Moses und Aron - De opera van Schönberg
Op golven van de N.W.D.R. en Paris-Inter is Vrijdagavond 12 Maart uit de Hamburgse Musik-Halle de wereldpremière verzonden van Arnold Schönbergs nagelaten en onvoltooide opera Moses und Aron.
De opvoering was een evenement van historisch belang; ten eerste omdat Schönberg sinds de Gurre-Lieder (1911), geschreven merendeels in oude stijl, geen enkel werk gemaakt had van eigenlijk grote omvang en afmeting; vervolgens omdat de tegenstanders van de nieuwe stijl (de atonaliteit en het twaalftonig rijen-systeem) reeds vroeg beweerd hadden dat met deze techniek het componeren van monumentale, symphonische volumens tot de onmogelijkheden behoorde wegens ontstentenis van elk constructief centrum; ten laatste omdat de vertolking (in concert-vorm) de verbazingwekkende sensatie gaf van iets onbreekbaars, iets onbuigbaars, iets onverwoestelijks in de regionen waar de dingen verzonnen worden en ontstaan alvorens te zijn. Ik kreeg de indruk van een imposante, reusachtige monoliet, van de hardste substantie, waar elk grein even zuiver is als fijn.
Hoewel een radiofonische auditie nooit een geheel volledige waarneming verleent van alle factoren die samentreffen bij een zeer uitgebreide combinatie van orkest, koren en soli, van muziek en woord, meen ik voldoende elementen te hebben om een oordeel te gronden. Wat mij tijdens het luisteren wellicht ontsnapte, kan mijn opinie slechts versterken, geenszins verzwakken, wanneer ik haar ooit te toetsen zal krijgen aan de reële klank. Want wat ik hoorde was reeds doeltreffend.
In muzikaal opzicht is de Moses und Aron van Schönberg zonder enige twijfel de arbeid van een meester, van een buitengewoon en een volstrekt onontkoombaar meester. Hij grift een scheidslijn in de geschiedenis. Al hetgeen daarvoor ligt, wordt verleden. Onherroepelijk verleden, en waarschijnlijk zelfs onbruikbaar verleden voortaan, vroeg of laat. Verleden met min of meer overgeërfde, min of meer aangeleerde sentimenten en sentimentaliteiten van mensen, die ongeveer zestig eeuwen lang dezelfde taal gesproken hebben, in een menigte dialecten, maar altijd als uiting van gelijke of overeenstemmende reflexen op hun contacten met de bewoners van aarde en hemel. Moses und Aron zet daar een streep achter welke de dikte heeft van een vestingmuur. Schönberg telt niet op. Hij schaft af. Hij schrapt. Hij annuleert. Bij de grens die hij trekt met een onverbiddelijke beslistheid, met een onwrikbare consequentie, begint het ganse innerlijke mens-zijn opnieuw. Niet van voren af aan. Neen. Volslagen opnieuw. En hoe? Welke karakteristieken vertoont die vernieuwing? Ik weet het niet. Ik zou geen enkele kunnen definiëren, ook niet in de vaagste termen. Wij tasten hier in het zwartste duister. Om het te weten, zou ik het moeten vragen aan de intelligentste der Hamburgse hoorders, enigszins vertrouwd met zelf-analyse, die na elk der twee bedrijven van Moses und Aron gedurende twaalf minuten hun voldoening betuigd hebben door een ratelend applaus. Hun antwoord zou nog interessanter kunnen zijn dan wij vermoeden.
Inderdaad, onder de tienduizenden verschillende klanken waaruit Moses und Aron is samengesteld, valt er geen enkele aan te wijzen die op een of andere manier in verband kan worden gebracht met de twee fundamentele roerselen van het leven: lust en onlust, vreugde en smart, plezier en displezier, in hun talloze verschijningsvormen en ontelbare nuanceringen. Geen enkele der accoorden, geen enkele der rhythmische groeperingen waarin zij optreden, geen enkel hunner uitvloeisels welke men desnoods melodisch zou kunnen noemen, bevat enige mogelijkheid tot associatie met een bekende menselijke gewaarwording, geen enkel geluid wekt iets op, insinueert iets, zinspeelt op iets wat sinds mensenheugenis de zenuwen opvingen als tekens, als berichten van binnen of van buiten, en wat in min of meer heldere symbolen kon worden meegedeeld als bevinding, als ervaring.
