Vervolg van de Kunstmaand
Naar aanleiding van de Aias-voorstelling in Carré, waarbij Bertus van Lier de hoofdfunctie verrichtte van vertaler, componist, dirigent, zou ik gaarne enkele opmerkingen maken over de positie der muziek in ons land, in onze cultuur.
Wie enig verstand had van muzikale zaken behoefde bij die opvoering niet lang te luisteren om met min of meer smart en spijt tot de gewaarwording te komen, dat een consciëntieus musicus, een werkelijk artist (en daarvoor houd ik Bertus van Lier) zulk een onaffe, approximatieve vertoning onmogelijk voor zijn rekening en verantwoording kon nemen.
Hoe dikwijls heb ik met groeiende bevreemding de dirigent melodische en rhythmische bewegingen zien aanduiden waarvan niets of ternauwernood iets het oor bereikte noch het oog? Hoe dikwijls hoorde ik het orkest alsof een plotselinge stormvlaag het had uiteengerukt en naar alle kanten weggewaaid, zodat met moeite de verwrongen flarden van klank moesten worden bijeengezameld? Niet tien keer, doch honderden malen. Veel meer dan voor de hoorders verdroot deze onophoudelijke fading mij voor de componist, die gedwongen was zich tevreden te stellen met een dermate ontwricht geluidsbeeld. Want zijn muziek bij Aias, drie en twintig jaar geleden gecomponeerd, behield haar rang. Zij heeft het accent van waarachtigheid dat niet verbleekt. Zelfs verminkt treft zij haar doel. Zij leeft.
Al het onverwezenlijkte en het waggelende dat ik in mijn hart bejammerde, werd veroorzaakt door gebrek aan tijd. Een zo gecompliceerd, een zo van nature zeer kwetsbaar, moeilijk hanteerbaar, en bovendien voor elk der medewerkers onwennig mechanisme als een oud-Grieks drama, kan niet gemonteerd worden in enkele weken. Niet eens in enkele maanden. Alleen reeds voor een zodanige oefening der reien dat zij geordend schijnen, dat elk danser-zegger of danser-zanger zijn tekst, zijn plaats, zijn mimiek voldoende kent om zich zeker te voelen van zichzelf en van zijn medespelers, om niet te aarzelen, niet te hakkelen, niet te papegaaien in woord of in gebaar, en om een overwogen aesthetisch resultaat enigszins te kunnen benaderen, alleen reeds voor dit onderdeel zou een jaar studie moeten worden uitgetrokken. En daarnaast niet een paar orkest-repetities, doch zoveel als de dirigent nodig acht. En niet maar de enkele generale repetitie waarop men kennis maakt met de ruimte, met de samenhang, met het stuk en met de rest, doch zoveel generale repetities als voor de betamelijke en harmonische realisering ener muzikale gedachte blijken vereist, en zonder bekommernis moeten worden verleend.
Hiervoor schiet niet tekort de onmeetbare tijd van de kunstenaar die het beste gratis geeft aan ieder, maar de tijd die men meet in munt, de tijd die geld is, de tijd die nergens ontbreekt bij een bedrijvig volk, de tijd tussen welks schatten men elke seconde van het etmaal kan rondwandelen als in een toverland. De kruimels die daar dagelijks van de rijke tafel vallen zouden genoeg zijn geweest om een musicus de bitterheid te besparen dat hij zwoegt en ploetert als in een nachtmerrie, waarvan niets hem overblijft dan de onzalige beklemming, de nasmaak der doorstane angsten, wanneer zij voorbij is. Meer dan genoeg. Het zijn geen fabelachtige sommen die de muziek van Aias nodig had om niemand te beschamen, om niemand te laten grinniken bij woorden als kunstzinnigheid en cultuur. De schijn te redden zou slechts enkele duizenden guldens gekost hebben.
