Maar een Hollands componist
Koos van de Griend is een der verloren metgezellen in dit leven, die ik dikwijls als het ware tastbaar nog verschijnen zie op het zwarte scherm van mijn herinnering, ofschoon wij elkander maar weinig kenden. Door enkele woorden, enkele gebaren, die niets bijzonders hadden en behoren tot de zeer algemene mededelingen, heeft hij zich heimelijk onuitwisbaar gemaakt in mijn geheugen, zonder dat ik het aanvankelijk merkte, en pas zijn aanwezigheid bespeurde wijl hij op onverwachte ogenblikken plotseling naast mij stond alsof hij er werkelijk was. Dit gebeurt me slechts met weinig overledenen, en hoewel het mij bekend is dat de hersenen in hun ontelbare kamers alles bewaren wat daar door de zintuigen binnenkomt, moet ik uit die voortdurende tegenwoordigheid een invloed afleiden welke hem persoonlijk eigen was en het gewone overtrof.
Ik roep zijn schim nooit willens naar mij toe, behalve vandaag, nu er reden voor is. Maar telkens als hij, blauwig getint, zich aanmeldt op de donkere voorgrond van mijn bewustzijn, verwelkom ik hem met een reflex van prettige, harmonische ontmoeting, gelijk vrienden, die elkaar kunnen zeggen wat hun invalt omdat zij welgezind zijn in hun binnenste en ongetroebeld. Hij had van nature een open, eerlijke vrijmoedigheid die zich niet vertoonde, maar die men altijd kon gissen. Hij had nergens in zijn wezen een slag om de arm, zonder dat te laten blijken. Zijn gehele doen ademde een spontane, eenvoudige waarachtigheid, vanzelf, om zo te zeggen objectief en die nooit hinderlijk kon worden omdat hij dingen en mensen bekeek van ik weet niet welk perspectievisch standpunt waar alle voor en tegen zich compenseerde en liet vergoelijken in een helder hoofd, dat zonder argwaan observeerde, zonder schamperheid, zonder bekrompenheid. Misschien had de wiskunde die hij studeerde, deze eigenschap bij hem versterkt. Alles wat ik van hem las in de bibliotheek van Donemus, waar ik na een lange vervreemdheid de Hollandse componisten weder leerde kennen, sprak op een of andere manier dezelfde rondborstige taal uit een oprecht gemoed. Hij had een talent dat zich kwasi organisch voegde, of trachtte te voegen naar de mechanistische, intellectualistische praemissen van onze eeuw. Waarschijnlijk zou dat talent gerijpt zijn tot genie, als hij de vele gestelde problemen gaandeweg dieper had kunnen peilen en doorvorsen. Een schielijke dood, op 12 Januari 1950, ontnam hem tijd. Hij was nog geen 45 jaar toen dat hart eensklaps stilstond. Het gaf mij een schok, welke zich steeds hernieuwt wanneer ik er aan denk.
Toch is de symphonie welke hij in 1947 schreef en waarvan de Amsterdamse première verleden week gedirigeerd werd door Van Beinum, geen goede compositie. Van de Griend was een der eersten geweest, die de tweespalt heeft willen opheffen welke de moderne componist scheidt van het publiek, en die, toen hij zijn symphonie ontwierp, met voorbedachte rade bedoelde te componeren voor een brede kring van hoorders. Daargelaten of in de kunst ooit iets lukken kan wat opzettelijk beredeneerd en nadrukkelijk betoogd wordt (een componist moet de muziek maken welke hem innerlijk gedicteerd wordt, en daarmee uit), vergiste Van de Griend zich in de keuze der methode. Hij meende zijn materiaal (de thema's, de rhythmen, etc.) te kunnen putten uit een algemeen fonds, zoals de musicus dat gedaan had in vroegere perioden, toen inderdaad de muzikale substantie en zelfs haar expressie stroomden uit een collectieve bron. Van de Griend bemerkte niet dat, na ruim een eeuw van individualisme en hyper-individualisme, het algemeen fonds volslagen opdroogde en compleet was uitgemergeld. Hetgeen er rest van dat gezamenlijk reservoir, heeft zelfs in de dans, zelfs in de kerkmuziek, alle karakteristiek verloren en alle psychologische inhoud. Wat wij nodig hebben is vooreerst een nieuwe Gestalte, met alle consequenties hiervan, en dit wil zeggen, ook de stichting van een nieuw gezamenlijk fonds.
