Weerklanken van het Holland-Festival
Het was een goed idee om aan Toneel en Muziek een bijna gelijkelijk aandeel te geven in de plechtigheid waarmee het Festival van 1954 is geopend. Hoe meer kunsten zich verenigen, des te ruimer zal het gebied worden dat zij bestrijken. Onder elke gezichtshoek zal de theorie der samenwerking vruchtbaar blijken. De proef, die naar veler mening uitstekend slaagde met Elektra van Sophocles-Diepenbrock, zou een volgende keer hervat kunnen worden met De Vogels van Aristophanes-Diepenbrock. Waarschijnlijk komt ook de Marsyas van Verhagen-Diepenbrock in aanmerking voor dezelfde eer, stellig terwille van de muziek, vermoedelijk ook wegens de kwaliteiten van het literaire werk. De stijl dezer drie stukken, ontsproten uit de grote geest van Willem Royaards (de Vogels zijdelings), is typisch Nederlands, maar toegankelijk voor alle volken, en rijk genoeg aan karakteristieke hoedanigheden om iedere natie te interesseren. Op zulke overblijfselen uit een roemvol verleden kunnen wij voor de toekomst een basis vestigen, die in menige richting verbreedbaar is
Omdat ik bemerkt heb dat sommige toeschouwers nog moeite ondervinden met het gelijktijdig opvangen van twee parallelle maar heterogene roerselen - poëzie en muziek - meen ik hen te gerieven door uit te leggen hoe het brein van een musicus te werk gaat tegenover een probleem van keuze, dat sterk lijkt op de vermaarde ezel van Buridan, die even dorstig als hongerig, gezet werd tussen een emmer water en een portie haver.
De ware musicus, intelligent genoeg om te begrijpen dat in een gedicht het woord de bepalende en beslissende factor vormt, verwijst de muziek naar het deel der hersens waar zij vandaan komt: het onderbewuste. Voor de echte musicus (hij is zeldzaam, maar dat doet er niet toe) blijft het Woord altijd primair omdat het Woord hier scheppend is. Muziek behoort tot de regie, evenals het decor, de costuums, de mimiek, etc. Er mag natuurlijk aan dat muzikale element der regie niet het geringste ontbreken, en daarom zal de ware musicus zich inspannen om zijn muziek zo efficiënt mogelijk te berekenen met het oog op het gestelde doel. Hij zal zijn muziek een inhoud en gestalte geven, ontleend aan het Woord, maar die op zichzelf volstaan. Zodra zij echter optreedt als functie van het woord, offert zij haar autonomie en wordt dienares. Zij moet zich zodanig kunnen schikken, dat zij niet bewust gehoord wil worden. Zij zal zo doelmatig zijn dat men er niet naar behoeft te luisteren met bezinning. Zij verlangt daar niet dat men haar intellectueel herkent, ervaart. Zij wordt als een orgaan, waaraan men niet denkt omdat het normaal arbeidt. Zij wordt elementair. Zij wordt als het geluid van een landschap. Men loopt er midden in, men laat het door zich heen varen zonder het te weten, maar men ondergaat de invloed. Meer verlangt echte muziek niet dan het exact geordend orgaan en geluid te zijn, de ondertoon van een dichterlijk geheel, waar Woord en Handeling haar diensten vragen.
Alle becomponeerde episoden van Elektra waren bij de voorstelling van Ton Lutz geconcipieerd volgens deze theorieën, die als logisch mogen gelden, als ideaal. In de uitvoering gelukten zij met een zekerheid welke bijna steeds de hoogste harmonie, het evenwicht, bereikte, verwezenlijkte. Lutz trof in André Rieu een jong dirigent wiens begrip niet geborneerd is door de routine, noch door kwesties van pre-eminentie, noch door begeerte tot uitblinken, en die een opmerkelijke kundigheid bewees door zijn slagvaardigheid en aanpassingsvermogen op het uiterst mouvante terrein van het rhythmisch nooit te preciseren woord. De vloeiende, golvende, buigzame cadans der muziek van Diepenbrock schijnt hem aangeboren. Het orkest der Ned. Opera reageerde op zijn soepele leiding zeer vaardig, gevoelig, en met een mooie sonoriteit. In drie of vier (korte) passages, waar de lage houtblazers in het register liggen van de gesproken tekst, heeft het orkest de spelers overstemd. Om zich tegen dergelijke coïncidenties zo veilig mogelijk te stellen, zou de orkest-ruimte moeten worden afgeschermd, gelijk dat meestal gebeurde in de tijd van Royaards.
