Een andere muziek
In opdracht van de Stichting Kunstmaand Amsterdam heeft Bertus van Lier dit jaar een ‘Symfonia’ gecomponeerd voor klein orkest, die op het openingsconcert van 24 Mei voor de eerste maal werd uitgevoerd onder leiding van Anton Kersjes.
Het is een kort werk dat ongeveer een kwartier duurt. Maar het houdt de aandacht zo sterk dat het zich schijnt af te spelen in een aanzienlijk ruimer tijdsverloop. Het bezit in hoge graad de vreemde eigenschap van sommige goede muziek om op boeiende wijze de minuten als 't ware in 't eindeloze te rekken.
Zonder twijfel behoort het tot de belangrijkste composities welke hier en elders gedurende de laatste jaren verschenen zijn. Doch ook naar zichzelf beoordeeld, mag het gelden als zeer belangrijk. Klaarblijkelijk is Bertus van Lier na Katharsis en na zijn Hooglied met sprongen vooruitgegaan. Uit zijn denksfeer en uit haar voorstellingsvormen verdween elk spoor van impressionisme en na-romantiek. In de klank werd alle bijbedoeling van pittoreskheid en opschik geweerd. Het gehele instrumentale ensemble is behandeld als middel tot zang, en nergens als middel tot kleur. Alle fraaiigheden van uiterlijk decor en opgelegde siersels zijn vervangen door echt en degelijk materiaal. Het rhythme ter wille van het rhythme, of als factor van motorische verdoving en stilstand is resoluut vermeden. Alle mechanistische recepten zijn afgeschaft. De grondstoffen welke de auteur gebruikt, werden overal gekozen wegens hun zuiver-muzikaal gehalte. In de methode waarmee hij ze aanwendt veroorlooft hij zich geen enkele faciliteit, schuwt hij geen enkele moeite. De intonatie en de expressie van de Symfonia reiken ver boven het persoonlijke heen en hebben de volheid, de draagwijdte ener gezamenlijke algemene uiting. Haar architectuur is zeer vrij, zeer zelfstandig maar ook zeer logisch naar eigen interne wetten geordend. Blijkbaar heeft Bertus van Lier zich op dit werk gestort met de hoogste concentratie zijner intellectuele en psychische vermogens. Ook hierdoor onderscheidt de Symfonia zich tussen het gros der hedendaagse producten.
Volgens een mededeling in het programma heeft de auteur zelf geen beschrijving en uitlegging willen geven van zijn werk. Hoewel hij zodoende de mogelijkheid vrijwaarde van een direct, magisch effect (dat inderdaad niet uitbleef), bewees hij de hoorders toch geen dienst, want bij zo vluchtige materie als nieuwe muziek, waar bijzonder het geheugen, de herinnering aan hetgeen voorbijstuift, een functie heeft, door welke de magie geïntensiveerd wordt, is enige voorkennis en enige leidraad, zelfs die van de maker, verkieslijk boven een volslagen ongewisheid te midden der wervelende sensaties. Omdat ieder verschijnsel een verklaring en een interpretatie vraagt, hebben wij daarin dus te voorzien overeenkomstig onze bevinding.
De Symfonia begint alsof een gordijn wordt geopend waar iemand eensklaps ontwaakt en wakker schrikt tegenover een onbekende en onbepaalbare situatie. Deze heftige inleiding is zeer kort. Om een houvast te hebben nummer ik haar met 1.
Tot onze verwondering onthult het geval zich in 2 als een pastoraal getint sextet van houtblazers. Het is liefelijk, een beetje verlangend, op een wiegende zes-achtste rhythme en varieert niet noemenswaard. Het klinkt bekoorlijk, behalve op enkele plekken waar de clarinetten en fagotten elkaar in de voet lopen. Hier en daar neemt de leidende melodie der fluiten wendingen die te conventioneel zijn. Naast de beknopte introductie (1) lijkt dit sextet te lang en breedsprakig.
Een nieuwe episode (3) zet plotseling in, herstelt de wankelende indrukken en overmeestert de hoorder. Het is een forse, episch-dramatische invocatie van de twee strijkerskoren, die elkaar antwoorden als echo's. Van hieraf heeft Bertus van Lier een stevige greep op zijn hoorder en laat hem niet meer los.
De invocatie gaat over in een ander tafereel (4) dat gekarakteriseerd kan worden als een verstrengeling van klacht, gebed, smeking, die allengs allerwegen opwelt, en langzaamaan ferventer wordt. Aanvankelijk is men een ogenblik gedesillusionneerd, wijl de elementen van het thema spruiten uit de gevoelssfeer van Franck - Bruckner, doch naar gelang zijn gestalte verdoezelt in de vloeiing der vele stemmen ontplooit de expressie zich tot een machtige, extatische vervoering.
Dan volgt een zeer curieus en ondefinieerbaar toneel. (5) Twee zesstemmige koren van strijkers ondernemen op afstand van één maat een bijna gelijkluidend spel op tamelijk klassicistische, neutrale gegevens, die elkander achternajagen en niet bereiken. Het twaalfstemmige geluid, waarvan de onderdelen zeer dicht op elkaar liggen, kan niet meer geanalyseerd worden door het oor. Deze muziek is meer gemeten geruis en gerucht dan klank. Ook psychologisch kan ik die passage niet typeren. Maar met onpersoonlijk materiaal vervaardigt de auteur iets buitengewoon merkwaardigs waarvoor ik tevergeefs een naam zoek.