Geen kunstenaar zou mogen worden genoopt of verlokt tot een onderneming die de veiligheid niet garanderen kan van hetgeen hij met zijn diepst instinct beschut wenst, gevrijwaard, onbeschadigd, namelijk de trouw welke hij schuldig is aan de ingeboren droom van zichzelf, aan zijn werk. Waarom dan, zal men vragen, heeft Bertus van Lier een taak aanvaard waarbij hij te voren vermoeden kon en duchten moest dat zij met zijn persoonlijke normen niet verenigbaar was en onder de bestaande omstandigheden onvervulbaar? Omdat een componist die een opdracht niet blindelings, niet voetstoots zou aanvaarden, riskeert dat een lastgever nimmer bij hem terugkomt. De componist die, al ware het om de steekhoudendste redenen, een karwei zou weigeren, is uit de circulatie. Beschouwd van het standpunt zijner functie behoort de componist van oudsher tot de minst beschermde ledematen van de maatschappij, waar zijn eigenlijke positie enkel vergelijkbaar is met die van de bedelaar.
Voor deze moeilijkheid zie ik geen andere uitweg dan de stichting van een fonds, dat op nauwkeurig omschreven condities geld (en tijd) zou verschaffen aan reeds gesubsidieerde genootschappen ten bate van uitzonderlijke manifestaties welker kosten te onereus zijn om gefinancierd te worden uit het courante budget.
Overigens hadden de concerten van de Kunstmaand een kalm en ik zou bijna zeggen reglementair beloop. Ter gelegenheid van het eerste lustrum componeerde Jan Mul voor het orkest een ‘Amsterdamse Galop’ die een goed stuk zou zijn geworden, als de muziek, meer in overeenstemming met de titel, een beetje op dreef had kunnen komen, een beetje vaart had gekregen en niet te vaak in een greppel belandde, om het geval nog even te overleggen. Dit kan bedoeld zijn als caricatuur op het tempo van de Amsterdamse werken. Maar dan mist het stuk pittigheid en scherpte. De stilstaande episodes zijn te gemoedereerd lyrisch en te gerekt. Ik geloof eer dat de auteur het niet zover gezocht heeft, maar eenvoudig haast had en dan schrijft men langzame muziek die driedubbel telt in lengte en breedte.
Ik hoor dat ondertussen liever dan een symphonietje uit de achttiende eeuw van zekere Schwindl of zekere Graaf, die alleen archivarisch belang hebben en het nadeel dat men ze niet als een schablonisch schilderijtje uit die dagen in een halve minuut kan bekeken hebben, doch een groot kwartier moet luisteren naar wat men al van buiten kent.
Het Hollands Strijkkwartet gaf een zeer geacheveerde, zeer sensitieve vertolking van Pijper's Derde uit 1923. Het werk heeft mij buitengewoon gegrepen en geboeid wegens zijn ongebruikelijke combinaties der stemmen, haar samenklank, die verwonderlijk gevlamd is in donkere lichtspelingen, en zijn verholen maar penetrante emotiviteit. De nocturne, met haar twee ontroerende opzuchtingen, is de duidelijke belijdenis ener reële liefde.
Het kwartet van Brahms een mixtuur van moeizaam academisme en geremd sentiment (gelijk meestal bij Brahms) had ik gaarne verruild voor iets anders, iets minder overbodigs, iets nuttigers. Het onvergelijkbare kwintet in g klein van Mozart, een der gepassionneerdste bekentenissen van de opstandige en getourmenteerde Mozart der laatste jaren, over wie nog menig woord te wisselen zou zijn, werd te ineengedoken, te fluisterend, te vervaagd, te subtiel geïntoneerd. Hoewel meesterlijk in dit raffinement van half-tinten.
Elizabeth Lugt had een even origineel programma samengebundeld als Cora Canne Meyer en Erna Spoorenberg. Haar stem heeft ongetwijfeld dezelfde objectieve waarde als die harer beide collega's. Doch haar techniek ontwikkelt zich minder voorspoedig. Haar dictie werd onverstaanbaar. Bijna alle medeklinkers, en zelfs de klinkers, verdwijnen in de galm van een geluid, dat herhaaldelijk zeer mooi is, zeer bekoorlijk, maar volstrekt onvoldoende geëgaliseerd een ordeloze warreling vertoont van verschillende timbre's. Wanneer zij met strenge arbeid deze twee fouten wegwerkt kan zij een der beste worden.