Een volmaakt kwartet
Misschien enkel in de oorlog, op sommige huisconcerten, heeft men zo sterk en zo doorlopend contact gevoeld tussen de hoorders en de uitvoerders als Zaterdagavond bij de uitvoering van Het Hollands Strijkkwartet.
De moderne romanschrijvers plaatsen dikwijls het thema der menselijke eenzaamheid in het dagelijks perspectief van alles wat wij ondernemen, en geven aan het gestelde probleem altijd een grondslag die het tevens onvermijdelijk maakt en onoplosbaar. Wat de evasie was voor de generatie van 1920 (vlucht uit het heden, vlucht uit het verleden) werd de alleenheid (nous sommes tellement seuls!) voor haar opvolgers van 1940. Ondanks talrijke en vernuftige communicatie-middelen, die reiken tot aan de uiteinders van de cosmos, zitten wij opgesloten in onze eigen huid, ondoordringbaar voor een ander, ontoegankelijk voor onszelf, elkeen met het besef van zijn onuitsprekelijkheid, zijn onverstaanbaarheid, zijn verlatenheid in een krioelende leegte, waar wij gedoemd schijnen, om nimmer verder te zullen komen dan de diagnose ener onverhelpelijke kwaal. ‘Er zou een wetenschap gesticht moeten worden, die zich wijdt aan de studie van de menselijke verhoudingen: over de nadering, de mijding, de raking, de samenspraak, de bewegingen van het lichaam en zijn ledematen, - een wetenschap der eenzaamheid van de mens, en daardoor wetenschap van de mens zelf, hetgeen de reden is waarom zij nog niemand verlokt heeft.’ Toevallig las ik dit diezelfde avond, na het concert, bij een nieuw Frans auteur, Jean Reverzy, een medicus, voor wie deze kwestie de kern vormde van zijn denken.
Hier, tijdens die uitvoering van Het Hollands Strijkkwartet, was dat knagend probleem opgelost, ja geannuleerd, vanaf de eerste tonen welke uit de vier instrumenten klonken. Ieder en alles kreeg terstond, en om zo te zeggen werktuiglijk, een ander wezen, alsof men ergens op een knop had gedrukt die een magnetische kracht inschakelde waarmee de dingen en de mensen plotseling werden afgestemd op gelijke golf. Het isolement was doorbroken. Opeens bevond men zich met het omringende in een verbond van vriendelijke vertrouwelijkheid, van genegenheid, van onbetwijfelbare eensgezindheid, van feeërieke intimiteit alsof men elkander sedert meer dan duizend jaren tot wederkerige vreugde en voldoening had gekend, en ook de vier spelers. Men zag het in elkanders verlevendigde ogen. Zij deden lange, vloeiende verhalen, zoals wanneer men praat tot zichzelf, zonder te letten op punten, komma's of volgorde, heel eenvoudig in een amicale innigheid. Bepaalde gedachten zweefden niet over en weer. Niets dan een vonkende radiatie van onderlinge affiniteit, die ieder en alles omstraalde met een onzichtbare nimbus, en het helder-diepe erkennen dat men vertoeft in een veilig welbehagen van onafzienbare duur, waar de mogelijkheid van onderbreking was opgeheven. Men vergat dat er stoornis zou kunnen bestaan. Toen tijdens het kwartet van Franck de partij der violoncel van haar lessenaar viel, en niet vlug genoeg kon worden opgeraapt, zodat het stuk overnieuw moest beginnen, wat catastrofaal had kunnen zijn, als iemand die onverhoeds uit een intense overpeinzing wordt losgerukt, wel, toen bleef iedereen doorluisteren als naar de echo van een zang welke in zijn binnenste ongehinderd verder ging, en onvertroebeld, met de zekere overtuiging dat hij even hemels als te voren zou worden hervat en voortgezet in die gemeenschappelijke bereidheid.
