De opera Mignon
Het is een oude geschiedenis die men vroeger las in tientallen romans, en die weer nieuw wordt, en warempel ontroert, omdat zij zo uit de mode raakte dat men haar compleet vergat. De vertelling van het verdwaalde kind, opgegroeid bij Zigeuners, met wie het al dansend de wereld rondtrekt, tot het op een mooie dag de verloren paradijzen hervindt, waarnaar het altijd weemoedig heeft gehunkerd. Nu gebeuren zulke verhalen anders. Maar in de dagen van de jonge Goethe moet er een voldoende graad van waarschijnlijkheid hebben gelegen in de vergrijsde, half-wijze liedjeszanger, die het meisje vergezelt en door verschillende schokken zijn geheugen terugkrijgt, zijn kasteel en zijn dochter; genoeg waarschijnlijkheid in het meisje, dat onder een troep reizende komedianten tegelijk een medeminnares ontmoet en een bevrijder aan wie zij zich vastklampt omdat zij plotseling voor hem ontvlamt. Daarna kan zij sterven van geluk, of er van leven. Beide oplossingen zijn psychologisch aanvaardbaar, Ambroise Thomas, de componist van Mignon, koos ze allebei. Voor de Fransen een vreugdig, voor de Duitsers een droevig einde. Hij mocht zich dat veroorloven. Hij was geboren te Metz, in 1811, op de historische scheidslijn, niet ver van de provincie waar Mignon speelt, in de Elzas.
Hij werd 85 jaar, waarvan hij er ruim 60 doorbracht met het schrijven van opera's, missen, cantates en overige zaken die toenmaals behoorden tot het dagelijks arbeidsveld van de componist. Zij werden even regelmatig opgevoerd als afgevoerd, en bezorgden hun maker de hoogste onderscheidingen en de hoogste waardigheden in de officiële muziek van het Tweede Keizerrijk en de Derde Republiek. Wat er onder deze enorme productie misschien nog deugt, zou enkel achterhaald kunnen worden door een studie en nasporingen, die tegenwoordig niemand meer kan ondernemen, wegens gebrek aan tijd of geld. Slechts twee zijner opera's verwierven en behielden een universele vermaardheid: Mignon die dateert van 1866, en Hamlet, van 1868.
De Duitsers, altijd een greintje jaloers wijl de Franse componisten (Berlioz, Gounod, Thomas, Massenet) het muzikale sap dat er schuilt in de grote motieven van Goethe beter wisten te destilleren en te transformeren tot adaequate werken dan Goethe's eigen landgenoten, beweren sinds lang dat het succes van Mignon meer te danken is aan het onderwerp dan aan de muziek. Dat valt nog te bezien. Een beroemd gegeven levert volstrekt niet automatisch een bruikbare opera. Wanneer een der ‘nummers’ van die opera (‘Connais-tu le pays où fleurit l'oranger?’) gedurende een kleine eeuw blijft doorzingen in het onderbewustzijn van alle mensen, en heden nog even sterk pakt, even zuiver doet trillen als voorheen, dan wordt het een tamelijk beuzelachtige toeleg om de componist zijn verdienste te ontzeggen. En inderdaad, uit een louter muzikale gezichtshoek beoordeeld, staat Ambroise Thomas vlak naast de beste Gounod en de beste Bizet. Zijn orkestrale palet is niet minder kleurrijk dan het hunne, zijn techniek niet minder consciëntieus, zijn vondsten niet minder treffend en valabel. Waarom alleen in Mignon, alleen in Hamlet? Niemand kan die vraag beantwoorden.
Laten wij de fortuin prijzen welke deze stukken spaarde. Met Mignon is vandaag nog iets te beginnen waarover Goethe zelf niet zal klagen, want wellicht heeft de een of de ander weer een ogenblik gebladerd in ‘Wilhelm Meisters Lehrjahre’. Hebt gij gemerkt dat het daar nooit regent? En dat er niets van overbleef dan een mysterieus lokkend, een beetje schrijnend, een bijna verwijtend parfum?
Van wege de omstandigheden welke haar natuur beïnvloeden, is Mignon ongetwijfeld een der gecompliceerdste figuren van de hele litteratuur: een door het fatum displaced person, een onbeschermd wezen dat nergens heul vindt, dat door haar meester voortgedreven wordt met een stok, dat nochtans in haar binnenste onbegrensde mogelijkheden bewaart van het naïefste en tederste vertrouwen, van de zaligste verwachting, maar schuw en hulpeloos samenkrimpt, in haar smartelijkheid terugzinkt bij de geringste verstoring van haar droom.
Er moeten over het huidige Europa tienduizenden van zulke ontwrichte zieltjes ronddolen, eermaals belichaming ener dichterlijke ziening, heden ontelbare werkelijkheid, en het is misschien de instinctieve gewaarwording van een waarheid in de verbeelding wat ons ontvankelijker maakt dan ooit voor Mignon. Maar deze receptiviteit vermindert geenszins de zwarigheden der vertolking. Integendeel, omdat wij Mignon leerden kennen, niet als romantisch verhaal, doch als rechtstreekse ervaring, kunnen wij elk harer verschijningen toetsen aan een gestalte. Nimmer hebben wij zo goed geweten hoe echt zij zijn kan, en het eerste wat wij hier van een vertolkster zullen vragen is haar echtheid.