De hoogtepunten (een zeer nobel geregisseerde grafplenging, de vermurwende lijkrede - wat de Corsicanen vandaag nog een vocero noemen - van Elektra met de urn, de herkenningsscène, en menig ander moment) hebben onvergelijkbare indrukken achtergelaten, welke nawerken als een toverkruid, telkens wanneer men zich herinnert. Daaraan herkent met de schoonheid.
Otello, onder leiding van Josef Krips en met medewerking van het Concertgebouworkest, kreeg een vertolking waarmee de Ned. Opera al haar vroegere praestaties overtrof. Technisch beschouwd viel er in de grootscheepse opzet buitengewoon veel te prijzen en te bewonderen. Het scheelde weinig of alles was in zijn genre van de bovenste plank. Wie de perfectie waardeert, en haar van zo nabij benaderd ziet, betreurde dubbel dat het vrouwenkoor herhaaldelijk derailleerde in de tuin-aubade van het tweede bedrijf, welke ten overvloede wederom heel onbeholpen werd geacteerd. En in de storm-scènes van het eerste bedrijf zullen er zeer storende, stremmende gapingen zijn, zolang de diepe, brommende, dreunende orgelbas ontbreekt om het duistere geraas na te bootsen ener kokende zee. Met een electronisch apparaat, dat voor dit emplooi zonder bezwaar gebruikt kan worden, niet veel geld kost, en gemakkelijk hanteerbaar is, kunnen die lege gaten verdwijnen, en het effect van een orkaan zou verhonderdvoudigd aanwezig zijn.
Maar heel de rest was in dat hyper-romantische genre geconcretiseerd op superlatieve manier. Ramon Vinay telt voor twee onder het uitstervende soort toneelspelers, die volgens een gezegde van Shakespeare de wrede Herodes overherodessen, doch hij doet het consequent, zonder falen, en voorlopig kan zijn keel er nog tegen. Naast deze briesende Moor vervaagt de Jago van Scipio Colombo tot de afmeting van een klein, geniepig insect, doch ook hij doet het uitmuntend. Het karakter en het temperament van Desdemona waren getransponeerd van het engelreine naar het meer menselijk gloeiende waardoor Gré Brouwenstijn vocaal en scenisch belangrijk won aan werkelijkheid en uitdrukkingsmiddelen. Annie Delorie is een Emilia die overal, en voornamelijk in het onheil van het einde, de juiste toon vond. Chris Scheffer zong de Cassio prachtig, ofschoon zijn costuum hem scheen te zitten als een dwangbuis, wat de vermogens vermindert en de impressie schaadt. Guus Hoekman maakte een waardige en sonore gezant der Venetiaanse Republiek. Aanzienlijke verbetering: het incongruente ballet bij zijn intocht was geschrapt. De trompetten-fanfares die hem aankondigen klonken ongewoon suggestief. Het versterkte koor zong magnifiek. Het Concertgebouworkest overstrooide solisten en ensembles onafgebroken met een kaleidoscopische fonkeling van tinten als confetti en serpentines op een feest.
Alle klokken leken deze avond honderd jaar teruggedraaid naar een Europa, naar een wereld in Second-Empire-décor. Een somptueuze begoocheling triomfeerde en de ontelbaren die daaraan hechten, konden mateloos genieten, drie uur lang. Wat de muziek zelf betreft blijf ik volhouden dat Otello niet is opgebouwd uit eerste-rangs materiaal, en wie dit niet inziet zal nooit een goed componist worden.
