De stem van Mozart
Direct na zijn terugkeer uit Los Angeles heeft Van Beinum de drie laatste symfonieën van Mozart uitgevoerd op het concert dat bedoeld was als officiële bijdrage van Nederland en Amsterdam tot de huldiging van de meester, die dit jaar, het twee honderdste sinds zijn geboorte, duidelijker dan ooit te voren de titel verdient welke hem na een wetenschappelijk onderzoek gegeven werd door een Engels geleerde, wiens rapport, verschenen in 1770, de jonge Mozart noemde ‘a miracle of nature’.
Toen hij zich liet testen (in 1764) was de componist een kind van acht jaar, en tot heden toe bleef hij ‘een mirakel der natuur’, de thaumaturg die niet ophoudt elke dag wonderen te verrichten over de ganse wereld, de heilige wiens stem, vereeuwigd door duizenden melodieën, lafenis schenkt aan ieder hart, zodra zij weerklinkt, zodra zij wordt opgeroepen uit een herinnering waar zij immer troostend, immer genezend, immer verhelderend, immer hulpvaardig voortleeft.
De drie onsterfelijke symfonieën zijn op zichzelf al een mirakel, een sprookje, dat men zou moeten wantrouwen wanneer de feiten er niet waren die de geloofbaarheid verzekeren.
Als Mozart in de zomer van 1788 begint aan de compositie van deze spontaan uit zijn binnenste opkiemende trilogie, waar de keuze der toonsoorten reeds een innerlijke cohaesie aantoont en wijst op een beweging van progressie, hangt nog het duistere, tragische aura om hem heen van het kwintet in g-klein, de heftige viool-sonate in a, en de gedoemde Don Juan. De dood van zijn vader had hem aangegrepen en ook de grauwe zorg over het dagelijks brood. Evenmin als al zijn vorige werken heeft Don Juan gerendeerd.
Om een beetje rust te vinden, pas is hij ziek geweest aan rotkoorts, en om goedkoper te leven, trekt hij met vrouw en kinderen naar een buitenwijk van Wenen. Hij heeft geen duit op zak, omdat de laatste cent is weggegaan aan achterstallige huur en hij kan de verhuiskosten niet betalen.
In de eerste dagen van juni vraagt hij aan zijn orderbroeder en vriend, de koopman Michael Puchberg, aan wie hij nog acht dukaten schuldig is, een voorschot van honderd gulden op concerten die hij denkt te geven. Op 26 juni dateert hij de eerste der trilogie, de symfonie in Es. Ondanks de dramatische inleiding is het een opgewekte symfonie. Het eerste deel heeft twee cajolerende thema's die uitnodigen tot de aangenaamste overpeinzingen; het tweede ziet uit op de amoureuze tuinen van Armida, met nu en dan een lichte schaduw; het menuet danst kommerloos, met een fijn-kluchtig trio; de finale is een gevleugeld spel van vlugge elfen en welgezinde kabouters. Op 17 juni had hij Puchberg een nieuwe bedelbrief geschreven, waarin hij vraagt hem een of twee duizend gulden te lenen, tegen schappelijke rente, om hem een of twee jaar uit de brand te helpen, want als je niets zekers hebt, op zijn minst het nodigste, kun je geen orde brengen in je leven, want met niets valt niets te doen. Hij kreeg twee honderd gulden, het minimum, beter dan niets.
Op 25 juli dateert hij de tweede der trilogie, de symfonie in g-klein. Men zegt dat zij snikt en hijgt in het eerste deel. Misschien. Maar elke snik en alle gejaagdheid streeft naar een besluit in majeur. Het chromatisch andante klaagt. Ja. Maar hoe caresserend, hoe zacht. Meer als iemand die troosten wil dan als iemand die getroost moet worden. Het menuet is bijna feestelijk fier, met een paradijselijk idyllisch, teder lokkend trio. De finale lijkt op een ballet van korzelige demonen. Maar het kan ook een kluchtige scène zijn van een opera buffa, waar zelfs het angstig popelende tweede thema interpreteerbaar is als tot scherts gesublimeerde pijn.
Ondertussen heeft hij nog een derde smeekbrief geschreven aan Puchberg, onder het motto: als gijzelf me niet een ‘enigszins belangrijke som’ kunt bezorgen, probeer het dan langs een andere weg. Het is voor mij al ongelukkig genoeg in een dergelijke toestand te verkeren. Wanneer gij mij niet helpt verlies ik mijn eer en mijn aanzien, het enige wat ik wens te behouden. De dagen dat ik hier ben, heb ik meer gewerkt dan gedurende twee maanden in mijn vorige woning en als ik niet zo dikwijls sombere gedachten had, die ik met moeite moet verdrijven, zou het nog beter gaan.
Op 10 augustus dateert hij de derde van de reeks, de symfonie in C groot. Zij is bijgenaamd de Jupiter. Men weet niet door wie, noch waarom. Wij verbeelden ons Jupiter anders. Maar het eerste deel zet gebiedend in. Het blijft imperieus, ook waar het vraagt, verheven, ook waar het glimlacht. Het andante is een onverwelkbare liefdezang, op een veilige plek onder de sterren, nachtelijk omfloerst, met het gewoel der wereld uit een wemelende diepte, dat gedempt aanklotst als een verre zee. Het gecontrapunteerde menuet smacht nog van verlangen na een bevredigd geluk, en het trio is opgezet als een spel van twee geliefden die zich vermaken met een schalks kiekeboe. De finale opent in de trant ener fuga van Bach. Onmiddellijk neemt zij de toon en de vaart ener zwevende apotheose, de vliegende, luchtige, bonte triomf van een beheerser der dingen die zich van niets wat aantrekt, die alle euvel heeft afgeschud in een stralende werveling van thema's, die als op een hemels trapèze alles wagen kan, in een orkanische werveling van modulaties, een god die zingend bezig is te scheppen in een roes van vreugde, onovertrefbaar in zijn techniek, onovertrefbaar in zijn expressie.
