Hans en Grietje
In het programma, door de Ned. Opera uitgegeven voor Hans en Grietje, staat als een soort aanbeveling te lezen, dat dit werk door Engelbert Humperdinck gecomponeerd is ‘op bestelling’ en dat ‘het stuk was bedoeld als verjaarsgeschenk voor Kroonprins Wilhelm, die later Keizer van Duitsland werd, en die na de eerste Wereldoorlog in het Utrechtse dorp Doorn heeft gewoond’.
Zonder erg bijdehand te zijn in de anecdotische geschiedenis van Humperdinck of van het laatste Duitse vorstenhuis, meen ik te mogen geloven dat de geciteerde vermelding een opmerkelijke onjuistheid bevat. Want toen ‘Hänsel und Gretel’ op 23 Dec. 1893 te Weimar voor de eerste keer het voetlicht zag, was de Wilhelm, die in 1918 bij Eysden de Hollandse grens overstak en daarna te Doorn gewoond heeft, reeds sinds 1888 tot koning en keizer gekroond. Wanneer dat verhaaltje niet verzonnen is, moet het dus diens zoon Friedrich Wilhelm geweest zijn, geboren in 1882 te Potsdam, voor wie de opera geschreven werd, de bekende Kronprinz, die een tijd lang op Wieringen vertoefde na in de historie de bijnaam verdiend te hebben van De Slachter van Verdun, en die elf jaar telde toen hij, om zijn geest te vormen, het reusachtige cadeau kreeg, waarmee we nu nog zitten opgescheept.
Dat maakt enig verschil en het is van belang. Het suggereert, het typeert duidelijker, gemakkelijker de verwrongen mentaliteit waaruit die opera kiemde, waarmee zij doordrenkt is, die zij uitwasemt van de eerste tot de laatste noot, en die samenhorigheid poogt te wekken rondom haar heen.
Denk eens: de onnozele kinderen van dit sprookje in een schamele hut, hun stuurse moeder die ze wegjaagt met een stok, omdat ze niet hard genoeg werken, hun vader, de arme bezembinder, Klaas Vaak het zandmannetje, juffrouw Morgendauw van het bos, en de lelijke Heks van het pannekoekenhuisje, dat zingt allemaal als de goden en godinnen, als de helden en heldinnen uit de Walküre en de Meistersinger van Richard Wagner. Zij worden begeleid door een orkest dat speciaal en expres berekend was voor het verklanken van de grootse achtergronden ener heroïsche mythologie. De bekwame en volstrekt niet onontwikkelde of domme componist Humperdinck (hij onderwees de muziek aan Wagners zoon) concipieerde Hans en Grietje, met al hun partners, in dezelfde lyrische toonshoogte, dezelfde geëxalteerde diapason als Brünnhilde en Siegfried, als Eva en Walther. Hij plaatste al zijn personages in hetzelfde wemelende stemmenweefsel, in dezelfde breed-deinende sonoriteit als de epische magiër van Bayreuth. Het meest goedige, het meest simpele volksliedje arrangeerde hij in monumentale stijl. Hij was een knappe polyphonist, een handige orkestreerder. Maar hij had er niet het flauwste benul van dat een god of een held gemetamorphoseerd kunnen worden in een kind of een dwaas, doch dat de omgekeerde operatie onmogelijk is. Hij vergat compleet, hij heeft waarschijnlijk nooit geweten, dat de muzikale spraak van Wagner en het instrumentarium, waardoor zij vertolkt werd, voortkwamen uit een gegeven van persoonlijke psychische gesteltenissen en hiermee ten nauwste correspondeerden, gelijk dat bij elk normaal kunstenaar het geval is. Humperdinck was een achtenswaardig, en zelfs een effectvol notenschrijver. Maar hij heeft niets, totaal niets begrepen van het wezen der muziek.
Een naïef sprookje, verklankt in het nadrukkelijke, gewichtige, zeer kunstige idioom van Nibelungen en Meistersinger, en gedompeld, van het begin tot het einde, in diezelfde broeierige atmosfeer van grote-mensen-romantiek, - kan men zich een grovere vergissing, een ergere begripsverkrachting, een noodlottiger stijlverwarring denken? Neen, dat bestaat niet. Maar toch is het gebeurd, en niemand nam daar aanstoot aan. Het kwam vanzelf. Het werd beroemd. Het trok over de wereld en nu is het weer bij ons. Als de plannen lukken zal het een reis maken door onze scholen.
