Een uur met Mozart
Het overkomt me dikwijls terwijl ik luister naar Mozart, en zo gaat het menig ander geloof ik, om geheel passief en zelfs ongemerkt te verzinken in een lange mijmering die met de hedendaagse wereld niets te maken heeft. Het gebeurde me pas nog, op de avond van het Amadeus-Kwartet.
Men wordt, zonder het te willen, en bijkans zonder het te weten, ‘un opéra fabuleux’, en men ziet ‘que tous les êtres ont une fatalité de bonheur’, zoals Rimbaud dat zag. Men ziet het veel helderder, veel ongetroebelder dan hij, en zonder de wroeging van niet geworden te zijn en niet te kunnen worden de mens waartoe men geboren is. En ook nog met dit verschil: men droomt niet, men dicht niet, men kijkt niet achterom of vooruit, terwijl men luistert naar Mozart. Men zucht ook niet ‘quelle âme est sans défauts!’
Men is gewoonweg een fabuleuze opera, en zonder dreigende wasems om zich heen, zonder knagende gedachten. Dat is allemaal voorbij, vergeten, uitgewist. Men probeert niet eens het décor nader te preciseren en de handeling waarin men zich bevindt. Er bestaan geen woorden voor. Elke term van vergelijking, ook de meest verhevene, de meest poëtische doet aan als profaan, storend, en versleten. De mijmering in deze werkelijkheid is woordeloos. Eerst wanneer de muziek ophoudt keert men terug naar de rangorden van het begrip. Men begint te denken: welk een goedheid! Men denkt verder: welke mateloze, welk een onprijsbare goedheid! Een wezen van wie onder alle omstandigheden en alle gewaarwordingen niets dan goedheid uitvloeit, de louterste goedheid, hoe is dat mogelijk geweest, hier op deze aarde? Want de hele muziek van Mozart speelt op deze aarde, nergens anders. Niet in een mythologische gouden eeuw van Saturnus, niet in een tuin van Eden, niet in een gefingeerd Arcadia, niet in een wolkenkoekoeksheim. Zij speelt op deze aarde, en tweehonderd jaar na haar incarnatie nog voor de mensen van onze tijd. Duidelijker, verstaanbaarder, sprekender dan ooit.
Dit buitengewoon merkwaardig menselijk organisme scheidde muziek af (en van deze soort) als een natuurlijk voortbrengsel. Reeds in zijn vroege jeugd, zodra hij voldoende geoefend was in de handgrepen van het ambacht, kon Mozart componeren op elk uur van de dag of van de nacht, in onverschillig welke lichamelijke of geestelijke toestand, ook als hij ziek was, ook in de reiskoets, terwijl de paardebellen klingelden, de wagen hobbelde en de wielen knarsten, ook in een rumoerig pratende vriendenkring, ook onder de drukkendste zorgen en het diepste verdriet. Zijn hersens hadden een apart vakje dat kwasi automatisch de levensverrichtingen omzette in muziek, en waartoe hij zich slechts behoefde te wenden, zoals men het laatje opent van een kast, om altijd een melodie voor het grijpen te hebben, een akkoord of een ritme. Vanaf zijn vroegste jeugd tot aan zijn laatste ademtocht heeft die mysterieuze en zeldzame condensator van klank onafgebroken doorgewerkt, als het ware zelfstandig zou men zeggen, onafhankelijk van invloeden, en steeds feilloos, ook onder de zwaarste vermoeienissen van het lichaam. Dat kleine, uiterst scherpzinnige en subtiele toestel regelde zichzelf en kon zich afstemmen op allerlei omgevingen. Het was internationaal van geaardheid, kosmopolitisch, universeel, voor alles ontvankelijk, als een super-radio, ongelofelijk receptief en selectief tegelijk. Te Salzburg werkte het anders dan te Parijs, te Mannheim, te Bologna, te Wenen, te Berlijn en overal waar zijn eigenaar het bracht op zijn vele tochten. Immer werkte het even precies, even secuur en even onstoorbaar.
