De Traviata
Vele malen, terwijl ik luisterde naar de melodieën der hernieuwde Traviata van de Ned. Opera, kwam mij in de gedachte het woord onsterfelijk.
Wat Verdi daar inviel om met klanken de twee polen kenbaar te maken van de menselijke ziel, lief en leed, was conform aan een onvergankelijk prototype en zou nooit sterven, nooit vergaan. Evenmin als een aantal liederen uit de tijd der catacomben en de verdere loop der eeuwen, welker hart vandaag nog voortzingt in een korte rij van tonen. Ja, de cantilenen van Traviata zijn onsterfelijk als de mooiste verzen van de grote dichters die men niet herdenken kan zonder in contact te komen met de levenwekkende stroom die vloeit sinds het begin, ja de zangen van Traviata zijn onbederfelijk als de wetten die alle natuur regelen en richten. De melodiek van Traviata is even eenvoudig als een vorm van driehoek, cirkel of rechte lijn, en even oneindig als hun wezen. Het kan niet eenvoudiger. Zij bestrijkt het hele klavier der psyche, met alle mogelijke gradueringen. Het kan niet vollediger. Zij is onafhankelijk van de intonatie waarin zij verschijnt. Zij kan gevulgariseerd worden tot de laagste laagten der uitdrukking. Zij kan niet worden geprofaneerd. Altijd zal zij enige weerglans behouden van haar intrinsieke edelaardigheid, welke altijd zal treffen als een verlangen naar meer, als een wenk naar beter dat in het onmiddellijke bereik ligt. Haar intonatie kan ook verheven en geïntensifieerd worden tot de hoogste hoogten der expressie, tot de grenzen der extase, zonder dat zij vermoeienis zal tonen, zonder dat zij iets van haar oorspronkelijke waarachtigheid en oprechtheid zal verliezen. Zo zuiver, zo sterk, zo elementair fundamenteel en zo totaal compleet was de geest waaruit deze melodieën ontstonden en die achter de noten, hoe zij ook klinken, vaardig blijft, en steeds herkenbaar als de god met de boog wiens pijlen nimmer missen. De Traviata is een der werken die macht hebben om te verhoeden dat er ooit een dag komt waarop de ganse muziek geëlectroniseerd, gerobotiseerd, gesteriliseerd, ontzield zal zijn, volgens de wensen van een aantal onzer
tijdgenoten die slechts stenen te geven hebben als brood gevraagd wordt.
De leiding der Ned. Opera heeft dus goed gedaan met passende eer te bewijzen aan een meesterstuk dat des te vaker verwaarloosd wordt omdat het zelfs geschonden en verminkt nog zijn trillingskracht bewaart. Men heeft ook goed gedaan met de voorgenomen restauratie toe te vertrouwen aan Frans Vroons, hoewel hij als ontwerper van een mise en scène nog niet optrad. Wie, gelijk Vroons, een acteur is die in de uitbeelding van al zijn rollen het uiterlijk realisme schraagt op een innerlijke visie van hetzelfde reële gehalte, biedt ruime kans de kwaliteiten te bezitten van een uitmuntend regisseur. Hij heeft dit bewezen overal waar vrijheid van armslag hem vergund was. Het part dat hij had in de definitie der décors (uitgevoerd door Hans van Norden), het bepalen der atmosfeer, getuigde van diepgaande doordachtheid en doelmatig overleg. Elk der vier taferelen kreeg zijn eigen tonaliteit, welke correspondeerde met de situatie van het drama: het eerste grijs-goud, het tweede groen-bruin, het derde rossig rood, het laatste donker paars. De progressie der kleuren volgde de ontwikkeling der tragedie, en elke phase had, zonder opzettelijkheid, haar eigen tint.
