Muziek op een Draak
Een goede raad die niet duur is: Wie genoegen wil beleven bij ‘De Macht van het Noodlot’ zoals dit Verdi-drama door de Nederlandse Opera wordt opgevoerd, doet het best met zijn I.Q. aan de kant te zetten, niet meer te denken, niets proberen te begrijpen. Anders strandt hij in een doolhof van raadsels die het libretto geeft op te lossen en waarvan de ingewikkeldheid nog toeneemt omdat veel geschrapt is wat een droeve sleep van de zonderlingste lotgevallen een beetje aannemelijker zou maken.
Het begint al bij de titel. Alle opera's van Verdi (Falstaff misschien uitgezonderd) kunnen La Forza del Destino heten. Waarom juist deze, die in 't origineel - het toneelstuk van Angel de Saavedra, promotor der Spaanse romantiek - de naam droeg van zijn hoofdpersoon Don Alvaro? Wie treedt hier op als Noodlot? Of welk idee? Is het een rassenkwestie, aangezien Alvaro doorgaat voor de zoon van een Incakoning, een mulat? Is het de Spaanse eer? Is het de vendetta? Men komt er niet achter. In de tekst der opera wordt de beweegreden van de bloeddorstige handeling nauwelijks aangeduid, in de muziek wordt zij nergens getypeerd.
De plot is onnavolgbaar. De dochter van een markies, Leonora, die niet mag trouwen met haar kleurling, laat zich door hem schaken, en een pistool dat bij de ontvoering per ongeluk afgaat doodt de vader, die zijn kind vervloekt. Op hun vlucht raken de gelieven elkaar kwijt. In een volle dorpsherberg waar een zigeunerin soldaten ronselt voor een oorlog met Italië en de handen leest, zit iemand, die zich ‘de zwarte student’ noemt, somber aan een tafeltje. Hij vertelt zijn geschiedenis en blijkt Don Carlos te zijn, Leonora's broer, die vermomd het liefdespaar achtervolgt om de moord te wreken. Verkleed als man bevindt zich daar ook zijn zuster, maar hij herkent haar niet. Zij wel haar broer. Buiten schrijdt een pelgrimsstoet voorbij, en allen tezamen bidden God om bijstand. Leonora, die haar minnaar gestorven waant, zoekt bescherming in een Franciscaner-klooster, waarvan de abt haar een verlaten kluis afstaat en aan zijn paters de gelofte vraagt dat zij de boetelinge nimmer zullen naderen.
De zwarte student begeeft zich onderwijl naar Italië in de hoop Alvaro daar te treffen. Zodra hij arriveert onder een aangenomen naam wordt hem bij een schermutseling het leven gered door Alvaro die eveneens onder een valse naam in hetzelfde regiment dient. Zij herkennen elkander niet en zweren elkaar eeuwige vriendschap. Gedurende een veldslag redt Carlos op zijn beurt het leven van Alvaro, die zwaar gewond uit het gevecht wordt teruggedragen en aan zijn vriend verzoekt de papieren te verbranden welke hij hem overhandigt. Uit het pakje, dat Carlos op een tafel werpt, glijdt dan het portret van Leonora. De schellen vallen hem van de ogen. Hij zweert opnieuw zijn wraak te voltrekken. Terwijl de soldaten in een platgeschoten dorp hun overwinning vieren met zang er dans, geneest Alvaro onverwachts en besluit monnik te worden. Hij trekt naar hetzelfde klooster waar zonder zijn weten de geliefde Leonora toeft en gelijk hij zich een roep van dapperheid verwierf in de krijgsdienst zo verwerft hij een roep van vroomheid onder de paters. Carlos evenwel reist hem na. Gehuld in een zwarte mantel en toegerust met twee degens dringt hij de abdij binnen. Hij daagt de moordenaar zijns vaders en de verleider zijner zuster uit tot een duel. Alvaro weigert hardnekkig. Carlos beledigt hem. Hij slaat hem in het gezicht. Hij hoont de geliefde. Nu grijpt Alvaro het wapen. Zij rennen naar buiten. Zij gaan elkaar te lijf bij de kluis waar sinds zeven jaren de boetelinge versmacht. De razende Carlos wordt dodelijk getroffen. Leonora, die inmiddels haar vrouwenkleren weer heeft aangetrokken, snelt haar zieltogende broeder te hulp. In een laatste stuiptrekking doorboort hij haar met zijn degen. Stervend murmelt zij haar geliefde toe hem in de hemel te zullen wachten en als het doek zakt blijft Don Alvaro vermorzeld achter met de brave abt.
