Het orkest op reis
Zolang ik meega met de muziek, en al de tijd dat ik tientallen orkesten en honderden uitvoeringen hoorde, heb ik nooit een ongeluk bijgewoond als de Duitse hoboïst tweemaal overkwam die verleden Donderdag Stotijn verving in het Vierde Piano-concert van Beethoven. Het was juist de dag waarop ik hem en zijn Oostenrijkse collega een certificaat van bekwaamheid uitreikte, hier ter plaatse, en dat kon dus niet beter treffen. Hoewel het spreekwoord zegt driemaal is scheepsrecht en jamais deux sans trois, incasseer ik die slag van het noodlot met een ongeschokt vertrouwen. Uit het gebeurde valt wegens zijn uiterste zeldzaamheid geen enkele conclusie te trekken, en degenen die dat toch doen behoren gerekend te worden tot de drogredenaars. Wanneer om een onvoorzienbare oorzaak een klepje plotseling weigert behoeft daaruit niet te worden afgeleid dat de speler niet deugt en de renommee van het Orkest in gevaar brengt. Kom, kom! Er kan ook elke keer een viool de hals breken. Dat zou niets bewijzen. Behalve dat alle muzikale schoonheid een onwaarschijnlijke dans is op het slappe koord, en telkens mathematisch onzekerder dan het grote lot uit de loterij.
Het ongeluk geschiedde onder leiding van Rafael Kubelik, de tweede dirigent op de Amerikaanse toernee, aan wie ongeveer de helft van de ruim veertig binnen vijftig dagen te geven concerten werden toebedeeld. En het spreekt vanzelf dat ook hem niet de geringste schuld van de dubbele wanklank mag worden aangewreven. Kubelik is niet meer dezelfde als vroeger, uit de eerste jaren zijner overijlde Amsterdamse carrière. Hij dirigeert veel kalmer, veel bezonnener, en maakt de instrumentalisten niet nerveuzer dan moet. Zijn voormalige onrust en opschudding verstilden allengs tot een zeer aanvaardbare combinatie van innemendheid en nog ietwat ruige, forse, meestal overdreven, spoedig doorslaande exuberantie. Gaandeweg heeft hij genoeg techniek verworven om zich in dit gemiddelde van vriendelijke charme en struise uitbundigheid onbezorgd te bewegen met voldoende securiteit en accuratesse. Wie hem nooit eerder gezien heeft zou slechts kunnen denken dat hij altijd zo was.
Maar terwijl zijn uiterlijke gedraging zich wijzigde, bleef zijn innerlijke houding tegenover de muzikale dingen stationnair. Sinds lang poog ik de kunstenaar in hem te ontdekken, doch steeds weer ontmoet ik de knappe, handige kapelmeester. Zijn voornaamste gebrek uit de dagen van zijn debuut hier was een hinderlijk onvermogen tot differentiatie en nuancering. De directie van Kubelik lijdt nog even sterk als vroeger aan dit fundamenteel tekort. Want zijn gebrek is inderdaad een tekort, geen fout. Hij mist de fantasie om zich de schakering voor te stellen en de verscheidenheid in de dictie, in de expressie. Dit zal misschien voor degenen die hem gaarne zien, en ook voor Kubelik zelf, onbegrijpelijk schijnen, en zij zullen mij tegenwerpen dat hij de voordrachtstekens van de componist in acht neemt. Dit is zo. Hij vergeet niet veel van het voorgeschrevene. Het enige wat hij vergeet, wat hem ontbreekt, ligt dieper. Hij mist de nuance in de nuancering, en men zou derhalve mogen veronderstellen dat hij omtrent het innerlijk gehalte van een gedirigeerde tekst ongeveer niets of zeer weinig verstaat. Zonder twijfel leest hij een phrase vrijwel exact zoals men haar ontleedt volgens de grammaticale zinsbouw, met alle komma's, kommapunten, etc. Maar hij leest haar nooit, of heel zelden, volgens haar inhoud, uitdrukking en tekst-verband. Het is ongelofelijk doch waar, dat de meeste uitvoerende musici, onder wie zeer beroemde, dit verschil tussen de grammaticale en psychologische lezing van een tekst nog ontdekken moeten, en zelfs niet weten dat bij deze gave van onderscheid pas iets begint wat meer is dan talent.
