Slot van de Kunstmaand
Toen ik de eisen las welke door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen waren gesteld aan Lex van Delden bij het verstrekken ener opdracht, heb ik mij met verbazing afgevraagd welke begrippen men op dat departement koestert betreffende een componist, welke richtsnoeren men daar volgt in muzikale aangelegenheden, en ten slotte wie de ‘men’ zou zijn die daar regelt en beslist.
Er werd aan Van Delden een werk opgedragen voor klein apparaat, gemengd koor, sopraan-solo, 2 fluiten, 2 hobo's, 1 clarinet, 1 hoorn, 1 trombone, slagwerk en piano, dat geschikt moest zijn om door amateurkoren te worden uitgevoerd.
Ik kon mijn ogen nauwelijks geloven. De meest drieste autocraat had geen draconischer voorwaarden kunnen bedenken om iemand aan de galg te helpen tegen een bescheiden honorarium. De gestelde bepalingen bemoeilijkten niet slechts nutteloos en zinloos de arbeid van een kunstenaar. In de gegeven omstandigheid maakten zij het slagen van zijn taak onmogelijk en een échec onontkoombaar.
Nochtans componeerde Lex van Delden ‘De Stroom’, een symphonie in vijf delen op een lang gedicht van Jan Prins, dat de Rotterdamse gebeurtenissen van Mei '40 beschrijft in een loflied op de Maas.
Toen ik het werk hoorde, zag ik mijn ergste vermoedens bevestigd. Hoewel het niet werd gezongen door een amateurkoor, maar door het uitstekend geïnstrueerde koor van Toon Vranken, was geen woord van de tekst verstaanbaar. Dat lag voor de hand. Om zijn muziek aan te passen bij de technische vermogens van amateurs had de componist zijn melodische contour beperkt tot simpele intervallen, zijn rhythme tot primitieve metra, hetgeen wel doenlijk is in een kort bestek maar fantasieloos eentonig gaat worden op de lange baan, en, op de koop toe, een intelligente declamatie der verzen niet bevordert. Bovendien was de vierkante frasering, waarschijnlijk om de amateurs in 't gelid te houden, overdadig onderstreept door ostinato's in het laagste register der piano, wat de impressie van rudimentaire tekening nog verzwaarde. Doch het hinderlijkst bleef het gebrek aan bindend element in de samenklank der voorgeschreven instrumenten, zodra zij episodisch optraden buiten verband met het koor. Men had dan telkens het gevoel dat een aparte groep van een orkest zat te repeteren. Ofschoon zij werden bespeeld door de eminente artisten van het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap (leden van het Concertgebouworkest) versmolten hun timbre's niet. Elk stond schril, schraal en onbuigzaam naast de anderen. Uiteraard waren de aangewezen tinten onvermengbaar, vooral bij de moderne harmoniek die Van Delden aanwendt, en het verwondert mij niet dat Flipse hem heeft geadviseerd zijn instrumentatie in te richten voor volledig orkest.
In menige passage ondertussen bewijst ‘De Stroom’ de geboren musicus. Niettemin kwam Van Delden gelukkiger voor de dag met zijn eerst Strijkkwartet, geïntroduceerd door het ensemble van Jo Hekster, Frits Waterman, Karel Schouten en Johan de Nobel. Het tweede deel, een contemplatieve Fantasia, mag worden geëerd als een meesterstuk van melodie in een persoonlijke en tevens algemeen toegankelijke expressie. Het derde (een scherzo-capriccioso) eveneens, maar is wellicht te bondig. Het eerste en vierde deel schenen mij te weinig gedifferentieerd. Dit is misschien te verhelpen door meer reliëf en verscheidenheid in de vertolking. Om ronduit te zeggen wat ik denk: ik stel die stijl en die techniek hoger dan de kwartetten van Bartók, en zal deze mening bij gelegenheid motiveren.
Wij hoorden op de Kunstmaand nog een Hoorn-concert van Marius Flothuis, in Duitse gevangenschap geschreven voor een Belgisch hoornist (wat is er van hem geworden?) en een Trio Serio voor altviool (Johan van Helden), violoncel (Ad Huisman) en piano (Jan Huckriede).
Het Hoorn-concert (uitstekend voorgedragen door Jan Bos) zet goed in met een eenzame roep van het solo-instrument. Doch de gesuggereerde situatie wordt onmiddellijk en onverklaarbaar gedesavoueerd door een oppervlakkig walsend thema. Zij keert pas terug bij het slot van het snelle laatste deel (welks thematisch materiaal eveneens lijdt aan onbeduidendheid) maar te kort, te vluchtig, te vaag om door die belichting het geheel te verdiepen. Het langzame middenstuk behelst te veel onvrijwillige weerklanken uit de treurmarsen van Mahler en is te effen in zijn verloop.
Wegens de spitsvondige bearbeiding van zijn hoofd-thema kan het Trio Serio worden gewaardeerd als een bedreven werkstuk. Het thema-zelf echter heeft geen boog en geen spanning die voor verwijding vatbaar zijn, waardoor de belanghebbing spoedig verzwakt. Ook deze beide composities, ofschoon werk van een behendig vakman, rechtvaardigen niet de zeer preponderante plaats die Marius Flothuis dit jaar heeft ingenomen op de programma's van de Kunstmaand.
Zonder twijfel evenwel heeft de Kunstmaand wederom beantwoord aan het gekozen doel. Onder de Nederlandse solisten die terecht naar voren traden, mag de naam niet verzwegen blijven van Elly Ameling, een voortreffelijke vocaliste die de sopraan zong in De Stroom. De prestaties van Henri Arends als dirigent zijn zeer appreciabel. Of het doel-zelf (het kweken ener nieuwe klasse van muziek-minnaars) inmiddels dichter werd benaderd, is een andere vraag. Door inschakeling van toneel en ballet, steeg het cijfer der deelnemers aanzienlijk, doch het aantal bezoekers van de eigenlijke concerten (het recital van Cora Canne Meyer uitgezonderd) schommelde rondom het onbevredigend peil der vorige jaren.