De grimmige sluwheden van dit verbazend uitgeslapen Noodlot, en zijn gemakkelijk spel van kat en muis, ontstellen minder dan men uit de samenvatting van zulk een verzinsel zou mogen afleiden, en een flinke burenruzie over een bagatel werkt hinderlijker op een vatbaar gemoed dan deze hele spitsvondig berekende tragedie.
Wanneer men de muziek, onverbeterlijke goochelarin of toveres, maar laat betijen. Men verwondert zich niet eens dat Verdi maanden lang argeloos verknocht kon zijn aan een zo onmiskenbare draak. Hij maakt er een leeuwerik van, een nachtegaal, een koerende bosduif, een harptokkelende fee. Men behoeft slechts te luisteren. Het zijn allemaal smeltende tonen die aanvloeien en wegvlieden gelijk men verwacht. De markies wenst zijn dochter zo aanminnig goede-nacht dat het rampzalige pistoolschot, en zijn dood, evenveel indruk maken als een knip met de vingers. Kan een tragisch relaas smakelijker worden opgedist dan de zwarte student het doet in de dorpsherberg? Het leed dat Leonora uitklaagt op de stille binnenplaats van het klooster klinkt als vogelgekweel ener pastorale. Hoewel er wordt gevochten, blijkens het scenario, merkt men niets van de oorlog, behalve een paar trompet-signalen. Even weinig oorlog valt er te bespeuren in het verwoeste dorp. Het gaat daar zo gezellig en vrolijk toe dat een veldprediker tussenbeide komt, maar op de koop toe is deze pater een humorist, en het bacchanaal eindigt met een schat van een koor dat de grappige en beroemde ‘rataplan-mars’ zingt en mimeert. De soep-uitdeling aan de arme mensen van het Spaanse klooster (het programma beweert dat men daar ‘noedels’ eet!) heeft een komisch verloop en men zou haast menen een koddige bedoeling. Alleen de verschillende religieuze plechtigheden zijn gecomponeerd overeenkomstig het gewijde karakter dat zij plegen te hebben, en daar ontbrak zelfs niet het kaduke orgeltje (een onwillekeurige trouvaille misschien?) dat met een lekke blaasblag amechtig hikkende akkoorden uitstoot: Het is in zijn (Franciskaanse) armoede van een roerende oprechtheid en ik hoop van harte dat het niet gerepareerd noch vervangen wordt. Pas bij het duel tussen Carlos en Alvaro houdt de muziek op met platonisch te zijn, neutralistisch en passe-partout. Verdi schiet uit zijn slof. Hij start in zijn
puikste stijl. Hij loopt echt warm. Hij sleept mee. Juist op tijd geeft hij de voornaamste spelers de gelegenheid om te bewijzen dat zij ook wat anders kunnen dan aria's zingen gelijk figuranten van een tableau vivant.
Volg daarom mijn raad. Denk niet. Laat u, als een dobberend hulkje op een blauwe vijver, op een spiegelende zee meenemen op de zoele baren ener muziek, die onder Arrigo Guarnieri's leiding in een zeer behaaglijk en steeds nauwkeurig tempo voortkabbelt. Gij verveelt u geen moment. Er is veel te bewonderen in het orkest. Vooral bij de houtblazers. Ook in de koren. De rataplan-mars, een juweeltje, verdient gebisseerd te worden. Wanneer men willig meedeint op de melodie is het heus niet erg dat Johan van der Zalm (Alvaro) af en toen een kikker schijnt te hebben in de keel. Bij het duel wordt hij uitstekend, en gloeiend als een levende kreet. Het hindert niet dat Scipio Colombo (Don Carlos) en Guus Hoekman (de prior van het kooster) en Gré Brouwenstijn (Leonora) altijd model zingen en acteren. Geen regisseur ter wereld kan deze rollen metamorfoseren in mensen. Gij zult Fritz Ollendorff (de veldprediker en soep-uitdeler) waarderen, ofschoon hij te mollig is, te weinig satirisch, te veel lamme goedzak voor zijn drastische partij. De stem van Mimi Aarden (Preziosilla, de zigeunerin) zal u verrukken - zó ging zij vooruit - ook al acteert de zangeres nog te hoekig en te strak op de maat. De bijkomstige personages zijn van zeer ondergeschikt belang en nergens storend. Op de decors die Hans van Norden schilderde in zwavelachtige, onheilspellende tinten, vergeet gij te letten, en eveneens op zijn kostuums, waaruit minstens mag worden geconcludeerd dat ze niet afsteken. Het enige dat u in deze voorstelling werkelijk zou kunnen spijten is het ballet wederom beknot te zien tot een korte, onbeduidende sketch.
Aan wie hebben wij die deceptie te wijten? Zeker niet aan Verdi, noch aan Françoise Adret. Het vijfde tafereel (dat overwinningsfeest) had gerust enkele minuten langer mogen duren.