Het was ook zo. Maar hoe te zeggen waardoor een muziek ontstond welke iedereen ondervond alsof zij opzong uit het eigen gemoed? Dat is onbeschrijfbaar. Men kan niet vertellen hoe vier kunstenaars, van wie men elk gebaar observeert als een realiteit, eensklaps magiërs worden, zodra zij de snaren aanstrijken, en een influentie uitzenden welke alle ongelijknamigheid opschort, alle begrenzing tenietdoet, alle harten opent voor het geluk dat men elkaar altijd zou willen geven, het enige geluk dat men elkander niet misgunt, omdat het te schenken rijker maakt. Men kan het niet definiëren, want, zodra het er is, houdt alle maat op. Hebben zij hard gewerkt, deze vier kunstenaars, alvorens te stijgen tot die hoogste graad van geestelijk pogen, waar techniek verdwijnt omdat men haar niet meer gewaarwordt? Ja, ongetwijfeld hebben zij geoefend, gezwoegd, met de tucht en de wil van een yogi die naar de vervoering tracht, maar ook van het strenge geweld dat zij zich aandeden bemerkt men niets meer, evenmin als bij de yogi.
Wat is van die discipline het object? Viervoudig solo-spel in een sonoor bestek waar het voorgestelde zuivere tekening zal zijn, enkel lijn. Dus geen kleur, in picturale betekenis. Geen schaduw zelfs. Voor zover men op dit plan kleur en schaduw, schakering van licht beogen kan, moet zij nog gesuggereerd worden door niets dan lijn. Alles gebeurt daar in de volkomenste klaarheid en zonder enige mogelijkheid van gezichtsbedrog, in casu gehoorsbedrog. Elk der vier lijnen is van de fijnste precisie, bijgevolg van de delicaatste gevoeligheid, brozer dan spinrag. Elke is ook wankeler dan een lichtstraal die weerkaatst wordt door het water. De geringste rimpeling signaleert zich onmiddellijk, en altijd als een disproportie. In dit milieu echter van absolute helderheid kan iedere rimpeling honderd oorzaken hebben per minuut, want deze tekening van lijnen ontwikkelt zich in de bewegende tijd. Oorzaken van intonatie, oorzaken van rhythme, oorzaken van interne correspondentie der vier stemmen, oorzaken van psychologische motivering der vier expressies. Evenzeer het onophoudelijk vermijden ener stoornis als het voortdurende treffen van de ideale exactheid onder alle gezichtshoeken, plus het moeilijkste: de duizendvoudige hartstochtelijkheid en onvoorzienbaarheid van een muziek die leeft, dat complex van voorwaarden (wanneer zij vervuld zijn) impliceert een dressuur en een methode, welke mag worden vergeleken met het doel en wellicht met de middelen van de ascese. Onder alle kunsten inderdaad, die de mens gedurende zijn geschiedenis heeft uitgevonden om zich te sublimeren, is er geen zo edel, geen zo intellectueel verheven en verheffend, geen zo openbarend als de kunst van het kwartet, het samenspel van twee violen, een alt-viool en een violoncel.
Ieder weet dat in ons aardse domein, en waarschijnlijk ook in de rest der werelden, de perfectie, de voltooidheid nooit compleet is, doch slechts de benadering ener gelijkenis met voorbeelden die wijzelf verzinnen. Ik mag dus niet beweren dat Het Hollands Strijkkwartet twee uur lang in elke fractie van elke seconde het summum verwezenlijkte van alle kansen. Maar het scheelde heel weinig. De gelijkenis kwam zeer dicht bij een voorbeeld dat gekozen en gesteld was met een exigentie welke de totale mens en de totale kunstenaar aanroept en opvordert. Ik zou niet kunnen zeggen wie der vier de beste is, Nap de Klijn, Jaap Schröder, Paul Godwin of Carel van Leeuwen Boomkamp. Elk op zijn beurt liet de melodie welke hem was toevertrouwd, zodanig zingen dat zij ons in directe verbintenis bracht met de oorsprong der muziek. Er was daarom ook geen verschil van intentie onder de vertolkte werken, hoewel Bartok, op het stuk van inventie, fantasie en authenciteit de mindere bleek van Haydn en Franck, ofschoon hij hen evenaart op het stuk van intellect.
Het is die volheid der intentie welke mij de zekerheid verleent te durven menen, dat Het Hollands Strijkkwartet heden ten dage nergens zijn equivalent heeft. Deze rang werd veroverd door drie jaren arbeid.