Om die woelige beweging te tomen en nochtans te vermeerderen (6) wordt het dubbel strijkers-koor een dubbel pizzicatokoor, een reusachtige harp, doorvlochten met guirlandes van melopeeën der houtblazers. Men luistert opgetogen en verbaasd. De actie blijft in klimmende lijn. Tot waar zullen wij stijgen? De blazers zwellen aan. Hun gezang groeit door het weidse, fanatische getokkel heen. De opvaart wordt uitstekend gestuurd, met sterke hand.
Men zou hier kunnen menen, dat de componist alle gegevens zijner handeling verzameld heeft en eraan denkt hen te ontwikkelen tot een conclusie. Maar in het exposé der thema's lag reeds hun gehele evolutie besloten. In zichzelf bleken zij voltooid en enkel verruimbaar door associatie. Zeer gedurfd en onverhoeds combineert de auteur in passage 7 de puissante invocatie (3) met het ondefinieerbaar, raadselachtig spel (4) van het dubbel strijkerskoor, dat nu vervangen is door de houtblazers. Het klinkend resultaat is onmogelijk beschrijfbaar, en evenmin karakteriseerbaar, doch zonderling stimulerend en boeiend. Een tweede associatie zal voor de tweede maal wederom de energie hernieuwen en de spanning. In scène 8 wordt de klacht-smeking van 4 verenigd en uitgebreid met de melodische guirlandes van 6, op een lange roffel van contrabassen en pauken. Wij zijn steeds klimmende doch naderen merkbaar de top, die op deze kaart van mij het cijfer 9 kreeg. De koren van strijkers en het koor der blazers heffen eensgezind een nieuw gezang aan, hymnisch en breedvloeiend, maar onderbroken door bliksemschichtende, gillende aanroepen. Wat beduiden zij? Wenken of waarschuwingen? Wij kunnen het slechts gissen. Samen drijven zij de sonoriteit op tot een expressivissimo, dat met rukken afzinkt in een bonzende stilte.
Wij zijn thans bij de peripetie (10), de plotselinge ommezwaai van de handeling. De componist herinnert zich 1, waar het gordijn werd opengereten dat uitzag over een onbekende horizon, en hij hervat die introductie bijna ongewijzigd. De impuls ageert echter niet meer met dezelfde kracht. Hij kan dat ook niet, na al het gebeurde. Wat eerst opvlamming is geweest, ervaart de hoorder nu als instorting. Correspondeert deze impressie met de gedachtengang van de auteur, met zijn voornemen? Is zij naar zijn opvatting derhalve psychologische noodzaak? Of gehoorzaamde hij aan een onbewust overgebleven reflex van een oud structuur-complex, waarmee alle componisten behept zijn, en dat hem verleidde tot een ongeveer gelijkluidende herhaling van de aanvang? Ik kan dat niet uitmaken. Maar in de vorm-concepten waarmee Bertus van Lier bij zijn Symfonia gewerkt heeft, schijnt mij die terugkeer van een primitief automatisme slechts te passen als lapsus, als vergissing, want het eenvoudige, diepzinnige gezegde van Heraclitus, dat alles stroomt en dat niemand zich tweemaal baadt in dezelfde stroom, is de wezenlijke wet van de muziek naar welke hier gestreefd wordt.
Desniettemin lukte het de componist na deze instorting een treffende epiloog te construeren door de associatie van het bucolische, liefelijke 2 met het extatische, hymnische 9. Hun gezamenlijke beweging luwt in een zwijgende roerloosheid, welke helder zou zijn en rustig wanneer zij tot het einde toe niet gestoord werd door knorrige sneren van de lage clarinet, als het krassen van kraaien uit de verte.
Wat de psychologische zin is, de achtergrond van deze zingende gemoedsverbeeldingen zou ik in geen duizend maal kunnen raden, doch uitgezonderd de ene passus 10, kostte het mij niet de geringste moeite hen te aanvaarden als natuurlijk en redelijk. Een der voornaamste muzikale problemen van onze tijd: de spontane vormgeving is dus onbeschroomd aangepakt en ten naastebij bevredigend opgelost. Een dergelijk welslagen is heden nog een haast onvindbare, lofwaardige zeldzaamheid. Het princiep van continuïteit en irreversibiliteit (niet-omkeerbaarheid) der levensverschijnselen, dat in de Symfonia wordt toegepast, zal ongetwijfeld vruchtbaar blijken, wijl het onuitputtelijk is en een gestadige hernieuwing der creatieve wilskracht in zich draagt. Uit een absolute gezichtshoek beoordeeld had de technische tenuitvoerlegging van het gestelde beginsel minder rudimentair, intellectueler georganiseerd kunnen geschieden. De diverse stemmen van een strijkerskoor of blazerskoor zijn denkbaar in een meer geïndividualiseerde gedaante en onafhankelijker binnen de voorgeschreven centrale tijdmaat. Ook een deel der melodiek kan minder elementair gedacht worden, rijker van substantie. Deze toekomstigheden liggen in het bereik, want de gewichtigste voorwaarde werd vervuld: Bertus van Lier betrad een nieuwe en onbegrensde wereld.
Het strekt Anton Kersjes en het Kunstmaand-Kamerorkest tot grote eer dat zij van de Symfonia een levendige en in hoofdlijnen zeer verstaanbare vertolking gegeven hebben. De hoorders mogen erop roemen, dat zij zich voor deze kunst toegankelijk toonden.