De balans van Kubelik
Het zal maar zelden gebeuren, dat een jong kunstenaar zijn levensweg zo aangenaam en comfortabel gebaand krijgt als Rafael Kubelik. Toen hij uit Tsjechoslowakije naar hier kwam, in Januari '49, viel er nog niet veel meer over hem te melden dan dat hij de zoon was van een beroemd violist, die een tijd lang de illusies had gewekt van een tweede Paganini, en door wiens verwonderlijke virtuositeit menig vermaard collega zich gedwongen zag zijn studie te hervatten. Het is begrijpelijk dat zulk een afstamming en zulk een reputatie sommigen de verwachtingen ingaf van een hoopvol voorteken welks belofte men niet mocht veronachtzamen. Het wettigde inderdaad een bijzondere oplettendheid wijl er toen reeds over de hele wereld vraag bestond naar nieuwe dirigenten aan wie de opvolging ener zeer luisterrijke oude generatie kon worden overgedragen zonder achteruitgang, zonder verlies. Al deze omstandigheden (en nog enkele andere van locale aard die op het ogenblik buiten beschouwing kunnen blijven) verklaren meer dan voldoende waarom Rafael Kubelik bij zijn eerste verschijning te Amsterdam met vlag en wimpel, tamboers en trompetten werd ingehaald. Een week vooraf lokte zijn portret van dromerig prince charmant in de geïllustreerde bladen die hangen aan de ruiten der kiosken. Zijn proefconcerten waren een triomf in de zaal en in de pers. Stante pede kreeg hij een vaste verbintenis voor de helft van het jaarlijks seizoen. Hij was een der eersten die uit het hoofd dirigeerde, zonder partituur, een kunstje als een ander, maar dat de eenvoudige mensen imponeerde. Hij had een uiterst levendig en heftig gebaar, dat de uitdrukking scheen van een overstelpende vitaliteit, een brandend temperament en een rijk gemoed, wat steeds zeldzaam is, en steeds waardeerbaar. Hij bezat daarnaast een zekere kennis van het vak, die niet zeer uitgebreid was, doch voor een debuut dat slagen moest toereikend, en waarvan men kon aannemen, dat zij door oefening en practijk zou
worden vermeerderd.
Die samenloop van gunstige beschikkingen en brillante begaafdheden, waarmee Rafael Kubelik snel promoveerde tot de hoogste rangen, had een schaduwzijde welke vijf jaar geleden niemand bemerkte en die hijzelf waarschijnlijk niet vermoedde. Zijn opzienbarende, enigszins opzichtige talenten waren beperkt, en hun beperktheid is niet verruimbaar. In hun uiterlijke voorstelling behoren zij tot de soort waaraan niets toegevoegd kan worden om hen te versterken, te verdiepen en waarvan ook niets kan worden afgenomen zonder hen te verzwakken, te ontkrachten. De excessieve, steeds in de buurt van het paroxisme vertoevende manier van dirigeren welke Kubelik zich uitkoos, is niet voor ontwikkeling vatbaar. Bovendien zijn de composities, waarbij zijn stijl past en ten volle rendeert, zeer schaars, en voor een groot deel van dat schaarse is zijn inwendige horizon gesloten. Misschien voor altijd. Want evenmin als hij de taal van zijn gebaar kan verwijden, evenmin kan hij de innerlijke roerselen wijzigen waaruit zijn muziek-maken voortspruit en waarop zijn ganse dirigeren gebaseerd is. Deze determinerende roerselen overschrijden bij hem nooit, of slechts zeer weinig, de kleine, maar voor bepaalde naturen bijna onoverbrugbare afstand die ligt tussen het artistieke lichaam ener compositie (haar vorm) en tussen de artistieke geest of ziel ener compositie (haar inhoud). Die geest is in het ene werk schraal, in het andere overvloedig, die geest is in het een en in het ander zeer verschillend gegradueerd, van laag tot hoog, van minimum tot maximum, maar nimmer ontbreekt hij geheel, en hij bepaalt wat over het algemeen genoemd wordt ‘de sfeer’, de ‘stemming’ van een kunstwerk. Een emanatie van zulke klasse, te vergelijken met een nimbus, met een aura, onzichtbaar doch duidelijk waarneembaar, ontbeert Kubelik te enenmale. Al zijn vertolkingen lijken daarom op elkander. Alle componisten schijnen bij hem te gehoorzamen aan een zelfde impuls. Behalve wanneer de
meest gewone, de meest bevattelijke aandoeningen ter sprake komen, reikt zijn aandacht niet verder dan de afmetingen ener louter materiële ordening. Zijn gezichtsveld heeft geen diepte. Zijn gedachte heeft geen achtergronden. Zijn passie heeft geen andere oorsprongen dan zuiver werktuiglijke. Zij is van enkel physisch gehalte. Vroeg of laat, wanneer het organisme ouder wordt, zal zij verminderen, verflauwen. Wat zal er dan overblijven? Zelfs niet de uitwendige verwezenlijking van een overmatig gebaar waarop men nu reeds, wegens zijn betrekkelijkheid, spoedig is uitgekeken.
