De juiste toon
Het heeft me de laatste tijd herhaalde malen verbaasd wanneer ik vals hoorde zingen, hoe gemakkelijk de muziekliefhebbers, en zelfs de kenners, zich daarover heenzetten. Dat wordt minder en minder gerekend tot de dingen die schandaal geven, een steen des aanstoots zijn. Als ik soms mijn verwondering, soms mijn ontsteltenis luchtte tegenover bevriende collega's, maakten zij er zich meestal van af met het grapje: ‘Je wou toch niet dat ze ook nog zuiver zongen?’ Ten opzichte van de instrumentalisten is men een beetje minder tolerant en blijft de oude, gouden standaard nog gehandhaafd. Maar de zuiverheid, waarover in de litteratuur en enkele andere kunsten zoveel getheoretiseerd wordt, behoort in de muziek, ten minste in de vocale muziek, niet meer tot de onaantastbare beginselen voor welke men desnoods een schavot bestijgt of een wereld ontwricht, liever dan hen te verzaken.
Ik weet niet waar die verslapping ener moeilijke en principiële discipline vandaan komt; ik weet niet hoever zij gaat. Misschien vertroebelde het accurate toonbewustzijn onder de invloed van een menigte hedendaagse componisten (de pest der muziek) die ‘modern’ willen doen door een gewoon, eenvoudig wijsje te voorzien van tegennatuurlijke, onorganische accoorden, of die op vooruitstrevendheid meenden te mogen roemen, wanneer zij majeur- en mineur-klanken van dezelfde toonsoort en dezelfde toontrap te hooi en te gras samenflansen tot groezelige klodders van drabbig geluid. Tussen de twee oorlogen zijn zij legio geweest, deze vrijgevochtenen, de grote heren en de kleine lieden, de bona fide en de simulanten. Zij hebben het oor verruimd en tevens ontredderd.
Waarschijnlijk is eveneens de invasie van allerlei exotische muzieken, die ‘het Westen’ sinds veertig jaar overstelpt hebben, de oorzaak dat wij 't langzaamaan minder nauw en minder streng nemen met onze eigen intonaties. Tussen die primitieve muzieken en de onze ligt een scheidslijn welke onoverkomelijk is, breder en dieper dan een afgrond. Die andere en de onze zijn verschillend. En deze verschillendheid vloeit niet voort uit kwesties van smaak (waarover te discuteren, en waarmee te schipperen zou zijn) doch uit de methode volgens welke onze muziek en die andere in haar aanvang geconstrueerd werden, uit het systeem dat van de gebezigde methode de consequentie is. In het kort komt het onderscheid hierop neer: De niet-Europese muzieken hebben nimmer de ‘reine drieklank’ gekend - het ‘volmaakt accoord’ - en bijna al haar intonaties zijn onverenigbaar met een klank-conceptie welke in ‘het Westen’ ontstond tussen de dertiende en veertiende eeuw onzer jaartelling. Het merkwaardigste van deze fundamentele verschillendheid is, dat niet de ‘primitieve’ muzieken dichter bij de natuur staan (zoals men oppervlakkig zou kunnen menen), doch daarentegen de Europese, gelijk sinds ruim honderd vijftig jaar hoe langer hoe wetenschappelijker bewezen kon worden. Omstreeks de jaren 1300 heeft zich in Europa een evolutionnair feit voorgedaan dat in de overige delen van de aardbol enkel is opgetreden (en nog zeer beperkt) nadat het door Europeanen verbreid werd. Van dit evidente feit - de ontdekking van de ‘reine drieklank’ - zal de Europese muziek (zowel de tonale als de atonale) altijd onafscheidelijk blijven en elke afwijking van dat natuurlijke fenomeen kan slechts beschouwd worden als een regressie, als een dwaling, als een decadentie.
De zuiverheid in de openbare Europese zangkunst behoort dus tot de eisen, die geen regels werden omdat zij stammen op een gewoonte of spruiten uit een neiging, maar omdat zij wetten zijn, strikte wetten, physische wetten, waarbij niet de geringste verzachting, niet de minste inschikkelijkheid kan worden overwogen, en nog minder vergoelijkt. Ons muziekstelsel is geen fantasie, geen verdichtsel, geen verzinsel, het is een wetenschap, een exacte wetenschap die geen twee tegenstrijdige opvattingen veroorlooft. Iedere toegeeflijkheid op dit gebied voert tot inconsequentie en onredelijkheid. Waarvoor worden met de grootste zorg onze orgels gestemd, onze piano's, onze overige instrumenten, als de zangers niet worden afgericht op een nauwkeurige intonatie? Waarvoor zijn er honderden boeken geschreven over de juiste stemming, als de zangpraktijk haar verwaarloost of negeert? Waarom zal de componist zich nog bekommeren over een of andere toon die het effect wijzigt van een melodie, van een accoord, als de zangers dat onderscheid niet opmerken, niet in acht nemen? Waartoe dient de acoustiek, met haar uiterst vernuftige apparaten, wanneer de zangers zich gedragen alsof zij niet bestaat? Waarvoor zijn er critici, wanneer zulke symptomen van incoherentie en wanorde te voorschijn komen zonder iemand te verontrusten?