Niemand heeft dus bespeurd hoe Bildungsphilisterachtig onecht dat hele Hans en Grietje is? Het heeft dus niemand gehinderd hoe voos, hoe onwaarachtig, hoe opgeblazen alles klinkt wat daar gecomponeerd werd, en hoe elke expressie van elk gevoel, al dat gezwijmel en gezwelg in sentimentaliteit valse schijn is, onbewuste leugen en bedrog? Ja, onbewust. Hij wist stellig niet wat hij deed en misdreef, de brave, intelligente en pedante Humperdinck, welk een caricatuur, welk een parodie hij leverde van een muziek, van een sprookje, van alle oprecht, eenvoudig, natuurlijk en ongekunsteld voelen. Hij had alleen maar geen besef van verhoudingen, van stijl. Op zijn manier, zoetsappig, joviaal, pompeus, plechtig en rührselig, leed hij aan grootheidswaan. Dat hing zo in de lucht van het land, waar ook de sprookjes voor een kleine prins groszartig moesten zijn.
Tegen deze simulatie en vervalsing der gevoelens (Humperdinck was geen geïsoleerd verschijnsel), tegen deze bedriegelijke namaak van de intuïtie en van de interioriteit, tegen deze misleiding van de goedwillige en lichtgelovige medemens, tegen de slechte en onoverzienbare gevolgen van deze wangebruiken (waarmee men zachtaardige en andere monsters kweekt) is een halve eeuw geleden ieder tot opstand gekomen, die in de kunst zocht naar eerlijke, ongelogen waarheid. Overal. Maar niet overal werd een overwinning behaald. Hier is Hans en Grietje, het authentieke product van een land waar Kitsch und Quatsch werden uitgevonden en van hogerhand geprotegeerd. Reeds in 1893.
Een prullarisch libretto (van Humperdinck's zuster) welks kinderachtige flauwigheidjes door de Hollandse vertaler nog zijn aangedikt, en een weeïg imposante muziek kan door de opvoering niet worden bevoordeeld noch geschaad. Of Piet van Egmond, die voor 't eerst van zijn leven in de ‘orkestbak’ stond (bij de gratie van wie en wat?) als geïmproviseerde leider ener opera (het oratorium dat doet hij nog zo kwaad niet, plegen de critici onder elkaar te zeggen), of die allang gegalonneerde koor-dirigent een beetje losser gedirigeerd had of een beetje stroever, een beetje bedrevener of een beetje onbeholpener, een beetje min of een beetje meer als late debutant, dat zou aan de zaak zelf niet veel hebben veranderd. Evenmin wanneer het schamele hutje van de arme bezembinder niet een netjes gestoffeerde burgermanskamer was geweest en het huisje van de heks zo iets als een kapelletje dat de koekebakkers soms zetten op een taart, en het costuum der moeder niet van een propere huisvrouw uit de Rozenstraat. Het bos leek van vettig beschilderd karton, maar elk décor zal kleverig schijnen bij zulke muziek. De taai-taaipoppen kwamen uit een of andere Mexicaanse tempelruïne en stemden sarcastisch, het kindergroepje, waarin ze werden omgetoverd, was nog een graad barokker in zijn sjofelheid, en zong zelfs heser dan de koekoek. Zij zongen misschien nog minder dan de veertien zeer vleselijke, ofschoon zeer wazige blauwe engelen dansten die snoezig kwamen luisteren naar het honneponnige avondgebedje van Hans en Grietje in het woud. Dans echter maar eens behoorlijk op de zwaarvoetige rhythmen van Humperdinck (en gedirigeerd door Piet van Egmond), zelfs al ben je een engel! Klaas Vaak deed denken aan een vogelverschrikker in versleten plastic en juffrouw Morgendauw aan een heiligebeeldje uit een hedendaagse santekraam. Hans en Grietje, beiden geweldig uit de kluiten gewassen voor zo onnozele wichtjes, repten zich gelijk zij
konden, en doe het maar eens beter, wie dan ook! De heks, een tweede molik en zo zwart als een molik, gebaarde alsof zij de dirigent de les wilde lezen. De pimpelende vader, luidruchtige olijkerd uit een zeventiende-eeuws schilderij, was de enige wiens stem tegen een lawaaierig en ongelijk orkest kon optornen. In de hele vertoning zat geen sprankje humor, geen vleugje spirit, (maar hoe zou dit gekund hebben met Humperdinck) en het is om niemand een ondienst te bewijzen, dat ik de namen niet noem van artisten, die in hun vorige prestaties dikwijls uitstekend waren, of het in nieuwe zullen zijn, en die hier moesten vechten tegen de bierkaai.