Aan die strikte eis heeft Cora Canne Meijer voldaan. Menig toeschouwer moet verwonderd gezocht hebben naar de reden waarom zij aangreep, waarom zij boeide, waarom zij emotionneerde telkens als zij op het toneel verscheen. Ik geloof dat dit kwam door haar gelijkenis met een realiteit welke iedereen min of meer helder gevoeld heeft. Een moderne, eigentijdse realiteit waarin niets haar belemmerde, waarin niets afstak, noch de achttiende-eeuwse omgeving, noch de kleding, noch de gezongen tekst, noch de muziek. O, het onthutste mijzelf haar zo harmonisch sluitend te zien, zo gemotiveerd, zo treffend, in elke houding, in elk gebaar, in elke toon, in elke stembuiging, in elke klank ook van het orkest, even oncritiseerbaar in de verstandelijke als in de intuïtieve opvatting harer rol. Men kon haar analyseren tot in het kleinste détail, want alles was gewikt en gewogen. Maar ook in de meest tegenstrijdige gemoedsgesteltenissen en bij het prachtigste zingen, was alles levenswaarachtig en zonder omwegen recht uit een hart. Ieder die heeft bijgedragen tot de vorming, tot de voltooiing van deze jonge, zeldzaam begaafde kunstenares, mag met volstrekte tevredenheid terugdenken aan het verworven resultaat.
Te zamen met Cora Canne Meijer schraagde Louise de Vries de voorstelling als Philine grande coquette, die met haar onbesuisde galanterieën de passie doorkruist waarmee de berooide Mignon zich hecht aan haar bevrijder. Gedurende de lange retraite welke Louise de Vries is opgelegd geworden, heeft zij kranig gestudeerd. Men zou dit kunnen afleiden uit de radicale verdwijning van enkele onvolmaaktheden (een te spitse intonatie, een te ver gedreven mechanisering der voordracht) die mij vroeger soms belet hebben haar stem en haar kunst te bewonderen zonder voorbehoud. Van enige restrictie behoefde bij deze Philine geen sprake meer te zijn. Sinds verscheidene jaren hoorden wij hier geen coloratuur-sopraan, die haar partij en haar rol zo brillant, welluidend en muzikaal beheerst. Even eminent als comédienne is Louise de Vries thans als zangeres.
Het stuk leed niet geringe schade omdat beide tegenspeelsters de mannen verre overtroffen. Chris Reumer (Wilhelm Meister) acteerde en zong te druk, te hortend, te veel staccato. Pas in het laatste bedrijf geraakte hij tot de rust en het legato die een lyrische tenor kenmerken. Ook Jan Voogt (Laerte) was te springerig, te geagiteerd, wat hem verhinderde stem te geven. Chris Taverne (Frédérick) verviel in dezelfde fout en overdreef de oppervlakkigheid van zijn personage. De zigeuner van Gee Smith was pittoresk en vocaal naar wens. Aan Gerard Groot, die bas is, had men per vergissing de rol toebedeeld van Lothario (de harpenaar) welke staat geschreven voor lyrische bariton, waardoor hij een menigte noten niet kon halen. Bovendien had men hem toegetakeld als een mummelende, aftandse, half-idiote grijsaard. Dergelijke misgrepen doen mij weer grondig twijfelen aan de competentie van de leiding der N.O. Van de regisseur Cees Laseur kreeg ik de impressie dat hij zonder moeite uitstekend werk zou schaffen, wanneer de tijd hem was gegund. Waarom laat hij de maan schitteren als een zon in Juli, en waarom zet hij daarbij nog een brandende lantaarn midden op een tafel? Dat zijn zo van die raadsels....
Tegen de décors en costumes van Wim Vasseur, te kust en te keur, zou ik geen bezwaar hebben, als hij Wilhelm Meister een beetje minder karig had begiftigd. Het ballet (anoniem) was anders aangekleed dan bij vorige gelegenheden doch overigens bespeurde men nog geen variatie. De koren hebben hun goede faam gehandhaafd. Het zes-stemmige a-capella-koor achter de schermen (spelevarende vissers en landslieden van het Garda-meer) waarmee het derde bedrijf begint, (een juweel van klank) ging totaal verloren en niets kwam ervan terecht, omdat men de afstand verkeerd had berekend zonder hem te controleren. Het orkest, onder sensitieve en nauwgezette directie van Eugène Bigot (een beproefd veteraan, wiens genegenheid voor deze muziek getint bleef met warmte) heeft voortreffelijk begeleid. Speciaal mogen worden geciteerd de harp, de clarinet, en de fluit.
Rondom de centraal-figuren van Mignon en Philine had men iets kunnen stileren in de manier van Watteau. Het is jammer dat men daarvoor niet het geduld bezat, misschien ook niet de neiging, het begrip, het respect. Desondanks heb ik de voorstelling gevolgd met groot genoegen. Ik houd Mignon voor een meesterwerk en deel daaromtrent (evenals in veel andere opzichten) de mening van het gewone, het buitengewone volk. Ware dit niet zo dan zou ik 99 pct van de beroemde dingen der laatste twee eeuwen moeten schrappen.