Een brekende stem
Ook nu nog, terwijl zijn hoofd vergrijst, en zijn stem reeds wegsterft, is de ‘negerzanger’ Roland Hayes als kunstenaar de gelijkwaardige van alle blanke meesters der schoonheid, de machtigste niet uitgezonderd, en van de creatieven niet minder dan van de reproductieven.
Ik ben absoluut zeker er van dat niemand, letterlijk niemand, en ook ik niet, een juister en dieper begrip dan Hayes kan hebben en geven van Willaert, van Händel, Schubert, Wolf, Moessorgsky, Berlioz, van een oud Engels, een oud Grieks lied, van al wat hij zong.
Het geloof in de gelijkheid der mensen proefondervindelijk bevestigd te hebben gezien op de hoogste toppen van de geest en onder de moeilijkste omstandigheden, door een zanger die een belangrijk deel zijner physieke middelen verloor, zal mij voortaan bijblijven als de merkwaardigste ervaring, welke ik tijdens mijn leven opdeed in de concertzaal. Het idee dezer menselijke equivalentie was mij niet onwelkom en ik stond er niet onwillig tegenover, maar tot dusverre had ik in een of ander domein altijd nog graden van inzicht of ontwikkeling bespeurd. Hier bij Hayes, en uit de radicale haard der psyche, kreeg ik het onvoorwaardelijk bewijs. Een bewijs, waarbij ik allengs meer en meer de omstandigheid roemen en bewonderen moest dat het geleverd werd met een versleten, een verslijtende stem. Dit maakte het feit der intrinsieke gelijkwaardigheid nog duidelijker en treffender.
Ja, de prachtige, radieuze tenor-bariton van Roland Hayes is als een verweerde ruïne geworden die elke dag kan instorten, en hij weet dat zelf. Wat hij er voortaan mee kan wagen zal elke keer krimpen, gelijk de segrijnleren talisman uit de aangrijpende symbolische vertelling van Balzac (Peau de chagrin), welke ieder verlangen verzadigt zolang hij duurt, en Hayes weet dat. Voor ruim de helft van wat hij zingt behelpt hij zich met falset-tonen, waarmee hij het minst riskeert, en slechts af en toe breekt het vroegere heldere geluid door, als een plotselinge vlam uit een hoopje as. Heel het verlangen is er dan opeens weer, hel als bazuintonen, en wordt nogmaals vervuld. Totaal. Tot aan de siddering die Lazarus uit de dood geroepen heeft. O, wonder! Ik mag niet denken aan wat er door zijn brein gaat, vermoedelijk, wanneer hij zichzelf herinnert, gelijk hij was, een kwart eeuw terug, bij zijn vorig concert te Amsterdam. Het is te poignant misschien.
Maar hoe hij ook zingt, half fluisterend, als een schim, half verdoft, als een oude man, of schallend als een jonge heraut, met zijn ganse stembanden in volle trilling, hij doet onder het zingen onophoudelijk dingen welke niemand verzinnen kan, die ze niet kent, en waarvoor geen naam bestaat. Want de term ‘expressie’ is bij Hayes ontoereikend en misleidend. Voor zover dat woord iets kunstzinnigs bevat, iets opzettelijks, zou hij het mogen opvatten als een onderschatting.
Hij doet onbeschrijflijk veel meer, en iets heel anders, dan het nabootsen ener geclasseerde intonatie, het leggen van een accent, het uitspinnen ener mooie frase. Hij doet iets oneindig zeldzamers. Hayes vereenzelvigt zich met de muziek welke hij zingt. Hij identificeert zich met de componist, gelijk die was, gelijk die voelde, terwijl de muziek in hem klonk. Hij is op dat moment die componist, hij herleeft de emotie, en alle phasen zijner emotie noot voor noot, seconde na seconde, zonder enige onderbreking, zonder de geringste hapering. Hij wordt het dubbel van die componist. Zijn incorporatie, zijn incarnatie tijdens die minuten zijner muziek. Hij wordt dat zonder een oogwenk te aarzelen, zonder zich ooit maar eventjes te vergissen; met de soepelheid ener snaar die meetrilt zodra ergens haar eigen toon weerklinkt, met de spontane gehoorzaamheid van iemand die onvermijdelijk luistert naar zijn eigen naam.