Sem Dresden heeft dit jaar voor koor, twee soli en orkest een Psalm 84 geschreven, welks première ging op het eerste Amsterdamse orkestconcert, onder leiding van Eduard van Beinum. De tekst, vertaald door Pater Th. Stallaert, herdenkt Gods toorn, smeekt om vergiffenis en prijst de beloning welke zal neerdalen op degenen die Hem vrezen. Dresden resumeerde de veertien strofen in drie kerngedachten: ‘Dank, Heer, voor de bevrijding’; ‘Voltooi, Heer, de verlossing’; ‘Gij zult ons zegenen, Heer’.
Reeds bij het lezen van het commentaar, practisch verduidelijkt met vele muziek-citaten, dat de auteur toevoegde aan het programma, bemerkt men dat Psalm 84 een compositie is die volgens de klassieke term respect afdwingt. Zij spruit uit een zeer oud gevoelscomplex dat wordt geopenbaard in merendeels oude, traditionele symbolen. Onder het luisteren groeide dit vermoeden tot zekerheid. Bij het klimmen der jaren is het een bekend verschijnsel dat een mens terugkeert naar beelden zijner jeugd, en weinigen slechts ontsnappen aan die insinuerende verlokking, weinigen weigeren de vriendelijke hand te grijpen, welke geheimzinnig wordt toegestoken uit dat verleden. Dresden heeft niet geaarzeld. Psalm 84 is vervuld van hermijmerde motieven, herleefde rhythmen uit de dagen der leerjaren bij Bernard Zweers, bij Hans Pfitzner, en daarna, toen hij zijn eerste koorvereniging dirigeerde te Tiel. Vertrouwde, intieme stemmen, doorweven met geluiden van de tegenwoordige tijd, rijzen op in de kleuren van het heden, vervlochten met de glanzen der herinnering. Er resulteerde uit die verbintenis een curieus autobiografisch document. Maar geen homogeen kunstwerk; en geen eigen toon. De partijen van koor en orkest, van solisten en orkest zijn ontworpen uit een geheel verschillende gezichtshoek. Het instrumentale deel overtreft in zeggingskracht verre het vocale deel, zodat men meestal geen letter verstaat van de tekst. Een sluitende verhouding werd pas verworven bij het pralende slot. Het duurde te kort om te bewerken waarnaar met toewijding en oprechtheid was gestreefd.
Engeland had Sir Malcolm Sargent afgevaardigd met het orkest der BBC. Hij kwam op en ontving het huldigend applaus als alle andere dirigenten. Toen opeens wendde hij zich snel naar het orkest. Alvorens iemand volgen kon wat er gebeurde ratelde er een forse paukenroffel op ons af, juist lang genoeg, en met de schittering van de Nachtwacht zet het Wilhelmus in. Misschien kunnen over de hele wereld enkel de Britten dat zo. Bravo, en merci, voor dit instantané van grootheid.
Het orkest der BBC is een zeer eminent ensemble, paraat voor elke technische moeilijkheid, en onze eerste boeiende bezigheid was de visie te controleren wat wij door de radio reeds wisten. Men had daartoe alle kans gedurende de Tweede Symphonie van Beethoven en het pianoconcert in a majeur van Mozart, want hoewel er een onweer broeide, dat de electriciteit der lichaamscellen overlaadde, kregen beide magnifieke werken een getempereerde uitvoering die hoofdzakelijk aansprak bij het verstand.