Dat deze eendracht van stijl ontbrak in de costuums, heeft mij verwonderd omdat een zekere rommeligheid in kleur en snit niet te wijten viel aan de middelen waarover men beschikte. Het is waarschijnlijk dat elk costuum historisch exact was in de trant van omstreeks 1840, maar het is even zeker dat onder de verscheidene modellen welke ten dienste stonden een keuze gedaan had kunnen worden die minder hinderde door een onnodige disharmonie, opzichtigheid en overdrijving. De Traviata speelt in de eerste klasse der demi-mondaines, maar bij alle rijkdom had ik toch de indruk van een deftige uitdragerij. Het heeft me bovendien gespeten, en om eerlijk te zijn geërgerd, dat zelfs bij Frans Vroons de dansende zigeunerinnen en, toppunt van extravagantie, de dansende stierenvechters van het derde bedrijf, opgetuigd waren met enorme, hoekige brillen, als monstrueuze insecten ener zieke verbeelding, wat niet alleen paradoxaal is, absurd, caricaturaal, doch daarenboven in uiterste mate afstotend en verkillend. Voor zover ik weet is ons corps de ballet het enige ter wereld dat zijn gelaat verbergt. Wij hebben ongelijk met toe te geven aan de buitenissigheden ener instructrice wier grillige inventie even weinig gevarieerd is als haar techniek. Een masker ten slotte moet geadapteerd zijn aan de intenties van het onderwerp. Wij hebben niet het recht de natuurlijke muziek van Verdi te mengen met een scheut van bijtende en would-be moderne tinctuur.
Nu men toch een restauratie in de zin had zou het voegzamer geweest zijn om de kosten van het overbodige te besnoeien en ze liever te besteden aan het noodzakelijke. De partituur van Traviata eist een supplementair orkestje van 15 blazers op het toneel, plus een harp. Zij waren er niet, zelfs niet in verkleinde formatie. Ook de carnavals-optocht die zingend aan de vensters der stervende en levensbegerige Violetta voorbijtrekt, was gereduceerd tot een bijna onbespeurbaar minimum. Het is mij een raadsel hoe een dramatisch temperament als Vroons zulk een originele en pakkende contrast-werking, die later meermalen is nagebootst, heeft kunnen veronachtzamen.
Maar overal elders waar het doenbaar was bracht hij menige verbetering. Gewis, Jo van de Meent, Violetta's kamermeisje, bezit noch de stem, noch de gestalte, noch het rhythme voor deze traditionele rol van soubrette, en het zou mij verbazen als Vroons hierin van mening verschilde. Onder de troep der Opera was een geschiktere bezetting niet onvindbaar. Ook Lidy van der Veen, Violetta's vriendin en eveneens cocotte, leed aan een gedwongenheid van maintien, een tekort aan petillering, welke men in dit beroep, in deze vergulde kringen, bij deze bruisende muziek niet verlangt, en aan haar zang mankeerde in gelijke verhouding de persoonlijkheid. Dat zou makkelijk anders te stileren zijn. Justus Bonn, Violetta's minnaar Alfredo, maakte als zanger verrassende vorderingen, en zou nog slechts een schijnbare moeizaamheid hebben af te leggen om iedereen te veroveren met een lossere straling van het klankvol geluid, doch op zijn actie is onvoldoende gestudeerd, hij behield een overwegend deel der kenmerken van de stereotiepe tenor. Zijn vader, Scipio Colombo, die hem wil terugleiden naar het pad der deugd, heeft de prachtigste, de secuurste bariton die men wensen kan, maar in de conceptie van zijn rol nadert het gevoelige te dikwijls het tranende, het wenende om niet spoedig de innigste accenten voor de hoorder te ontzenuwen. Met een beetje variatie in de voordracht is dit te corrigeren. De Graaf Gastone, Alfredo's vriend, van Chris Taverne, leek te duidelijk op de operette-parodie van een aristocratisch dandy, wat niet de bedoeling kan zijn bij Verdi, en in deze richting gingen ook de baron van Gerard Holthaus, de markies van Gee Smith, de dokter van Henk Angenent een eind over de schreef. Buiten hun schuld. Er zijn in de geschiedenis der kleding nu eenmaal perioden geweest waarvan bij ernstige zaken een getrouwe reconstructie niet kan worden ondernomen zonder risico van ongelegen effecten. Men behoeft slechts te denken aan de bolhoedjes van omstreeks 1900. Het
ongelukkigste van zulke scenische misrekeningen is dat zij zich in het centrum der aandacht plaatsen, en niet ophouden haar te prikkelen.