En deze kwasi-automatische aansluitingen tussen een mensenhart van nu en een van zoveel honderd jaar geleden is mogelijk; daarvoor dient immers het muzikale schrift. Maar hoevelen van ons, blanken, kunnen dat nog lezen? Hoevelen van ons verstaan dat nog? Wij wanen er mee klaar te zijn wanneer wij een ongeveer accurate nabootsing er van bewerkstelligen, en wij achten ons tevreden wanneer de ‘uitvoering’ technisch tennaastebij in orde is. Dozijnen van zulke ‘uitvoerders’ heb ik vorige winter weer op een podium gezien, die mij zullen aankijken alsof zij mij begrijpen, alsof zij grondig met me accoord gaan, wanneer ik hun zou praten over die eenvoudige en geheimzinnige mogelijkheid om naar believen en in een oogopslag de ziel zelf te worden, met al haar veelvoudige energie, met al haar zaligheid, van een anonieme Engelsman uit de vijftiende eeuw, van een onbekende Griek, van Berlioz, van Moessorgsky, van ieder die een teken achter zich liet dat een bewogenheid aanduidt. Want zó gevangen zitten de meesten in een conventioneel, formalistisch contact met alle muziek, dat zij niet eens meer hun onwerkelijkheid, hun onwaarachtigheid kunnen bemerken wanneer zij klaarblijkelijk en regelmatig een reflex verwarren met zijn impuls.
Het is een vreemde ervaring om zulk een onthullend inzicht in onze psychische tekortkomingen te krijgen van iemand wiens voorzaten geen drie eeuwen terug een hut bewoonden op de Afrikaanse Goudkust (of ergens in die buurt) en wiens grootvader zeer waarschijnlijk nog als slaaf werkte op een Amerikaanse plantage. In minder tijd dan de opvolging van enkele generaties heeft Roland Hayes een evolutie doorlopen, welke hem bracht tot een geestelijk niveau, dat wegens zijn capaciteiten van intelligentie en intuïtie een les en een voorbeeld inhoudt voor alle hedendaagse Europese musici, de dirigenten en zelfs de tegenwoordige componisten niet uitgezonderd.
Let wel, dat Hayes in zijn vertolkingen van onze meesters niet de geringste willekeurigheid bedrijft. Alles wat hij doet geschiedt volgens de strenge normen van onze stijl, van onze historie, van onze tradities. Alles wat hij doet (intellectueel en intuïtief) is volgens de wetten onzer zuivere muzikale rede verklaarbaar en verdedigbaar. Men zou dit kunnen bewijzen met duizend citaten, lied voor lied, en maat voor maat, want ongetwijfeld arbeidt zijn geest, evenals de onze, in de eerste plaats analytisch. Bewust of onbewust, dat weet ik niet. Maar hoe dan ook, het is evident dat hij zijn analyse van een stuk muziek veel verder doorstoot dan wij vandaag vermogen in de blanke wereld. Hij leest meer in de noten van een componist dan het schema van een mechaniek. Hayes zoekt de beweegkrachten van die vormelijke mechaniek en hij vindt ze. Bewust of onbewust, dat weet ik niet. Doch als hij de drijfveren gevonden heeft (wat wij niet eens meer schijnen te kunnen) dan zet hij zijn onderzoek voort. Totdat hij komt bij het punt waar de beweging begint, bij de oorzaak waar het leven aanvangt, en hoger kan men niet stijgen, dieper niet graven.
Zoals de negers het enige volk zijn dat met de Spirituals nieuwe (literaire en muzikale) wezenlijkheden, nieuwe levenssappen heeft gewekt in de aders van het Christendom, die elders verdorren en verschrompelen, zo leek me Hayes een kunstenaar (een der eersten of een der laatsten?) bij wie wij onze eigen muziek van voren af aan zouden kunnen leren, wanneer wij haar niet langzaam willen laten sterven, gelijk de rest.