Daarom echter, precies daarom, klinkt bij Kubelik elk sforzando, elk marcato, elk ritenuto, elk crescendo, elk decrescendo, elk rubato op dezelfde manier. Hij neemt ieder accent, iedere expressie globaal en bovendien stereotiep. Bij iedere gelegenheid keren zij onveranderd terug. Daarom ook wekt hij haast in alle vertolkingen die kille, vale sensatie van vlakheid, van dorheid, ondanks de schijnbare animatie der mimiek. Daarom eveneens, omdat hij niet werkelijk begrijpt, niet werkelijk doorleeft, hebben de meeste zijner vertolkingen geen achtergrond, geen sfeer, geen poëzie, geen radiatie, geen eigenlijke warmte. Om een voorbeeld te noemen: De adorabele melodie van de Engelse hoorn waarmee Le carnaval romain van Berlioz inzet, wordt tekstueel nauwkeurig gedeclameerd. Maar zij verliest onder Kubelik's reflexie elk aroom en alle vlam van verliefdheid, en geen sterveling zou kunnen vermoeden dat in de opera waaraan zij ontleend is, Benvenuto Cellini haar zingt op de woorden: ‘o Teresa, vous que j'aime plus que ma vie!’. Met enkel techniek kan zulk een beperktheid van visie en horizon verbloemd worden. Techniek alleen echter, en zelfs virtuositeit, zijn niet toereikend om een voordracht op den duur levend te maken.
Wegens deze reeks van oorzaken ten slotte vergrijpt Kubelik zich menigmaal aan de componist. Par acquit de conscience (het gaat om de zaak niet om de persoon) heb ik tweemaal de Vierde Symphonie van Brahms willen horen zoals Kubelik haar opvat. Hoewel Brahms niet onder de meesters telt aan wie ik mij met hoofd en hart verpandde, heb ik mij deze plicht opgelegd, want bij de eerste keer had Kubelik mij zo onthutst en ontdaan dat ik mijn oren wantrouwde. Het was de tweede keer nog erger, en ik verbaasde mij de bewonderaars van Brahms niet in toorn te zien opspringen. De hele symphonie, waarvan zonder enige mogelijke twijfel het meditatieve, elegische, terugschouwende karakter historisch vaststaat, werd gedirigeerd, geënsceneerd mag ik zeggen, met een pompeuserig opgeblazen realisme dat even stuitend was in zijn onwaarachtigheid als in zijn eigendunkelijke willekeurigheid. De geschreven noten en tekens veroorloven veel. Maar niet dit. Zij laten aan de vertolker een ruime marge naar alle richtingen. Maar niet de vrijheid om dwars en onbesuisd tegen het wezen van een werk in te gaan. Ik ben nooit blind geweest, en ook niet ontoegankelijk, voor de betrekkelijke, soms merkwaardige verdiensten van Brahms. Het heeft mij onzegbaar verdroten om met een grove alfresco borstel dozijnen details, dozijnen finesses uit deze partituur weggevaagd te zien. Dat men passief zo iets duldt of goedpraat, pleit niet voor de vastheid en de openheid in een mening en in een beginsel.
Bij dergelijke reproducties vergrijpt Kubelik zich ook aan het Orkest. Spoorslags verliest het dan zijn karakteristieke physionomie, die bestaat uit een harmonische mengeling van alle kleuren, van alle graduaties in de kleur op een basis van volkomen helderheid, transparantheid en afwerking. Zo was het onder Mengelberg. Zo bleef het onder Van Beinum. Onder Kubelik verdwijnen of verzwakken deze hoedanigheden vaak tot onvindbaarwordens toe. Het algemene accent verhardt, verdroogt. De klank is compacter, het rhythme logger, de stemvoering onduidelijk, het geheel massiever, ondoorzichtiger. Alleen in de symphonie van Mozart en in de Serenade van Dvorak (o.a.) kon men resten herkennen die herinnerden aan het traditionele Amsterdamse timbre. Deze forcering van de toon is in strijd met onze ganse geestelijke stijl en niet bevorderlijk voor de stabiliteit van het orkestrale coloriet. Men mag uit deze verschillen afleiden dat het meer een toevallige samenloop van omstandigheden geweest is dan een bijzondere affiniteit met ons aesthetisch ideaal die Kubelik bestemde tot een representatieve functie op deze propaganda-tocht voor de Nederlandse cultuur.
Bij de vijf specimens van Hollandse muziek die de reis meemaken, had ik wel gaarne een peiling ondernomen betreffende de stand onzer muziek. Doch nader bezien leek het plan mij ongeschikt omdat de gegevens niet corresponderen met de werkelijke situatie. Een en ander mankeert. Een en ander schijnt overbodig. Het is mogelijk dat men in Amerika daarvan niets bemerkt, of zich daarover niet meer bekommert. Maar als de Amerikanen nog zijn gelijk onlangs, - gebrand op 't nieuwste, de aandacht gespitst in verwachting van iets dat hen verwonderen of verrassen zal, iets wat onbekende uitzichten opent, iets wat de gemoederen in beweging brengt, iets wat de hekken verbreekt waarachter de muziek gevangen zit - dan zullen ze moeten constateren, misschien met teleurstelling, misschien zonder erover te spreken, dat die kans op hernieuwing, die weg naar nog niet betreden ruimten, in Holland evenmin gevonden werd als overal elders in de wereld.
Dat is niet zo. Een ander evenwel zou hierover het woord moeten nemen. Niet ik, die in deze kwestie partij ben en geen rechter zijn kan.