Iedereen geloof ik, heeft een aanvankelijk raadselachtig onderscheid waargenomen tussen dit Engelse orkest en het Amsterdamse. De verklaring schijnt mij te liggen in de meer lineaire dan coloristische rol welke bij het BBC-orkest wordt toegekend aan de houtblazers. Hun fluiten, hobo's clarinetten, fagotten en dikwijls zelfs de hoorns, klinken onpersoonlijk, onsolistisch, neutraal, een beetje schimmig, irreëel, onvatbaar, ijl, bleek, koel, als de weke registers van een orgel. Dit heeft een mysterieuze, ietwat mystieke charme. Het heeft ook zijn nadelen. Tegenover de compacte massa van strijkers (60), welke Sir Malcolm haast continueel aanwendt in Beethovens symphonie en Mozarts concert, verliezen de van nature reeds ontkleurde houtblazers hun laatste restje reliëf en verdwijnen als het ware in het niet. Onder zulke omstandigheden moeten de geringste accentuaties der strijkers overdreven lijken, wat zij in wezen (bij juistere proporties) niet zijn. Dientengevolge zullen ook herhaaldelijk hiaten de architectonische lijn verbrokkelen. Bij alle bewondering voor de individuele capaciteiten der spelers kan ik mijn verbazing over dergelijke misvatting niet verzwijgen.
Pas in de Symphonie van William Walton bewezen het BBC-orkest en zijn dirigent hun buitengewone kunde en de rechtmatigheid van hun faam. Deze moderne compositie, ontworpen, geordend als een trapsgewijze serie van climaxen, zonder reële innovaties, ageert meer opwindend dan vervoerend of ontroerend, meer physisch dan psychisch. Maar vanaf de paukenist tot aan de dirigent eist zij een maximum aan virtuositeit, een summum van energie, een surplus van hartstochtelijke instemming, en wat Walton vergde werd hem geschonken met onbekrompen, onverholen enthousiasme. De Symphonie zegevierde. En het zal menigeen verrast hebben dat ook de Engelsen zich lieten opnemen en meeslepen in de Dionysische werveling welke sinds enige jaren uit de muziek der aarde oplaait. Hier voegt een extra woord van lof aan de dirigent die met zoveel overtuigende geestdrift pleitte voor een nationaal kunstwerk, waarvan het succes niet wordt behaald maar bevochten.
Pierre Bernac opende de reeks van solisten die een Festival niet kan missen. Onder de last der jaren is zijn stem nu definitief veranderd van een tenor in een bariton die neigt naar bas. Nog steeds echter behoort Bernac tot de uiterst schaarse zangers, aan wie een hele avond niet het minste ongelukje overkomt, zo onwankelbaar zeker domineert hij de superieure techniek van zingen en zeggen tegelijk. Hij is daarin uniek, zonder weerga, en mij dunkt dat naar deze ex-acteur alle acteurs moesten gaan luisteren. Doch zijn geest staat stil, zijn programma's wisselen niet meer, en zijn belangstelling is enkel terugwaarts gericht.
Van Beinum signaleerde zich in een orkestraal zeer geraffineerd doorwrochte, zeer geperfectionneerde weergave der tweede Leonore-Ouverture van Beethoven. Men zou een studie kunnen schrijven waarom en waarin de derde Leonore-Ouverture de tweede overtreft, en zulk een studie zou een nuttige, heilzame les kunnen worden in de hoge techniek der compositie, welke men nergens doceert.
Corry Bijster en Frans Vroons stonden op het voorplan van Dresdens Psalm, verdrongen door koor en orkest, met een zware partij, die hun weinig satisfactie vergunde.
Clifford Curzon gaf Mozart's amoureus concerto accuraat en met een ietsje vermoeidheid.
Arthur Rubinstein, eveneens achterwaarts blikkend, speelde het tweede klavierconcert van Brahms gelijk een vlinder dat doen zou wanneer een vlinder kon piano spelen. Zo licht is zijn toets. Het orkest, de dirigent, de solo-violoncel van Tibor de Machula, alles klonk daar volmaakt naar men billijkerwijze verwachten mocht. En toch was de zaal niet vol. Ik denk soms dat in het concertbedrijf de retrospectie een verkeerde weg is, maar zeg het liever niet, om niemand te contrariëren.