Eigenlijk had alleen Marilyn Tyler, Violetta zelf, het personage dat zij moest voorstellen onderzocht met de warme, de gloeiende nieuwsgierigheid die berust op menselijke sympathie, op medegevoel, op genegenheid, en die zeer scherpzinnig maakt. Zij weet precies wat haar gebeurt, en zij ondergaat het. Zij weet even precies wat de ander, de overigen gebeurt en zij ondergaat het eveneens. Zij reageert heel fijn, heel juist. Haar spel als minnares was aantrekkelijk en boeiend, zeer waar, omdat zij weet dat ook nog in de hevigste hartstocht een zekere schroom de basis blijft van de echte verliefdheid. Zij speelt nog niet met zulke graad van overgave dat zij, gelijk die andere grote actrice (het was Sarah Bernhardt) zou bezwijmen van ontroering als zij zichzelf in deze rol zag op het witte doek. Maar het scheen me dat zij het ooit zal kunnen. De muziek raakt haar en het was tekenend hoe subtiel en discreet haar spel sommige passages toelichtte van het orkest. Zij heeft een mooie stem, niet te eclatant maar sterk genoeg; zij heeft een perfecte colorotuur, wat men bijna vergeet, omdat het vanzelfsprekend klonk, en dit is zonder twijfel het opperste van kunst. Het aandeel dat Vroons heeft gehad in deze creatie kan ik niet ramen, doch veel of weinig, het is billijk het te prijzen. Dat hij heeft getracht de koren te betrekken in de actie, en elk in zijn individuele rol, mag ten laatste worden geteld onder de verdiensten zijner regie, ofschoon hij niet overal erin slaagde de stilstand welke leegte veroorzaakt, te breken.
Onze nieuwe dirigent Arrigo Guarnieri, die heeft gewerkt aan de Milanese Scala, schijnt mij een bekwaam, accuraat, eerlijk en eenvoudig kunstenaar. Het is normaal, wanneer iemand als vreemde komt in een gecompliceerd apparaat, dat de eerste avond niet alles voor honderd procent klopt. Vooral bij een partituur als Traviata met haar vele unisono's, en een menigte doorzichtige sonoriteiten welke ieder orkestlid instinctief moet afmeten. Over het algemeen heb ik geluisterd met genoegen, dikwijls met bewondering, en slechts zelden met stoornis. Ik had de indruk dat Guarnieri meer neigt naar het sensitieve dan naar het gepassionneerde (hetgeen een uitzondering zou zijn in onze tijd) maar dit kan nog liggen aan de remmingen van het debuut. Gaarne had ik de temperatuur der feestelijke episodes van het eerste en derde bedrijf enkele strepen hoger gewild, iets bacchantischer, iets meeslepender, zoals ze moeten zijn. Toch geloof ik deze Traviata niet te zullen vergeten, wat mij vertrouwen geeft.
Tot overmaat: In aansluiting op mijn artikel ‘Maar een Hollands componist’ meldt mij de heer Joh. de Molenaar, directeur van het ‘Utrechtsch Stedelijk Orchest’ dat Ruynemans Tweede Symphonie te Utrecht zal worden uitgevoerd op het abonnementsconcert van 18 Januari.
Wij zullen dus naar Den Haag gaan voor Escher en naar Utrecht voor Ruyneman. Zoals men vroeger naar Haarlem ging toen Van Beinum daar dirigent was, durfde, en een toekomst had.