Het Amerikaanse voorspel
Na de Duitse en de Oostenrijkse hoboïsten, die Stotijn en Van der Kraan op de Amerikaanse reis van het Amsterdams Orkest zullen vervangen, ettelijke malen gehoord te hebben, geloof ik een objectief oordeel te kunnen vellen over hun capaciteiten. Kortweg luidt het: Er valt niets tegen hen in te brengen. Zij bespelen hun instrument uitstekend, ook in het moderne Franse repertoire. Hun toon is een graad dunner en tevens gecondenseerder dan wij gewoon zijn, hun voordracht is wat puntiger, wat spichtiger, en meer op het rhythmische afgestemd dan op het melodische. Maar dit zijn verschillen van ondergeschikt belang, die het wezen van de uitgevoerde muziek en het coloriet van het Orkest niet noemenswaardig beïnvloeden. Natuurlijk zijn de twee remplaçanten niet te vergelijken met onze Hollanders die ik persoonlijk (als componist) zou prefereren wegens hun hogere solistische en muzikale individualiteit. Deze eigenschappen echter kunnen in een aantal partituren desnoods gemist worden, en hoewel ik hen hier niet gaarne zou zien ontbreken omdat zij karakteristiek zijn voor een speciale Nederlandse hobo-school, brengt hun ontstentenis geen schade teweeg aan het orkestrale apparaat als zodanig.
Het feit niettemin dat het Amsterdams Orkest daarginder een zijner meest typische distinctieven zal moeten derven, geeft ons het recht om met de nodige nadruk het domme drijven te betreuren van de onbekende sycophanten wier advies het Amerikaanse veto heeft uitgelokt. Een onderzoek naar de herkomst van dat ongerijmde advies zou niet overbodig zijn, want degenen door wie het verschaft werd, verdienen meer dan blaam. Zij benadeelden het prestige ener grote natie. Zij verwekten twijfel en argwaan omtrent haar beleid. Zij bevorderden het kiemend anti-amerikanisme. Zij bezwaarden de reis van het Orkest met aanzienlijke extra-kosten. Zij dwongen het Orkest en zijn leiders tot een snelle adaptatie van ongewende en gewichtige medewerkers, wat moeite eiste en tijd. Zij compromitteerden het welslagen der toernee, omdat de plotselinge vervanging van twee op de voorgrond tredende musici gemakkelijker slecht had kunnen aflopen, dan, gelijk nu, door een gunstig toeval, betrekkelijk goed. Ik hoop dat de oorsprong van deze vele onverstandigheden niet in Holland ligt, en zolang zulk een vermoeden mogelijk is, zal opheldering wenselijk blijven.
Ondertussen heeft het Orkest met zijn buitenlandse hoboïsten een vertolking vergund van Mozarts Linzer Symphonie en Beethovens Vierde, waarvan de voortreffelijkheid het absolute naderde tot op de fameuze duizendste graad na, die in ondermaanse regionen niet overschrijdbaar is. Hetzelfde geldt voor het derde viool-concert van Mozart, gespeeld door Isaac Stern. Daar waren in het zuiverste evenwicht aanwezig vier factoren van opperste geneugte, om het beste woord te gebruiken. Ten eerste het loutere genoegen wegens de volkomenheid van het instrumentale; ten tweede de verrassende vreugde wegens de onzegbare beminnelijkheid van het geestelijk klimaat; vervolgens de brandende verheuging wegens de soevereine hoedanigheden van de componist die zulke muziek bedacht heeft; ten vierde wegens de gelukkige verwondering van zichzelf opgetrokken te voelen tot een volheid van leven en serene verrukking welke men redelijkerwijze nauwelijks bestaanbaar acht.
