Bijdragen aan De Groene Amsterdammer (juni 1946-juli 1956)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam Orchestra Scores Triumph HereVanaf de eerste keer dat ik Eduard van Beinum ontmoette, had ik de zekerheid een kunstenaar gezien te hebben van de goede soort. Het was op een zonnige Mei-morgen van 39, bij een repetitie mijner derde symphonie, die hij dirigeren zou voor ‘Maneto’ - Manifestatie van Nederlandse Toonkunst - een stichting die sinds een poos niet veel van zich laat horen, hoewel zij nog even onmisbaar is (ondanks de schijn) als destijds. Ik kende toen nauwelijks zijn naam want in die jaren werden zijn concerten nog niet uitgezonden door de radio, en sedert lang had ik mij verwijderd uit het Hollandse muziek-leven, waar vooral na de dood van Evert Cornelis, alle uitzicht voor mij was afgesloten. Ik stond dus helemaal blanco tegenover Van Beinum op de ochtend van die repetitie. Hij begon, en het viel me mee, wat volgens sommigen onmogelijk kon klinken. Het leek me zelfs uitstekend te gaan, wat de noten betrof. Maar plotseling, te midden van een phrase, en zonder dat ik eigenlijk wist waarom, tikt Van Beinum af en interpelleert de trompet. De manier waarop deze zijn melodie speelde, was hem niet naar de zin. Te stug, te houterig. Niet lenig genoeg. Een kwestie van dictie, van declamatie. Het was geen gewone melodie, het waren ook geen gewone eisen die hij stelde, en om zijn bedoeling duidelijk te maken, zong hij haar de speler voor. Ik luisterde, even aandachtig als de trompet, en ontving een van de schokken welke in een leven beslissend zijn. Opeens wist ik een musicus gevonden te hebben die alle denkbare inflexies, alle virtuele tovers, alle achtergronden van een gezang doorschouwd, bevroed had gelijk de weinigen aan wie bekend is hoe een zang geboren wordt. Ik voelde een onmetelijke dankbaarheid voor dat korte moment van herkenning, dat ideale bewijs van identiteit. Ik had niet het vaagste vermoeden ooit in dezelfde zaal te zullen terugkeren, om als criticus een kunstenaar te beoordelen, die een ongedachte, onverwachte ervaring mij zo leerde bewonderen.
Na de oorlog is dat niettemin gebeurd, ondanks mijzelf. Gedurende acht jaren heb ik in zeer veel andere uitingen de omtrekken kunnen controleren, de inhoud kunnen onderzoeken, toetsen, vergelijken van een mentale beeltenis welke mij tijdens enkele seconden luisteren was opgeflitst. Langzamerhand heeft de visie zich ontwikkeld, verscherpt, gecompleteerd in de werkzaamheid en de werkelijkheid van dagen en seizoenen. Ik heb de chef bezig gezien op wiens schouders de verantwoordelijkheid te wegen kwam van een beroemd orkest, en de successie van een groot dirigent die ikzelf altijd geëerd had. Ik heb Van Beinum niet enkel de instrumentalisten zien kiezen, maar ook de instrumenten. Ik zag hem zijn palet inrichten, zijn kleuren schikken en regelen, zijn stijl bepalen, zijn intonatie, zijn rhythme, zijn accent. Dat moest gedaan worden naar een innerlijke droom, die zich allengs verduidelijkte, verdiepte. Te midden en in weerwil van de troebele onrust, de aarzeling, de argwaan, de afgunst, de intriges, de polemieken, welke een rijkeGa naar voetnoot1) erfenis in haar omgeving teweegbrengt. Maar het werd gedaan, de droom raakte van lieverlede vervuld, en het geschiedde in de lijnen der evolutie. Achteraf bekeken, zonder sprongen, bijna ongemerkt. Wij hebben een orkest, vermaarder dan het ooit geweest is. Wij hebben een orkest dat typischer, karakteristieker is dan alle andere ter wereld, en tegelijk universeel aanvaardbaar. Het zijn de Amerikanen die dat gezegd hebben, als een refrein. Wanneer ik nu naga uit welke elementen het typische, het karakteristieke van dit orkest is samengesteld, vind ik steeds weer terug het uitgangspunt mijner eerste bewondering en verbazing: de melodie. De tweevoudige melodie, de zichtbare die het psychologisch gegeven determineert van elke muziek, de onzichtbare die haar beloop ordent in de tijd. De dubbele melodie naar welke de toon wordt afgestemd, het timbre, de cadans, het coloriet, de beweging in hun voortdurende onderlinge beïnvloeding en wisselwerking. Als iemand mij verzocht om nader te preciseren hoe deze theorie kan worden omgezet in praktijk, zou ik antwoorden: Niets is eenvoudiger, niets is gemakkelijker. Negeer de maatstreep. Doe alsof zij niet bestaat. De goede componisten kennen haar niet. Zij gebruiken haar slechts als noodhulp, omdat muziek anders onleesbaar zou zijn. Handhaaf haar niettemin, maar onmerkbaar. Laat de zang, laat de melodie golven, stromen, vloeien zonder interruptie, met de onophoudelijke continuïteit van alles wat leeft. Dat is gauw gezegd. Heel weinigen doen het, en tot hun ongerief noemt men hen meesters.
Het is voor Van Beinum een zeldzaam voorrecht door anderen bewaarheid, bevestigd te zien wat hijzelf gemeend en geloofd heeft. Soms wordt deze voldoening pas gesmaakt wanneer de groene zoden iemand dekken. En het vertrouwen in zichzelf, vooral indien het rotsvast moet zijn omdat het de hoogste belangen geldt van de geest, is niet zo voor de hand liggend als een nijverig volk waant. De hemel zij geprezen: Uit het land, dat maximale voorwaarden bedingt tot verwerving van een zekere roem, is het orkest en zijn dirigent wedergekeerd met lauweren, met karrevrachten van lauweren, de zolders vol tot aan de nok. Allicht zal er iets van dienen, af en toe, in de donkere uren, vóór het offer en na het offer dat de kunstenaar dagelijks heeft te brengen. |
|