Bij Moses und Aron dus is het totale affectieve verleden uitgewist, tot de wortels uitgeroeid, systematisch geweerd. Er rest niets van. Geen vleugje herinnering zelfs. Geen vage toespeling. Met de beste wil der wereld en met de ruimste fantasie van interpretatie zal men er geen enkele classeerbare expressie kunnen aanwijzen. En het is niet gemakkelijk, het is zelfs ongelooflijk moeilijk om een pagina muziek te schrijven zonder betekenis, zonder een spoor achter te laten van een karakteriseerbare opwelling. Welnu: die paradoxale weddenschap gaat Schönberg aan, die halsbrekende toer houdt hij vol in een werk dat ruim twee uur duurt, en waar de wilskracht, de oplettendheid welke voor zulk een afsluiting van het instinctieve geheugen nodig zijn, geen seconde verflauwt, nergens faalt. Het meesterschap (de beheersing der materie en van zichzelf) dat voor een dergelijke toeleg vereist wordt, is niet beschrijfbaar, niet kwalificeerbaar, niet vergelijkbaar. Het is ongehoord. Maar overal in Moses und Aron is het meesterlijk in absolute zin en als zodanig aan een wonder evenredig.
Ik kan mij wel verklaren hoe en waarom Schönberg geraakte tot die radicale gesteltenis welke alle verbindingslijnen afsnijdt met de atavistische menselijke natuur en haar traditionele reflexen. Hij had de voosheid, de leugen doorzien van elke figuratie, elke allegorie, elke parabel die alle idee heeft opgeroepen sedert het zich belichaamt; hij had het bedrog geproefd, gepeild tot de bodem, dat ermee gepleegd is in een lange reeks van eeuwen, doch voornamelijk en op de leugenachtigste wijze in zijn eigen tijd. Ook hij heeft willen terugkeren naar het begin, naar de oorsprong, toen er nog geen toonladder was doch slechts de toon, toen er nog geen relatie was tussen de tonen doch slechts beweging van de toon, toen niets verbeeldbaar was en noembaar behalve de energie welke de beweging te voorschijn bracht.
Dit inzicht, aanvankelijk geformuleerd in een muziek-technisch schema, voerde Schönberg, toen zijn genie de rijpheid bereikt had, tot het onderwerp van Moses und Aron. Hij begon daaraan omstreeks 1930 en vervaardigde zelf de tekst. Als ik goed begrepen heb (want de becomponeerde woorden waren dikwijls onverstaanbaar en bij de radio-uitzending werd niet de geringste praktische toelichting verstrekt om het begrijpen te vergemakkelijken) bepaalt de gehele handeling zich tot het conflict tussen het Godsidee, dat aan Moses onthuld werd in het braambos (eerste bedrijf), en de wereld van het Gouden Kalf (tweede bedrijf) waar hij zijn visioen vernietigd ziet. En als ik goed begrepen heb, is het niet de tijd, gemeten in jaren en maanden, die Schönberg verhinderde zijn werk te voltooien, en ook niet de techniek, en ook niet een tanen van het diepe verlangen welke zijn arbeid stremde, toen hij de wijk nam naar Amerika waar hij nog twintig jaren vruchteloos zou wachten op een voortzetting zijner gedachte. Neen, gelijk Moses is hij blijven steken op de grens van het beloofde land, zonder het te betreden. Hij zag niet verder dan die grens. Hij heeft alle vroegere symbolen weggedaan als oud roest en versleten lompen. Hij heeft een nieuwe werkelijkheid bevroed en hartstochtelijk gewild. Hij heeft haar niet kunnen verwezenlijken. Hij liet de mensen, en zichzelf, onvoltooid in een woestijn.
Maar de beweging is er en zij zal niet worden gestopt, na zulk een arbeid, die zoveel teniet doet. Want wie dat behoord heeft kan nooit meer terug, ook al treurt hij om de vele mooie, vriendelijke dingen welke hij achterlaat voor afbraak.
Schrik daarover niet.
Niemand hoeft bang te zijn dat wij Moses und Aron hier spoedig, of misschien ook maar ooit, zullen horen. De partij der koren, die de hoofdrol hebben, vergt een kunst welke onze zangers nog zouden moeten leren. De taak van het orkest is minder lastig, maar dwingt ongetwijfeld tot een zorgvuldige voorstudie en tientallen repetities, waarop in Holland niet te rekenen valt. De partij van Aron (tenor) ligt bijna voortdurend zeer hoog en vraagt offers die slechts worden ingewilligd wanneer de bereidvaardigheid steunt op enthousiasme of een andere passie.
Deze zijn hier niet aanwezig. De geest is bij ons niet genoeg gericht naar de toekomst om ons de zwarigheden te getroosten ener onderneming, die benevens de genoemde inconveniënten het gevaar meebrengt dat zij de jeugd zou kunnen wakker schudden.
De Hamburgse opvoering, onder leiding van Hans Rosbaud, was bewonderenswaardig. De geduchte moeilijkheden werden overwonnen zonder ze te merken. Daar verrijst iets in Duitsland.
Zonderling is het dat wij een dirigent als Rosbaud totnutoe hier niet kennen!