In korter tijd dan het eerste kwartaal van dit jaar heb ik drie manifestaties bijgewoond van vals zingen, waarbij haast onmogelijk getwijfeld kon worden of het door toeval of toeleg geschiedde, en die mij pal voor de vraag plaatsten wat er gaande is in het muzikale geweten mijner tijdgenoten, want hetgeen ik ondervond met een soort van automatische afweer, bleek de overige hoorders niet merkbaar te hinderen.
De eerste dezer onverwachte stoten ontving ik bij de terzetten der jonge knapen in de Zauberflöte van de Ned. Opera. Elke noot der drie partijen werd tegen de toon aan of over de toon heen gezongen, blijkbaar opzettelijk, zonder enige consideratie voor de harmonieën van het begeleidend orkest. De indruk was afgrijselijk, maar stond geïsoleerd in het ensemble der opvoering.
De tweede echte schok kreeg ik op het concert dat hier gegeven is door Les petits chanteurs à la croix de bois uit Parijs. Naast een meerderheid van kinderen telt dit koor slechts enkele volwassenen, en de bedrevenheid waarmee de diverse moeilijkheden beheerst worden van de vocale polyphone stijl (de lastigste aller muzieken) verdient zonder twijfel evenveel respect als bewondering voor de paedagogie die zulke achtenswaardige resultaten levert. Er is een jong sopraantje onder hen dat tiereliert als een kanarie en een prima donna. Maar bijna iedere noot wordt onnauwkeurig geïntoneerd (meestal een achtste, dikwijls een kwart-toon te hoog of te laag) en dit aperte vals-zingen ging gedurende de ganse uitvoering zo onafgebroken voort dat als vanzelf het vermoeden moest opdoemen, dat die valsheid wellicht expresselijk door de instructeurs was nagestreefd.
De derde klap welke mijn auditieve zenuw te verwerken had, werd toegebracht door het Nuovo Madrigaletto Italiano, een klein ensemble van geselecteerde beroepszangers (drie vrouwen, drie mannen), afkomstig uit de oude muziek-stad Bologna, waar eertijds de hoogste muzikale diploma's werden uitgereikt. Dit virtuozenkoortje, onder leiding van een zeer kundig, zeer sensitief en zeer levendig dirigent (Emilio Giani) zou de volmaaktheid benaderen wanneer slechts de helft van de enorme studie welke zij wijden aan een uiterst zorgvuldige, uiterst soepele vertolking van de rhythmische, dynamische, melodische, poëtische elementen ener compositie, aangewend ware voor de exacte intonatie van elke noot. Voortdurend evenwel klonk iedere toon dermate labiel, onduidelijk, ondefinieerbaar (zelfs in de accoorden der rustpunten) dat iemand - een Mozart b.v. - die om zijn behendigheid te oefenen, het gezongene had willen opnemen als dictaat, zich voor een onmogelijke taak geplaatst zou zien, hoewel de muzikale tekst over het algemeen tamelijk eenvoudig was.
Ook hier scheen mij dat die instabiliteit, die ondefinieerbaarheid van de toon niet ten laste gelegd kon worden aan accidentele oorzaken als een technisch gebrek, maar hoofdzakelijk te wijten viel aan de onachtzaamheid, de nalatigheid jegens een princiep dat men genoeg vergeet om zich niet meer eraan te storen. Het instrumentje zelfs (een miniatuur-harmonium) waarmee de dirigent de toon aangaf, was zwevend en had gestemd moeten worden vóór het gebruik.
In de middeleeuwse iconografie wordt Gregorius de Grote, oprichter der eerste Schola Cantorum, afgebeeld met 'n stok naast zich om de leerlingen te tuchtigen die ‘ernaast’ zongen. Dat symbool drukte uit hoe moeilijk het stichten was ener juiste muziek. Vandaag zou het kunnen voorstellen wat er verloren raakt wanneer wij nalatig blijven tegenover een beginsel, dat niet enkel aan het zingen maar ook aan het componeren zin geeft.