaanbaar, en zo faalde ook het enige middel waardoor contact had kunnen groeien met de titel van de compositie.
Of het in de macht lag van Henri Arends om dit gebrek aan evenredigheid te verhelpen kon ik niet uitmaken. Hij had ‘Rembrandts Saul en David’ zeer paradoxaal, zeer abnormaal geëncadreerd met de symfonie van Bizet en met drie fragmenten uit de Faust van Berlioz. Even sober als hij Dresden dirigeerde, even overmatig uitgelaten, grof onzakelijk, dwars tegen de draad in dirigeerde hij Bizet. Ik stond versteld. Ik heb essentiële bedenkingen zowel tegen deze wijze van dirigeren als tegen de mentaliteit welke zij verraadt. Ik heb ook het nodige begrip voor de vergissingen die een jong kunstenaar kan begaan in de aanvang zijner loopbaan, en signaleer ze slechts om te voorkomen dat zij zich herhalen - en regel worden - wat ik zou beschouwen als een ongeluk.