Zeventien Componisten
Het zou tot niets dienen om te verbloemen dat de drie concerten die het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap georganiseerd heeft tot bevordering der Nederlandse Toonkunst, slechts een zeer lauwe belangstelling gevonden hebben bij het publiek. Ondanks een uitgebreide reclame-campagne met plakkaten, folders, circulaires en annonces, ondanks de meest welwillende bijstand van de informatie-pers, ondanks verlaagde toegangsprijzen en reductie, ondanks de attractie dat de hoorder met een stembiljet zijn opinie kon geven over het gehoorde, ondanks de vriendelijke hulp die elke componist geniet van kennissen en aanverwanten, ondanks de steun van ettelijke instanties, ondanks de medewerking van een hele schare instrumentale solisten wier spreekwoordelijke vaardigheid en toewijding alleen reeds het succes zouden moeten verzekeren, of ten minste de doffe geest van onverschilligheid hadden moeten doorstoten, ondanks die volledige mobilisatie van alle voorhanden sympathie is het niet één keer gelukt om de kleine zaal van het Concertgebouw voor meer dan een derde te vullen en de mistroostige gewaarwording te vermijden die een hopeloze zaak te voren aankondigt.
Zo veel goedgezindheid, zoveel inspanning, zoveel zorg, zoveel illusies, en zo weinig loon, zo weinig dank, zo weinig animo. Wie kan daar tegen? Wie lapt dat aan zijn laars? Iedereen ten slotte. Want er is geen keus. De Hollandse componist zal daarom niet minder componeren. Waarschijnlijk zal hij daarom niet minder worden uitgevoerd. Maar wie blijft te midden van die slappe lusteloosheid, tegenover die openlijke geringschatting ongekneusd, even kranig en helemaal fiks? Wie zal eerst niet een horde van dompige bijgedachten te verjagen hebben als er weer wat muziek in hem gaat zingen, en af te schudden terwijl hij werkt? Het vuur komt desnoods vanzelf. Maar hoe het te beschutten? Hoe het te onderhouden? Hoe het te laten laaien in een lucht waar zo weinig is dat aanwakkert?
Deze verlatenheid, die gerekend mag worden tot de ongelukken welke een cultuur kunnen treffen, deze miserabele verlatenheid is voornamelijk te wijten aan de manier waarop men in Holland de componist onderkent. Onze manier van onderscheiding karakteriseert zich door een volslagen gemis aan methode en een bijna totale ontstentenis van criterium. Vroeger reeds heb ik haar ontraden, doch de lastgevers van het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap volgden onze van oudsher ingeburgerde gewoonte en begingen dezelfde fout.
Gij hebt het herhaalde malen kunnen lezen in de aanbeveling waarmee de mensen werden aangespoord tot het bijwonen van de drie concerten. Men beloofde zeventien Nederlandse componisten. Zeventien Hollandse tijdgenoten die muziek maken. Zeventien candidaten voor de roem en voor de onsterfelijkheid. Zeventien eventuele meesters. Zo is het gebruik bij ons. En zie nu even per analogie de absurditeit van dit getal. Is er iemand die, zelfs na een half uur zoeken, mij zeven levende componisten kan opnoemen in het hedendaagse Duitsland? Neen. In het Frankrijk van heden? Neen. In Groot-Brittanië, in Italië, in Rusland, in Spanje, in Denemarken, in Noorwegen, in Finland, in Zwitserland, in de beide Amerika's? Neen. Al zoudt gij ze misschien vinden, na het raadplegen van een of ander lexicon, gij geeft mij meer dan de helft gaarne cadeau. Zonder enige twijfel zijn ze er, in grote steden, in kleine stadjes en dorpen. Ze zijn er bij honderden. Maar zij vormen de ondergrond, het achterplan, de voedingsbodem. Als representatieve verschijnselen voor de waardebepaling, voor de kentekening der cultuur van een natie tellen zij niet mee. De scheidsrechters van die natie oefenen een selectie uit, welke meestal reeds door de publieke opinie is aangewezen, en vergenoegen zich met drie of vier namen, volgens een behoorlijke norm, waarbij uitsluitend gelet wordt op de kwaliteit.
