De Matthaeus-Passion
Reeds bij Bruckners derde Mis, die Van Beinum opvoerde in Maart, kon met een gevoel van opluchting worden geconstateerd dat het Amsterdams Toonkunstkoor merkbaar was opgeknapt, sinds Henri Arends de voorbereidende studies leidt van het grootste en het beste der Nederlandse koren.
De gebruikelijke uitvoering van de Matthaeus-Passion bevestigde deze eerste waarneming en versterkte voldoende een indruk van iets nieuws, iets goeds, om hem te vermelden met waardering en vertrouwen. Ingrijpende veranderingen zijn er niet gebeurd, doch er bleek veel, zeer veel verbeterd. Om het zo eenvoudig mogelijk te zeggen: alle vocale lijnen (en meermalen hoort men er acht) tekenden zich bijna zonder uitzondering af met de netheid, de properheid van een scherpe en tevens soepele pennestreek. De klank was niet vlossig, niet vlokkig, niet pluizig, niet stoffig; hij had geen braam, geen baard; hij hing als een helder ding in een heldere lucht; fijn generfd, licht, juist strak genoeg in de slankheid en lenig genoeg in de forsheid; nergens hard, nergens bonkig. Om een dergelijke klank-conceptie te verwezenlijken met een koor van een kleine driehonderd zangers (van wie ieder het honderdste of het tiende deel ener seconde kan verschillen zonder uit de maat te zijn), en om tennauwste die driehonderdvoudige precisie in het ondeelbare ogenblik te realiseren - ontelbare keren in ontelbare schakeringen - daarvoor is van alle kanten de levendige oplettendheid nodig die voortkomt uit een spontane, onbeperkte toewijding en tegenwoordigheid van geest. Alle inzetten, ook de meest abrupte, geschiedden met de stiptheid, de bondigheid, de zekerheid, de directheid van een electrisch sein. Het wonderlijkste dezer superieure accuratesse was dat zij werd verricht als vanzelf, los, vrij, natuurlijk, zonder een schijntje van uiterlijke discipline, zonder een ziertje werktuiglijkheid, zonder enig restant aan dressuur. Wegens deze zelden verenigbare voortreffelijkheden kan 't Amsterdams Toonkunstkoor heden gelden als wegwijzer en norm. Ook in kwaliteit schenen de stemmen opmerkelijke vorderingen te hebben gemaakt. Vooral de bassen en de tenoren, wier onderscheidenlijk timbre zich even duidelijk profileert als harmonisch samenvoegt. Bij de sopranen zou iets meer volheid, iets meer
vibrato wenselijk zijn in het bovenregister. Voor de alten zou er een geoorloofd middel moeten bestaan om haar meer densiteit, meer draagkracht te verlenen, maar dit is een tot dusverre onopgelost probleem in alle moderne koren der wereld. De jongens van Willem Hespe zongen met een edele sonoriteit, een ongerepte waarachtigheid en een muzikaal begrip, die des te bewonderenswaardiger zijn daar zij onophoudelijk moeten worden hernieuwd.
In de orkestrale sector onzer Matthaeus-Passion, waar een desideratum zelfs niet denkbaar is, was niets gewijzigd en elke expressie, elke nuance keerde terug als bij een ideale ritus, een magische formule welker werking vaststaat.
Nooit gaat de poort van een zalig paradijs zo geredelijk open en nooit nadert men zo gemakkelijk het liefste en het diepste van wat men zich herinneren wil, als wanneer Bach de ganse goedheid van een mensenhart en al zijn mededogen, al zijn erbarming, laat klinken uit de twee fluiten, de twee hobo's, de viool, de violoncel, die gelijk melodieën worden van de overzijde, heel ver en heel nabij, melodieën van dat geheimzinnig bekend ginder, waar de liefde de dingen beweegt. Hoe dikwijls mijmert men, terwijl die hemelse tonen verdwijnen: nog meer, nog meer! Hoe gaarne zou men blijven geloven, altijd, altijd, aan wat er heeft getrild in dat mensenhart! Welk een paradox, nietwaar?, die absolute goedheid van een kunstenaar te midden onzer genadeloze eeuw! En die herrijzenis ener voltooide schoonheid voor de duur van enkele minuten, welke wij ontberen zodra zij voorbij is.