Het kon zich elke stijl toeëigenen, elke mode. Zijn Franse biografen Saint-Foix en Wyzewa telden er meer dan twintig. Maar het paste iedere stijl altijd een of meer graden uitmuntender toe dan degenen aan wie de stijl werd ontleend. Men zegt bij Mozart nooit: dat zou van die of die kunnen zijn. Doch wanneer die of die der tijdgenoten of voorgangers of navolgers op z'n best is, zegt men onwillekeurig: dat zou van Mozart kunnen zijn. Zelfs als het van de jonge Beethoven is. Enkel Bach misschien uitgezonderd. Hij leerde hem te laat kennen om hem te kunnen overtreffen. Het lag echter onbetwijfelbaar in zijn mogelijkheden.
Hij stierf in zijn zes-en-dertigste jaar en liet ongeveer zeshonderd werken na waarvan de manuscripten zich geleidelijk opstapelden in zijn woning, want gedurende zijn leven werd van al het geschrevene bijna niets uitgegeven. Het had één keer of een paar keren geklonken, in een huis, in een kerk, in een salon, in een schouwburg, soms gratis, soms als betaling van een woekeraar, meestal voor een luttele beloning, en werd dan geborgen bij de rest die zich week aan week ophoopte.
Nooit na Mozart (en wellicht ook nooit vóór Mozart) is er ergens op de wereld in een zo geringe ruimte, in een zo bederfelijke materie als papier, een zo reusachtig, een zo onberekenbaar kapitaal aan geldswaarde vergaderd geweest. Wat daar onbeschermd lag, wat een brand daar binnen het uur had kunnen vernietigen, is vandaag zelfs in miljarden ponden sterling niet te schatten. Het is onbecijferbaar. Op de ganse aardbol bestaat heden geen onderneming welke een zo fantastische rijkdom vertegenwoordigt als de enkele Mozart. Wat daar onbeschut lag aan onuitputtelijke geestelijke verkwikking van ontelbare medemensen, al die souvereine goedheid gecondenseerd in notenschrift, is nog veel onvoorstelbaarder.
Bij het horen of bij het herlezen der finale van de Jupiter-symfonie, der finale van het eerste bedrijf van Figaro, en bij menig ander werk uit zijn laatste periode, duizelt men soms wanneer men bedenkt tot welke hoogten van het hart en van het intellect Mozart ware gestegen, als hij slechts tien jaar langer had geleefd.
Want de grondtoon van zijn inborst, en ook het klankbord, heeft hij, zonder hen te wijzigen, gestadig uitgebreid, verdiept, versterkt, verinnigd en verrijkt. Hij, die van jongsaf zo volmaakt gemakkelijk componeerde dat men nooit de werkman noch de moeite merkt, hij heeft willen leren van ieder. Hij had altijd in dienst gestaan van een heer die hem vernederde tot een lakei. Hij had nooit de smaak der vrijheid geproefd. Van kindsbeen af had zijn eigen vader een toezicht op hem uitgeoefend dat in de loop der jaren meer en meer verbasterde tot wijsneuzig voogdijschap en tirannieke curatele. Hij verfoeide Salzburg, en alle banden die hem vasthielden aan dat bazige provincie-stadje, waar hij altijd werd bejegend als een onderhorige, waar hij niet verder had kunnen komen dan tot tweede kapelmeester, wogen hem als de boeien en de kettingen ener gevangenis. Toen hij in 1781 de rode livrei van de prins-aartsbisschop afschudde als een juk (en met een schop werd weggezonden omdat hij niet langer wilde buigen) zou hij eindelijk mogen gaan leren van zichzelf.
In dit jubileum-jaar der viering van Mozarts tweehonderdste geboortedag had een der ontelbare musicologen die over hem redekavelen, de beroemdste kunnen worden van al zijn biografen. Maar tot nu toe is de historicus die het onderwerp met één slag zou hernieuwen, niet opgedaagd en het blijft een geheim waarom Mozart (gecajoleerd door koninginnen, omhelsd door een keizerin, gedecoreerd door een paus) als een bedelaar ten onder ging te Wenen, waar hij zich vestigde in het jaar zijner bevrijding.