Wij doen dit anders. Bij ons wordt niet geschift. Of als wij soms de zeef eens grijpen, zijn de mazen dermate wijd dat ongeveer iedereen er door kan. Wij hebben geen voorgrond, geen kader, geen figuren. Wij hebben ook geen arbiters. Op welke basis trouwens zouden zij arbitreren? Wij hebben geen spoor van norm, niet eens iets wat daarnaar zweemt. Evenmin hebben wij een publieke opinie, tenzij over enkele doden. Wij hebben zelfs geen particuliere opinie. Toen enkele jaren geleden een ondernemend buitenlander, die een boek wilde schrijven over hedendaagse Hollandse muziek, zich om inlichtingen wendde tot Donemus, het documentatie-bureau dat befaamd is wegens zijn activiteit, overhandigde men hem, na rijp beraad, een lijst van vijf en veertig namen. Wat moest hij aanvangen met zulk een bibliotheek, die onophoudelijk aangroeit, want terwijl hij hen bestudeert componeren die 45 voort? Velen zijn uitverkoren, niemand is geroepen. Bezitten wij 45 dichters, 45 prozaïsten, 45 schilders, 45 beeldhouwers, 45 architecten? Als ik mijn hoofd ermee moest redden zou ik ze niet kunnen opsommen, noch de 45 componisten overigens.
Gemeten met de simpelste maatstaf van het ordentelijke, presenteerbare handwerk is zulk een onbekrompen onzijdigheid in oordeel en vooroordeel natuurlijk te verdedigen en daarenboven te rechtvaardigen. Wanneer men elk aesthetisch beginsel, elk intellectueel vergelijkingspunt laat varen, zal men onder een bevolking van enkele millioenen zielen wel altijd een paar honderd mensen aantreffen die het notenschrift voldoende leerden om hun de titel van componist niet te mogen weigeren en de strengste wetgeving zal dit soort van onschuldige misleiding nimmer kunnen verhinderen. Maar de onbetwistbare theorie vermoordt hier alle praktijk. Want wij Hollanders, die ter wereld wellicht de enige natie zijn waar men een propaganda-brochure durft publiceren met twaalf namen van componerende celebriteiten (onder wie diverse welbekenden nog ontbreken, doch deze komen later aan de beurt), wij Hollanders, die zonder argwaan het publiek een cyclus aanbieden van zeventien toonzetters, welke reflexen hebben wij door onze kritiekloze acceptatie gaandeweg geschapen bij onszelf? Het bewijs is wederom geleverd. Als de mensen dat getal zien van zeventien componisten, murmelt er in hun binnenste een stem die zegt: Dat bestaat niet. En zij blijven thuis.
Omdat muziek bij uitstek de kunst is van alles of niets, valt er niet te discussiëren over het ongelijk of gelijk dat de thuisblijvers kunnen hebben. Wij moeten het feit nemen zoals het onder onze neus geduwd wordt, keer op keer. Al denkt ook iedereen zijn uil een valk te zijn, wij moeten de volstrekte onmogelijkheid leren begrijpen van de onderstelling dat een land componisten produceert bij dozijnen, aan de lopende band. Het spreekt vanzelf dat elk hunner recht heeft op een betamende levensstandaard en dat de zorg daarvoor rust op de gemeenschap, zonder onderscheid tussen kaf of koren. Maar niet aan elk hunner kan het recht worden verleend om voor onverschillig wat zij fabriceren de speciale aandacht hunner medemensen te vragen in de vorm van een concert. Wijl de muziek speelt in de tijd, wijl iedere compositie een kwartier of zo iets duurt, is reeds om banale physische redenen de verwachting dat honderd en meer componisten hun werken kunnen brengen in de openbaarheid, strijdig met het gezond verstand.
Wij moeten eveneens bedenken dat, wanneer het gemiddelde peil te laag zakt, ook het goede minder kansen heeft. Waar de mediocriteit overheerst, zal het geringste blijk van waarlijk talent reeds buitensporig schijnen, niet alleen voor het publiek dat gaarne bewondert, maar ook voor degene die talent ontving en te gemakkelijk vergeten zal er mee te woekeren.
Het spijt mij grondig tot zulke beschouwingen genoodzaakt te zijn door minstens twee derde van de uitgevoerde composities welker flagrante overbodigheid op het eerste gezicht had kunnen worden geconstateerd. Het spijt mij des te erger omdat zij in generlei verhouding stonden tot de uitmuntendheid der kunstenaars wie men die muzikale armoede te vertolken gaf. Ik hoop echter dat al deze overwegingen samen genoeg argumentatiekracht bevatten om hier, naar het voorbeeld van andere naties, te beginnen met het aanleggen van een maatstaf. In ieder geval voor het minimum dat kan worden aangeboden.