Amerikaans voorspel
Reeds het eerste concert, waarmee de vacantie eindigde, was een generale repetitie voor de toernee (en het toernooi) in Amerika. Op de uitvoeringen namelijk die aan de reis voorafgaan, zal hier het hele programma gespeeld worden dat voor ginds is vastgesteld. Zo missen wij niets en weten ten naaste bij hoe de Amerikanen het Amsterdams orkest zullen horen.
Van alle kanten bekeken kon deze bedoeling niet beter zijn. Maar onverwachte omstandigheden brachten complicaties mee welke niemand voorzien had en zelfs niet mocht voorzien. Wie ter wereld immers (tenzij men speculeert op flaters) had de Washingtonse autoriteiten durven verdenken van te lijden aan een even geborneerde mentaliteit als de AVRO; wie kon denken, dat zij (gelijk deze kittelorige radio-omroep) een veto zouden uitvaardigen tegen de hoboïst Haakon Stotijn, wie niets ten laste kon worden gelegd dan dat hij secretaris is van de Nederlandse Vredesraad?
Het orkest, zoals men weet, heeft zich moeten onderwerpen aan die beslissing en vond een remplaçant in Detmold. Nu wil het geval dat niet alle stukken welke het orkest op zijn Amsterdamse programma's speelt, ook voor de Amerikanen zullen dienen, en dat men Stotijn moeilijk kon verbieden op een Hollands podium te verschijnen in de werken die op de reis niet meegaan. Het orkest heeft dus tijdelijk twee titularissen voor de solo-hobo en hun verwisseling gedurende de nummers veroorzaakt een onvermijdelijke bedrijvigheid.
Bij het openingsconcert gebeurde zij ongemerkt. Maar een ander geval wilde dat maanden geleden, lang alvorens de Amerikaanse uitsluiting kwam, Herman Krebbers op deze eerste avond was uitgenodigd met het viool-concert van Brahms, welks midden-deel de alom vermaarde hobo-solo bevat, waarvoor sinds jaar en dag de speler, samen met de violist, bij het slot betrokken wordt in het applaus. Omdat het viool-concert niet meegaat naar de V.S. vertolkte Stotijn de beroemde solo en even prachtig als altijd. Het zou onmogelijk geweest zijn om de traditie te schenden. Dat wist iedereen, hoewel er niets was afgesproken. En nauwelijks had de dirigent de gebruikelijke wenk gegeven aan de hoboïst of alle hoorders sprongen met een schok overeind en barstten los in daverende roffels van handen en voeten, onderstreept door rukkende vlagen van machtig gejuich. Zulk een totaal onverhoeds, geheel spontaan en bliksemsnel uitbreken van een collectief gevoelen dat zich uiten moet, is een der zeldzaamste en aangrijpendste ervaringen die iemand beleven kan, en een nauwkeurig relaas van de toedracht hoop ik, zal menigeen goed doen.
De muziek zelf, de zuivere muziek, verloor er niets bij. Wij kregen een overvloed van nieuwe indrukken en allen waren van het kostbaarste gehalte. Gelijk de oude tovenaar Wagner in zijn verhandeling Über das Dirigiren een omstandige analyse gaf van Webers Freischütz-ouverture om uit te leggen hoe een algemeen bekend en gewoonlijk onbegrepen werk wordt gezien door een kunstenaar voor wie de noten een sprekend schrift en een levende taal zijn, een zeer subtiele, zeer genuanceerde taal, geboren uit de aanwijsbare emoties welke zij vertolkt, zo zou een methodische ontleding der opvatting die Van Beinum zich vormde omtrent deze bij uitstek lyrisch-dramatische compositie kunnen aantonen, hoe verwonderlijk diep, hoe verbazend inzichtig iedere bedoeling van de componist hier werd gepeild door de dirigent en met welk een soevereine zekerheid zij orkestraal werd verwezenlijkt. Het spijt me dat een dergelijke analyse achterwege moet blijven wijl zij een hele pagina zou beslaan van de krant. Maat voor maat, van de eerste tot de laatste, kon onder de microscoop bekeken worden met de ogen van de componist en had een normatieve waarde.