Aanvankelijk liep alles mee. Hij frequenteerde de adel en de gefortuneerde bourgeoisie. Hij was in de gunst en had royaal betalende leerlingen. Zijn ‘Akademien’, (privé abonnements-concerten) trokken groot bezoek. Hij trouwde in de Stephansdom. Hij gaf bals en feesten in zijn huis. Hij rijdt paard. Het geld rolt en Constanza, zijn vrouw, spaart niet, wat men haar nu nog verwijt. Hij heeft zoveel aangename wereldsheid aan de hand dat hij klaagt geen tijd meer te vinden voor het componeren.
Dan komt eensklaps de omkeer. Een catastrofe. Al zijn triomfen hebben hem niets opgeleverd dan het ondergeschikte baantje van ‘compositeur der kaiserlichen Kammermusici’ met een salaris van achthonderd gulden en de verplichting om muziek te fourneren voor keizerlijke danspartijen. Zijn leerlingen laten hem in de steek. Zijn ‘Akademien’ trekken geen bezoek meer. De laatste, in 1788, waar hij de drie ‘grote symfonieën’ zou uitvoeren, moesten eerst worden uitgesteld, daarna afbesteld. Hij had nog maar één intekenaar, maar één abonné: Baron van Swieten. Hij viel tot armoede. Hij moest gaan lenen. Hij moest naar de lommerd. Hij moest zelfs lommerdbriefjes te gelde maken. Hij moest naar de woekeraars.
Wat was er gebeurd, omstreeks 1786, in ‘de hoge kringen’ van Wenen? Wat voor fout had Mozart begaan om gestraft te worden met een doodverklaring? In een land en in een tijd waar iedereen van de morgen tot de avond niets te doen schijnt te hebben dan het schrijven van eindeloze brieven en het houden van dagboeken, is er tot nu toe geen enkel ‘document’ ontdekt dat deze plotselinge ineenstorting opheldert. Wanneer Leopold II in 1791 met zijn ganse hof naar Frankfurt reist om tot keizer gekroond te worden, behoort Mozart niet tot de genodigden. Hij tracht de situatie te redden en onderneemt de reis op eigen kosten. Hij componeert zijn ‘Kroningsconcert’, het enige gedenkwaardige getuigenis dat van al de pracht en praal der kroningsplechtigheden overbleef. Tevergeefs. Het werd een fiasco. Hij was beroemd. Hij vond nog veel bekijks. Maar als een banneling, een out-cast, die men kent zonder hem te willen kennen noch erkennen.
Op bevel van zijn genie had hij gebroken met zijn vader, met zijn heer. Het was waarschijnlijk enkel zijn genie dat hem onbruikbaar maakte voor de ‘maatschappij’ van die jaren. Zijn goed, en moedig, en intelligent, en vrij, en eerlijk, en eigenzinnig genie noodzaakte hem een vreemdeling te worden voor ieder, en hij is dapper genoeg geweest om zijn daimon te gehoorzamen. Ik heb altijd als een van de zonderlingste coïncidenties beschouwd dat hij op 14 juli 1789, de dag van de bestorming der Bastille, een brief schreef waarin hij met veel smeekbeden, maar zonder onderdanigheid, aan een kennis te Hamburg vierhonderd gulden te leen vroeg om hem uit de ellende te helpen.
Het verhaal van zijn begrafenis in een sneeuwjacht, met enkele buren achter zijn sterfelijk overschot, die successievelijk zich bergen in een kroeg omdat zij het te koud hebben, en de doodgraver die de kist naar het eerste het beste gat kantelt in de hoek der anonieme behoeftigen waar hij reeds kort daarna niet meer kan worden teruggevonden, terwijl zijn vrouw ziek te bed ligt, dat huiveringwekkende verhaal is geen legende. Zo ging de kunstenaar heen die dit jaar wordt gevierd door miljoenen en miljoenen mensen, omdat hij hen met weldaden overstelpt heeft.