Een strijkkwartet
Van alle verschijningsvormen waarin de muziek zich tijdens haar organisatorische periode der 17de en 18de eeuw belichaamd heeft, is het ‘Strijkkwartet’ de ideaal volmaakte, de meest geschikte om in de voornaamste aesthetische behoeften te voorzien van componist, speler en hoorder. Wanneer mij gevraagd werd waarom? zou ik als het onnozele kind slechts willen antwoorden daarom, zo vanzelfsprekend lijkt mij die bewering en tevens zo wanhopig moeilijk om haar te bewijzen. Geen enkel woord is exact genoeg, geen enkel typerend genoeg. Op elk zou weer een waarom kunnen volgen.
Beschrijf eens de klank van een strijkkwartet! Hij is wisselender dan een licht dat in wemelend water spiegelt. Hij is altijd dezelfde en onophoudelijk millioen maal anders. Beweeglijker dan een vlam. Doorzichtiger dan de druppel dauw in een spinneweb, dan de regenboog boven een sproeiende fontein. Insinuerender en penetranter dan het fluïdum van de magnetiseur. De hoogste graad van dichtheid en luchtiger dan het stuifmeel der bloemen. De concreetste en tegelijk de abstractste der klanken, de subjectiefste en de objectiefste, de menselijkste en de bovenmenselijkste. Beperkt in de ruimte van zijn omvang, onbegrensd in zijn alzijdige uitstraling. Nog meer. Even persoonlijk rakend als de zangstem, en gedepersonaliseerd, gedesincarneerd door het instrumentale. Vier solisten, maar nergens een solo, ook niet wanneer een der vier alleen speelt. In geen enkele instrumenten-groep, niet in het koper, niet in het hout, en zelfs niet in de vier mensen-stemmen, ontplooit het geluid zich vanaf de basis tot aan de uiterste regioon in zo onmerkbaar gelijkmatige lijnen van geleidelijkheid, zachter in elkander vervloeiend dan de tinten van het paarlemoer of van de hals ener duif. Dat zijn te samen de redenen waarom men naar een strijkkwartet kan luisteren met die hemelsblauw-kalme sensatie van evenwicht, van rustigheid, alsof men veilig thuis is, in een droomhuis, en met een horizon waar de betoverendste emanaties op-en-aan zweven zonder ooit te worden verstoord, terwijl men zelf niet zwaarder weegt dan het zaadpluimpje van een distel.
Er zijn niet veel strijkkwartetten, die zulke impressies geven van een volkomen behaaglijkheid te midden der verrukking, alsof die warme innerlijke jubel helemaal geen moeite vergt, alsof men zich maar hoeft te laten dobberen als in het azuur van een zomerse middag; zulke kwartetten zijn er zelfs veel te weinig, en wanneer er een verschijnt dat de beloften van elke nieuwe ontmoeting voor een ruim deel vervult, dan haalt men het graag binnen, onder de triomfboog welke de handen in de lucht tekenen, boven de hoofden, wanneer de roes van een enthousiasme hen bevangt.
Aldus gebeurde dat bij het inaugurale optreden van het Lasalle String Quartet, gekomen uit de U.S.A. Misschien zijn zij het eerste Amerikaanse strijkkwartet dat Europa bezoekt. Ik herinner me geen enkel precedent van deze soort. Vermoedelijk werden zij geboren in de Staten, want alle vier zijn zij jonge mannen omstreeks de dertig. In New York repeteerden zij in de kamer der straat die genoemd werd naar de Franse ontdekkingsreiziger Lasalle en zij hadden de fantasie om hun genootschap te groeperen onder deze naam. Het is een idee als elk ander, maar men moet het krijgen. Het verleent aan een stukje New York een vleugje mysterie, in de sacrale zin, die dat oord wellicht nog niet had, en die het onverwachts ten geschenke ontvangt, als een legitimatie-bewijs, wanneer de dingen gewogen worden op de balans van Osiris. Het is aardig om zo over een straat het onvergankelijk parfum te strooien van een nobele muziek en van een jeugdige geestdrift.