Om een paar voorbeelden te noemen: de inzet was niet te gerekt, niet te zwaarwichtig. Het hoorn-thema had juist genoeg parfum van berg en woud, zonder enige sentimentaliteit; het liep niet dood, maar mondde als van zelf uit in de tremolo der strijkers. Het crescendo van die tremolo werd gemaakt met een buitengemene geleidelijkheid (als een ontsteltenis die van lieverlede groeit) en werd logisch opgevangen door de zucht der violoncellen: niet te heftig; als een gebroken vervolg van het hoorn-thema. De pizzicati der bassen waren tot op een milligram afgeworpen. De melodie der clarinet had de dubbele expressie die hier vereist is: van vervaardheid en van stilling tegelijk. De cantilene trad op in de drie verschillende intonaties, welke aan de telkens gewijzigde situatie beantwoorden, maar telkens niettemin, behield zij de brede ademing die past bij haar structuur en haar karakter, dat edel is en niet vulgair. Et cetera! Met dergelijke justificatoire toelichtingen bij dezelfde Freischütz-ouverture zou ik nog bladzijden kunnen vullen.
Een zo scherp doordachte, intens doorleefde en schijnbaar moeiteloos gerealiseerde vertolking bij te wonen waar elke toon en elk accent hun exacte afmeting hebben, verschaft de onbeschrijfelijke voldoening van iets dat af is, definitief en ontegenzeglijk af, even mooi als zeldzaam, en beveiligd tegen alle twijfel. De ‘Musique pour l'esprit en deuil’ van Escher en de tweede suite uit het ballet Daphnis et Chloé van Ravel, waren in dezelfde graad gedragen door dat kenmerk van het absoluut voltooide. Ook L'après-midi d'un faune’ en ‘La Mer’ van Debussy. Men zou deze vier stukken kunnen anatomiseren gelijk de ouverture van Weber, en in iedere functie hunner onderdelen het supreme evenwicht, de rustige doelzekerheid merken van een geest die de dingen zwevend ordent. Dit ordenen, dit zien worden van de onophoudelijk veranderende klanken, is onder het luisteren door, steeds een ondervinding apart, maar zeer verenigbaar met de muzikale emotie, en des te boeiender daar men zich geplaatst voelt tegenover een mysterie dat in wezen niet minder belangrijk is dan wat men hoort. Het is bijna ongelofelijk met hoe weinig middelen de meeslepende effecten bereikt worden, en hoe een gans orkest voortdurend met de uiterste wakkerheid en verscheidenheid reageert op gebaren of tekens die de luisterende toeschouwer zeer dikwijls niet bespeurd heeft. Een zo gecompliceerde mechaniek als een groot orkest bijna vanzelf te zien arbeiden heeft iets van magie. En inderdaad: Hoe minder Van Beinum uiterlijk verricht, des te meer moet hij innerlijk presteren. Wat hij doet (wanneer hij op zijn best is) heeft tegenwoordig dezelfde oorsprong als de ‘inspiratie’ van de componisten, de meesters (in magische zin) uit een geschiedenis die geweest is en langzamerhand legendair wordt.
Een aldus georiënteerd kunstenaar heeft een onmetelijk werkingsveld (tegen de routine, tegen de schablone, tegen het automatisme) waar menigmaal de tijd ontbreekt om het meest nodige te volbrengen. Ik constateerde dit met verdriet bij de symphonie No 103 van Haydn. Slechts het tweede deel, een echt landelijk volkstafreel, was in principe af. Wat men met bewondering noemen mag af. Het derde en vierde evenwel zaten nog dik onder 't stof, alsof ze pas van de zolder kwamen. Aan het eerste was misschien genoeg zorg besteed. Maar de paukenroffel waarmee de symphonie begint en de duistere enigszins pathetisch mijmerende adagio-inleiding waren niet geïntegreerd in de economie van het werk. Zij stonden los en bleven geïsoleerd. Psychologisch onaanvaardbaar. Het probleem zou waarschijnlijk een bevredigender oplossing krijgen door de roffel zacht in te zetten en kalm op te drijven tot een poco fortissimo, en daarna het adagio een vierde sneller te nemen, maar met dezelfde strakke, somber peinzende intonatie.
Nog dozijnen andere, geregeld afgespeelde partituren liggen overal te verstikken onder een grauwe laag vernis van sleur, conventie of wanlust. Alleen wie ze kent, waarlijk kent (en ik reken Van Beinum onder deze zeer weinige van nature ingewijden) weet hoeveel jeugd, hoeveel leven zij zouden kunnen herwinnen door hen opnieuw te lezen, opnieuw te denken zoals ze zijn, zonder al het bezinksel dat gebruik en gewoonte erop achterlieten. Soms droom ik hoe gemakkelijk een Raad voor de Kunst die zijn taak verstaat, Amsterdam zou kunnen transformeren in een oord van muzikale volmaaktheid welke men nergens vindt. Enkel door de mensen die wij hebben de tijd te gunnen om hun gedachte te maken tot daad.