Maar nadat Van de Griend besloten had zich dermate van zijn eigen wezen te onthechten, beging hij nog een tweede vergissing. Om zich verstaanbaar te maken en verstaanbaar te blijven voor de talrijkste menigte, vatte hij het muzikale idee samen in de meest beknopte formule en dreef dit systeem door op elk der drie plannen van de compositorische manipulatie, t.w. het expressieve (de melodie), het dynamische (de rhythmiek), het timbre (de accoorden en de instrumentatie). Hij waagde zich nog verder dan zulk een reeds gevaarlijke beperking en verarming. Gedachtig wellicht, dat de werking der primitieve magie berust op herhaling, systematiseerde hij op de drie genoemde plannen ten overvloede de formule. Onder de vier gebruikelijke delen, welke hij zonder constructieve noodzaak voor zijn symphonie handhaafde, is er geen waar de muzikale redevoering niet meerdere malen stagneert, soms al bij de aanvang, in de machinale, obstinate recapitulatie van een schematisch patroon; geen enkel is er onder die vier delen waar men niet de onvermijdelijke indruk krijgt van iemand die in zijn woorden blijft steken, van een gramofoonplaat, die per ongeluk doordraait over dezelfde groeve. Dat is altijd intelligent als een wiskundige vergelijking in klanken, die normaal wordt opgelost. Doch immer is zij identiek en immer te summierlijk, hoewel soms vernuftig en voor de spelers moeilijk. Men kijkt er overal doorheen als door een heldere ruit. Men is er onmiddellijk mee klaar als met een puzzle van te grote stukken. Men begrijpt te spoedig en de zenuwen worden werkeloos. De reflexen staan stil. Vrezend het onverstand, schreef de componist een muziek die in al haar bijzonderheden te verstaanbaar is.
Men mag wegens haar schranderheid, wegens haar logica, en vaak ook wegens haar allure deze symphonie niet onbeduidend noemen, ofschoon zij (toppunt van paradox tot welke een systeem kan leiden) zelden interesseert en nergens boeit.
Omdat daar niets meer te verhelpen valt, raakt men dan bij zoveel talent aan het betreuren, dat Van de Griend zijn compositie niet hoorde vóór zijn dood, en dat hij sterven moest alvorens zij (in 1950 te Arnhem) werd uitgevoerd. De zelfcontrôle, de toetsing zijner theorieën aan de praktijk, een confrontatie van de geschreven noten met het geluid, de reacties van kritiek en hoorders, zouden hem stellig genoopt hebben tot een versoepeling van zijn procédé's, een verwijzing van zijn inventie en fantasie. Hij had nog twee jaar de tijd en technisch niets meer te leren om een geldige inhoud te realiseren.
Wie onpartijdig, maar met een greintje medegevoel voor de vereenzaamde kunstenaar het prospectus doorbladert waarin het Concertgebouworkest een overzicht geeft op de programma's van het komende seizoen, zal min of meer ontsteld constateren hoe spaarzaam, hoe gierig die gelegenheid tot zelfcontrôle en tot onmisbaar contact met zijn evenmensen vergund wordt aan de Nederlandse componist. Van de 86 werken, die staan aangekondigd, zijn slechts 7 Hollands. In titels berekend komt dat neer op 8 pct. In tijdsduur gemeten bedraagt dat nauwelijks 3 pct. Onder die 7 nummers komen er slechts 4 van een levend auteur.
In de verhouding der dirigenten die Van Beinum gedurende zijn verschillende afwezigheden zullen vervangen, heerst dezelfde brutale onevenredigheid. Op de 29 programma's dirigeert Van Beinum er slechts 12, en beloont zijn landgenoten aldus dat zij hem beroemd maakten. Binnen zes maanden zal het Concertgebouworkest zesmaal van dirigent verwisselen en op de 17 overige programma's kreeg Kubelik er 5, Fricsay 5, Klemperer 3, Solti 3, en Henri Arends 1. Zegge één. En ook slechts één concert, op Zondag, terwijl de buitenlanders hun uitvoeringen herhalen en 32 maal optreden.
Wat zou ik hebben moeten schrijven toen Eduard van Beinum gedurende zijn jonge jaren met een dergelijke fnuikende nonchalantheid behandeld werd door Willem Mengelberg? Ik gaf het antwoord reeds toen Evert Cornelis klein werd gehouden door Mengelberg, en vandaag zijn de cijfers nog welsprekender. Ik zal hierop terugkomen zolang dat schadelijk en vernederend bewind voortduurt.
Tijdens zijn leven is de naam Koos van de Griend 2 maal verschenen op een programma van het Concertgebouworkest. Zegge tweemaal. Wat baat dan een daad van piëteit? Wat baat dan spijt als men niet van gedrag verandert?
En is het verwonderlijk dat Donemus tot zijn aangesloten componisten een circulaire heeft gericht met het verzoek om geen partituren meer ter inzage te laten zenden aan buitenlandse dirigenten, mits deze vooraf beloven dat de verstrekte manuscripten zullen worden teruggezonden?
Zo laag daalde de waardering voor de Hollandse componist dat zelfs een blijk van elementaire beleefdheid jegens hem overbodig wordt geacht. Verbaast u niet. Wij hebben loon naar verdienste. Waarom zou men elders schatten wat hier zo weinig telt?
Tot overmaat: de première der symphonie van Escher, vergeefs aangeboden aan Van Beinum, gaat 7 Januari in Den Haag. Zou Flipse zich niet kunnen bekreunen over de symphonie (dito) van Ruyneman?
In Amsterdam werden de kansen bijna nul.