Het waren twee geheel verschillende werelden waarheen men zich verplaatst voelde, beide in gelijke mate verlokkelijk, en als ik had moeten kiezen tussen de wereld die Mozart verzon en de wereld die Beethoven uit zijn brein toverde, ik zou het niet hebben gekund. Hoeveel heelallen, van de wonderlijkste verscheidenheid en de edelste pracht, zijn mogelijk gebleken sinds de enkele eeuwen dat er in Europa muziek gemaakt wordt! Zijn ze te beschrijven? Zijn ze te belijnen met woorden en begrippen? Ik weet het niet. Zodra ik, al luisterende, naar een definitie zocht van mijn gewaarwording, stiet ik op de vreemde muur van het onnoembare. Men ontmoet dat niet dikwijls als realiteit, als zintuigelijke waarneming. Het merkwaardigste van deze drie uitvoeringen was inderdaad dat zij met ongewone sterkte emotioneel werkten zonder dat men het soort van emotie kon bepalen, ongehoord sensitief zonder een modus van sentiment of sensatie te kunnen aanduiden, buitengemeen evocatief zonder dat men zich enig beeld kon vormen van hetgeen zij opriepen voor ons innerlijk gezicht. Het was een wederom straling geworden muziek, pure energie, van het weldadigste gehalte (in therapeutische zin) en niettegenstaande haar onnoembaarheid verbazend aanwezig en gestadig werkzaam.
Zoals Van Beinum de Linzer Symphonie dirigeerde moest men haar ontwijfelbaar houden voor de boeiendste van de veertig die Mozart schreef, het viool-concert voor het meest diviene van de zeven, en Beethovens Vierde voor de diepste, de geheimste, de fascinerendste der negen. Tijdens de duur dezer vertolkingen is de aandacht van de hoorder geen ogenblik ontsnapt aan de impulsie van de klank, en zólang ontheven te worden aan het bewustzijn, te vertoeven buiten zichzelf, te reizen als het ware door feeërieke uitspansels, en hemels gestemd terug te keren, is een ondervinding van de zeldzaamste kwaliteit.
In technischer termen uitgedrukt wil dit zeggen dat de componist gezorgd heeft voor een goed scenario, waarvan de bijpersonen niet minder belangwekkend zijn dan de hoofd-figuren. Het wil ook zeggen dat de dirigent niet slechts aan de voornaamste thema's der muzikale handeling het meest juiste, het meest treffende accent heeft verleend, maar dat hij bovendien elk nevenmotief, elke episodische actie organisch wist op te nemen in de algemene handeling. De dirigenten die beseffen dat de kunst der compositie in theorie en practijk aan gelijke wetten onderworpen is als de kunst van de romanschrijver, de toneelschrijver, de architect, en zelfs de strateeg wanneer hij het plan concipieert van een manoeuvre of van een veldslag, - de dirigenten die dat niet alleen zien maar ook kunnen verwezenlijken in werkelijkheid, zijn even schaars als de componisten die een deugdelijk plan weten te ontwerpen en uit te voeren. Omdat geen enkel valabel ‘plan’ ooit geheel overeenkomt met een ander plan, kan deze kunst niet onderwezen en niet geleerd worden. Haar wetten behoren tot de orde van de imponderabilia evenals sommige verrichtingen van het leven.
Tot bewijs dezer stellingen zou de hele Vierde Symphonie van Beethoven geanalyseerd moeten worden als psychologische samenhang in elk harer delen en onderdelen, in elk harer details. Ik zou het wel willen, omdat tegenwoordig, nu iedere ‘vorm’ abstractie dreigt te worden, formule en recept, eigenlijk niets noodzakelijker is dan een heldere kijk op deze zaken. Maar ik zou een lange maand nodig hebben, en de kwestie belangt slechts weinigen. Laat mij volstaan met de simpele verzekering dat ik nooit duidelijker dan bij deze Vierde begrepen heb welk een onovertrefbaar bouwmeester, welk een grondig psycholoog en welk een spannend verteller van bijna onuitsprekelijke ervaringen, zeer mooie, zeer menselijke ervaringen, Beethoven was, en opnieuw werd onder leiding van een kunstenaar die hem tot in zijn kern heeft doorschouwd.
Ook de volledige collectie van Hollandse muziek die op de reis meegaat, is gerepeteerd. Men kan niet beweren dat zij een even bevredigende indruk achterliet als het orkest. Waarschijnlijk zullen de Amerikanen constateren dat wij ongeveer bij zijn, doch meer niet, en haar honoreren met hetzelfde succès d'estime waarmee zij hier ontvangen werd. Maar alles wat daaraan los en vast is vraagt een afzonderlijk commentaar.