Drie bedelbrieven die de nood lenigen, zonder hem te stillen. Drie onvergankelijke, onkreukbare meesterwerken, getuigend van een onaantastbaar geloof aan de goedheid, de vriendschap, de liefde. Plus een gracieus trio, plus een grandioos preludium, bij zijn fuga in c klein, oorspronkelijk voor twee piano's, welke hij arrangeert voor strijkers. Alles binnen twee maanden. Iemand die deze partituren behoorlijk wil copiëren zal er in acht weken juist mee klaarkomen.
Heeft Mozart zijn drie symfonieën ooit gehoord? Heeft hij ze nog gedirigeerd? Het is onbekend. Er zijn geen sporen van. Alleen dit staat vast: Mozart's laatste ‘beschermer’, de rijke Baron Van Swieten die praalvolle concerten subsidieerde, gaf hem de opdracht ener nieuwe orkestratie van Händels Acis and Galatea en Messias. Mozart heeft nog drie jaar te leven. Maar hij zal geen symfonie meer componeren. Niemand is daarop gesteld.
Een mirakel der natuur. De biografische wederwaardigheden van een kunstenaar, die in 't algemeen zeer weinig bijdragen tot de waardering en de kennis van een kunstwerk, hebben voor een nauwkeurige visie op Mozart's wezen bijna evenveel belang als zijn muziek. Hij was vanaf zijn prille jeugd tot aan zijn dood een der uiterst zeldzamen, bij wie het interieure mechanisme dat de gevoelens regelt welke naar uitdrukking trachten, zo goed als volslagen onafhankelijk handelde van het lichaam waarin en waarmee het werkte. Er kon Mozart onverschillig wat gebeuren in zijn zenuwstelsel, in het domein der zintuigelijke aandoeningen, een grote smart of een zware zorg kon wel de functionering van dat interieure muziek-producerende apparaat bemoeilijken (en de dood kon het stopzetten) maar niets, absoluut niets kon het vertroebelen, niets kon de uit zijn lichaam onafgebroken opwellende zang merkbaar wijzigen. De geheimzinnige, ondefinieerbare beweegkracht van deze zang werkte zelfstandig en eigenwillig.
Nog duidelijker dan uit de symfonische trilogie blijkt die volstrekte autonomie van de zingende bron uit het Clarinet-concert dat wij gehoord hebben op een volgende uitvoering. Hij componeert dit onvergelijkbaar lieflijke werk, dat een vriend hem gevraagd heeft, terwijl hij arbeidt aan zijn Requiem. Hij weet dat hij gaat sterven. Lichamelijk is hij in de klauwen van de wanhoop. Eind-september (twee maanden vóór zijn overlijden) schrijft hij aan zijn librettist Da Ponte, die vertrok naar Londen, in 't Italiaans een afscheidsbrief welke hierop neerkomt: ‘Ik heb het hoofd verloren; mijn krachten zijn uitgeput; ik ga door omdat het componeren mij minder vermoeit dan uitrusten, maar ik ben er niet meer bij. Iets zegt me dat mijn uur geslagen heeft. Het is met mij gedaan, alvorens ik heb kunnen genieten van mijn talent. En toch, wat is het leven mooi geweest! Maar men kan niets veranderen aan zijn eigen lot.’ Nu dan, terwijl zijn hele lichaam onraad speurt, terwijl dat hele lichaam reeds rouwt en jammert en treurt om zichzelf, terwijl het de dood weigert, schrijft hij de meest serene, de meest beminnenswaardige, de meest kunstige geciseleerde, en bovendien de diepst vervoerende, de meest positief geïntoneerde muziek.
Uit de dispositie van dat autonoom werkende interieure apparaat kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden afgeleid hoe Mozart moet worden vertolkt. Onder alle omstandigheden functioneert het als de geest van iemand die altijd - of de dingen slecht lopen of goed - iets te beminnen, iets te adoreren zoekt, en dat ook altijd vindt, onverschillig wat, in diverse graden van intensiteit, in diverse graden van verrukking, maar altijd met een grond-accent van beminnende adoratie, als de geest van iemand die onophoudelijk aan iets liefelijks denkt, dat onder alle wisselvalligheden van licht, schaduw en donkerheid iets liefelijks blijft, iets verrukkelijks. Mozart componeerde geen menselijke reflexen in de vorm van menselijke gevoeligheden. Hij componeerde in miljoenvoudige schakeringen dat ene fundamentele sentiment van het geluk zijner aanwezigheid hier, hoe ook, dat doet er niet toe, maar hier, hier, in de fabuleuze opera van deze aarde. Het is zeer wonderlijk om te herdenken dat, toen op die merveilleuze aarde het eerste nietige levensteken verscheen, drie miljard jaren geleden, een mens, Mozart genaamd reeds onderweg was met een zo hemelse zending en ondanks talloze tegenslagen zijn taak vervuld heeft.
Het leek mij dat Van Beinum, het orkest en de solo-clarinettist Bram de Wilde, de Mozartiaanse expressie, gelijk men ze psychologisch reconstrueren kan, zeer dicht nabijkwamen. Slechts één wens had ik na hun spel: niet hunner onwaardig te zijn in deze weerklank van een feest.