Gelijke momenten ener hogere aanwezigheid werden ons nog niet geschonken door de vocale solisten, de vertolkers van het drama. Ik onderging dit gemis als een feit, welks oorzaken niet zo maar zijn aan te duiden. Wanneer ik zoek waarin Fischer-Dieskau als Christus ons tekort deed, vind ik niets dan het falen met enkele lage tonen van zijn prachtige bariton. Indien het overige, het andere er geweest was, zou het niet hebben gehinderd de Christus-rol van een bariton (een ontwijfelbare helden-bariton) te horen in plaats van een bas. Maar wat is het overige en het andere? Een zeker mysterie, een zekere metaphysche of surrealistische emanatie.
Waarom ontbrak dit bij Dieskau? Stellig let hij op de zin en de strekking van de tekst die hij te zingen heeft. Waar het nodig is, tracht hij hoorbaar naar wijding en verhevenheid. Stellig is ‘het sacrale’ als idee hem niet vreemd. Hij vergeet ook niet het menselijke in Christus. Woorden die een gevoelsinhoud kunnen hebben, gelijk ‘ergeren’ of ‘nacht’, onderstreept hij met een naturalistisch accent, zoals men dat doet in een Wagner-opera. Opbruisingen van toorn, van smart verwaarloost hij niet wanneer de tekst daarop wijst. Elk onderdeel is dus verantwoord en met de gezamenlijke elementen kan een volledige gestalte worden samengesteld. Toch overtuigde Dieskau mij nergens. Waarom niet? Wijl ik achter zijn zang voortdurend de manier bespeurde en de diverse psychische ingrediënten, welke hij bij het componeren zijner rol had gebezigd, met een koel hoofd, met veel zakelijk overleg, want zelfs de eenvoud, de oprechtheid, de naïveteit bleken niet verzuimd. Doch die eigenschappen waren niet uit hem gegroeid. Zij waren door hem bedacht, berekend. Het was niet zijn Zelf wat hij zong, maar iets zorgvuldig aangeleerds, dat evengoed had kunnen dienen voor Wotan, voor Jupiter als voor Christus. Wat lukte Dieskau niet? Het enig nodige: de éénwording, het één zijn met een model, dat zonder precedent is geweest, en dat enkel intuïtief kan worden geassimileerd.
Op Christus nu schraagt de gehele Matthaeus-Passion. Tegenover deze centrale figuur verhouden de andere solisten zich als planeten tegenover haar zon, en glanzen of verbleken naar gelang het licht dat zij ontvangen. Een gebrek aan straling bij de Christus zal allereerst de Evangelist verzwakken. En inderdaad. Haefliger is vocaal-technisch een onbetwistbaar meester, tevens een kunstenaar. Hij doet feilloos vaardig het moeilijkste, het wonderbaarlijkste dat men van een tenor kan vergen. Ik zou hem niets mogen verwijten dan dat hij te vlot scheen, te virtuoos, als een buitengewoon begaafd reporter die een volledig doch onpersoonlijk verslag uitbrengt. Waarom was dit onovertrefbare niet genoeg? Omdat de Christus daar niet tegen opwoog. Dat tekort aan tegenwicht, werkt automatisch terug en ook de andere rollen hebben, geheel buiten hun schuld, geleden aan de verzwakkende invloed van een Christus, die niet voldoende innerlijk echt kon zijn om hen te motiveren, te rechtvaardigen, te bezielen.
Bij de beoordeling ener Matthaeus-Passion-opvoering moeten wij evenwel niet uit het oog verliezen dat de eisen die wij tegenwoordig daaraan stellen, nimmer en nergens vervuld zijn geworden, noch hier in het verleden, noch elders op de wereld. Sinds acht jaren bouwt Van Beinum aan een monument, dat nergens zijn weerga heeft, en waarnaar nergens wordt gestreefd zoals hier. Op de hoeksteen na (Ephes. 2:20) is het voltrokken en als wij ongeduldig die voltooiing wachten, laten wij dan even bedenken dat Dietrich Fischer-Dieskan pas negen en twintig jaar is en voor de eerste maal zich te meten had aan Van Beinums ideaal.