Ieder der vier spelers is goed, bij ogenblikken zeer goed, en ik zou niet kunnen zeggen wie de beste is. Ziehier eindelijk nog eens een kwartet, waarin de eerste viool (Walter Levin) nooit domineert en ook geen neiging toont tot domineren. Sinds twintig jaar wordt deze fundamentele wet der onderlinge evenredigheid hoe langer hoe meer vergeten en geschonden in Europa. Ook de muziek heeft belang bij een loyale toepassing der democratische beginselen en wanneer ooit de maatschappij wordt gelijk de grote componisten haar prefigureerden in melodie en harmonie, zal niemand zich hebben te beklagen. De tweede viool (Henry Meyer) zou van plaats kunnen ruilen met Levin zonder dat men het merkt. Zo hoort het, al heeft hij schijnbaar minder te doen soms. De alt (Peter Kamnitzer) heeft een karakteristieke, kernachtige sonoriteit die uitmuntend draagt, naar het bronzige overhellend op de lage snaren, naar het gedempte goudbruinige op de twee anderen, duidelijk geprononceerd, maar zorgvuldig genoeg afgewikt om de gezamenlijke tonaliteit te variëren zonder te verschillen. De violoncel (Richard Kapuscinski) legt de hechte achtergrond, krachtig generfd als bas, lenig als tenor, helder, open in het lyrische, in het elegische, met een juveniel sentiment en geen spoor van sentimentaliteit. Deze vier kunstenaars bezitten voortreffelijke instrumenten, of, wat meestal op hetzelfde neerkomt, hanteren ze voortreffelijk. Zij hebben een levendig en veelvoudig temperament, georiënteerd naar het optimisme, met een flinke dosis klassieke ‘Heiterkeit’ (de term welke Goethe het meest gebruikt heeft) maar zonder overdrijving en zonder oppervlakkigheid. Het enige waarop ik af en toe stuitte, is een tendens om de accenten te bruskeren. Op zichzelf is die bruskerie geen slechte eigenschap, doch moet minder eenvormig worden aangewend om de lijn niet te breken.
Zeer boeiend speelden zij een kwartet van Mozart uit diens laatste periode (no 499), dat weinig gebracht wordt, hoewel het tot de niet talrijke werken behoort waarin Mozart, hetzij door een samenloop van omstandigheden, hetzij door een expresse wilsacte, zich erop toelegde om zijn geest en zijn lichaam te drijven tot een maximum van rendement, alsof hijzelf wenste te weten, of anderen wenste te tonen wat mogelijk en bereikbaar geweest zou zijn wanneer de mensen hem de vrijheid vergund hadden en de tijd. Wanneer zulke buien hem overvielen ontplooit Mozart een rijkdom van intellectuele en psychische inventie die tot vandaag nog bijna zonder weerga is, en men raakt daar in zodanige verwondering over de schatten van zijn hart, dat zij aanbidding wordt.
Het derde kwartet van Bartok behoort tot een manier van stijl waar de idee en de gedachte voortdurend overwoekerd worden door de kunstgreep en het ornament. Omdat men de auteur onophoudelijk bezig ziet met het verzinnen van effecten (die menigmaal curieus zijn maar altijd op elkander lijken) kan de hoorder ook zichzelf niet uit het oog verliezen en blijft zijn gewaarwording besloten in een cirkel zonder uitweg. In de snelle gedeelten vergoedt de grote mobiliteit van het rhythme nog enigszins het enorme deficit aan melodische en thematische vinding. In de langzame taferelen verraadt zich nu reeds achter de pittoreske opsmuk een deerlijk tekort aan substantiële waarden. Wegens de virtuositeit der écriture artiste is die stijl passionerend voor de uitvoerders. Hij is niet onaangenaam om naar te luisteren. Maar eerst voelt men zich verbluft, daarna verstrooid en ten slotte ontgoocheld door de goochelaar zelf.
De avond eindigde buitengewoon brillant met het derde der kwartetten, welke Beethoven (naast zijn 5e en 6e symphonie) opdroeg aan Rasoemovski, Russisch gezant te Wenen. Deze prins onderhield een eigen kwartet, waarin hij zelf de tweede viool speelde. Bij hem aan huis maakte Beethoven gedurende het Weense congres kennis met verscheidene Europese vorsten. Is er al een studie geschreven over de Russische invloeden en elementen in de muziek van Beethoven? Over zijn Russophilie? Over de conformiteit tussen de ethische persoon van Beethoven en de normen die men stelt, of tenminste probeert te stellen, in het hedendaagse Rusland? Dat zou interessant kunnen blijken.
Het zou ook belangrijk zijn als het Lasalle String Quartet een Rasoemovski vond, die zelf niet meespeelt, maar hun de gelegenheid verschaft om de innerlijke aandacht te verwijden, te vermeerderen, te verdiepen. Louter om te groeien, te bloeien, te bestaan. Een kwartet is altijd een luxe geweest, een precaire luxe, een noodzakelijke overdaad. En, te denken hoe weinig een kwartet kost, vergeleken met dit of met dat!