Toen Rafael Kubelik zijn Hollandse carrière begon had zijn repertoire een omvang die correspondeerde met een debuut en met een belangstelling welke begrensd en gekenmerkt was door het land zijner afstamming. Het bevatte de courante nummers die in Centraal-Europa stroken met de gewoonte, en toonde geen persoonlijk inzicht, noch enige persoonlijke voorkeur, behalve jegens de componisten van Tsjechoslowakije. De Franse school ontbrak er volledig, de Russische voor een ruim deel. Gedurende de vijf jaren zijner werkzaamheid in Nederland heeft hij dat onvoldoende repertoire langzaam een beetje vergroot, maar zonder eigenlijke overtuiging, zonder inwendige drang, en als 't ware tegen wil en dank. Hij schijnt zich zeer moeilijk te acclimatiseren aan visies en expressies die hem van jongsaf niet vertrouwd zijn, die hem niet in het geheugen liggen, of die bij dat dominerende geheugen niet aansluiten. Het is mogelijk dat zijn genegenheid tot uit-het-hoofd-dirigeren de uitbreiding van zijn repertoire belemmerd heeft, want het van-buiten-leren ener onbekende partituur vergt tijd. Het is eveneens mogelijk dat zijn type van uitdrukking zich voorgoed heeft vastgelegd in het geringe aantal composities die hem een uiting veroorloven met het summum van effect. Telkens wanneer hij uit een partituur dirigeert verliest hij twee-derde van zijn macht om te boeien, zeven-achtste van zijn vermogen om de hoorder te interesseren.
Als ik naga wat mij uit de jaren van Kubeliks Amsterdamse arbeid bijbleef in de levende herinnering, met het accent ener sterke, weldadige impressie, vind ik slechts de Negende Symphonie van Mahler, maar ik heb niet de zekerheid dat mijn indrukken niet bevooroordeeld en begunstigd waren door overwegingen en emoties waarvan de oorzaak eer wortelde in mijn liefde voor de componist, dan in de vertolking van zijn werk. Doch stellig is een enkele uitvoering, die noopt tot erkentelijkheid, een resultaat dat neerkomt op een tekort. Als ik naga, welke vorderingen Kubelik gemaakt heeft in de zuiver materiële orde van het orkestrale, buiten welke zijn aandacht zich nauwelijks uitstrekt, ontdek ik nog minder. Op dit gebied mist hij een onontbeerlijk element: de neiging tot perfectie in alle vormen, - kleur, rhythme, nuance, evenwicht, verhoudingen etc. Het is niet direct slecht wat hij doet. Maar het is bijna nooit helemaal àf, helemaal proper, helemaal schoon, helemaal bevredigend. Bijna altijd klopt het op een haartje na, maar bijna nooit compleet. Hij evolueerde in dit opzicht niet. Zijn slag, welke ik niet meer hoef te beschrijven, is van dat op den duur importante tekort zonder enige twijfel de voornaamste oorzaak.
Alvorens over te gaan tot het opmaken van deze balans heb ik mijn bevindingen willen controleren aan de vier uitvoeringen welke Rafael Kubelik leidde in de afgelopen weken. Ik heb elk der geopperde bezwaren wederom kunnen verifiëren. Het buitensporige, onschatbare lot is hem vergund geweest om zich tijdens vijf jaren te oefenen met een orkest als het Amsterdamse. Ik geloof dat het onnodig is dit experiment voort te zetten en meen dat de hedendaagse bestuurders van het orkest zowel reëel als billijk zouden handelen, door nu eens dezelfde kans te schenken aan een ander.