Händel en Prokofjev
Na zijn terugkomst uit Amerika en Engeland, en met een verstuikt been dat nog niet helemaal was genezen, zette Van Beinum het orkest, zichzelf en ons à bout portant tegenover het tweede vioolconcert van Serge Prokofjev.
Hij had het gekoppeld aan een feestelijk toeterend en schalmeiend jachtstuk dat Händel voor een of andere gelegenheid samenflanste uit brokken van eigen vroegere composities, en gewoonweg ‘Concerto’ noemde. Dat mocht toen gerust. Het bijeengescharrelde werk, gecentreerd op één idee (fanfares en weer fanfares) mist variatie, en de thematiek der uitgezochte fragmenten heeft niets wat bijzonder aanspreekt, maar dat hinderde niemand in die tijd. Men luisterde niet zo nauw, men praatte met elkaar, men keek rond naar vrienden en kennissen, men groette, men merkte het niet of men vond het niet erg wanneer een van de hoorns er een beetje naast blies, en hoe meer hoorns, hoe meer hobo's, hoe meer rumoer, des te fleuriger, des te gezelliger klonk het allemaal, in de open lucht of onder de kandelaars, omdat iedereen in zijn ganse corpus daarbij tintelde.
Als ik het goed begrepen heb zwierf ongeveer een dergelijk tafereel van vrolijk geroezemoes de dirigent door het hoofd, terwijl hij aan het nadenken was over een muziek waarmee hij de avond zou kunnen inluiden (want de tien ouvertures die nog bruikbaar bleven, raken afgesleten) en toen hij, na dat geweldig optimistische ding van Händel gekozen te hebben, op zoek ging naar acht hoorns en acht hobo's. Het moet geen kleinigheid geweest zijn ze te vinden in dit seizoen van griep. En het deed me plezier hen in twee lange rijen naast elkander te zien. Ook het feit van enige overvloed getuigt ten gunste van de soliditeit ener cultuur en is waardeerbaar. Zoals dat dikwijls gebeurt in Händels eeuw, liggen de hoorns extra hoog, en het behoort tot de raadselen der geschiedenis hoe hun partijen ordentelijk gespeeld konden worden door de mensen uit die dagen. In dat register van hoogdruk beginnen de tonen gauw te zweven, te weifelen, vooral wanneer het instrument niet precies op temperatuur is, een tikje te koud of een tikje te warm, hetgeen de blazer te voren nooit met zekerheid kan weten. Elke seconde voelt men bij die acrobatische hoorns het risico van een ongeluk, als bij een dans op het slappe koord, en omdat zij biologeren meent men ten laatste niets meer te horen dan hen. Dit alles in aanmerking genomen verdiende de uitvoering respect en lof, al scheen zij te bont en te gewaagd. Maar ik houd wel van een beetje fantasie en verscheidenheid in de componenten van een orkest. Natuurlijk zijn er wetgeleerden die hier een balk zien doch niet eens een splinter bespeuren wanneer andere dirigenten een paar hoorns en zelfs trompetten toevoegen aan Beethoven die daar niet om vraagt en wiens coloriet dat werkelijk niet kan hebben. De inconsequentie is amusant van deze vingertikkers en ik gun ze hun vermaak.
In elk geval vormde het Concerto van Händel, dat juist wegens de universaliteit en de strakheid zijner taal iets neutraals, iets algemeen-geldigs gekregen heeft, een harmonisch contrasterend achterdoek voor Prokofjevs viool-concert.
Ik kende deze partituur niet waarvan de première mij ontgaan was en dat hier sinds 1939 niet meer op een programma kwam. Het te ontdekken als het ware, opeens te bemerken dat er een prachtig werk bestond zonder dat ik het vermoed had, bezorgde mij het intense vergenoegen van de verzamelaar die onverwachts voor een meesterwerk staat dat in zijn bereik ligt. Het midden-deel van dit viool-concert heeft inderdaad alle eigenschappen om niet de geringste twijfel over te laten omtrent de hoedanigheden welke geëist worden voor muziek om van de hoogste rang te zijn. De melodiek is expressief, edel van intonatie en origineel. Zij stamt rechtstreeks van de achttiende-eeuwse aria, doch het lukte Prokofjev haar zodanig te transfigureren (met behoud van al haar natuurlijkheid) dat zij persoonlijke uiting wordt en bewijs ener authentieke, intieme, oprechte, naïeve ontroering. Tussen haakjes: hierin slaagde nooit Strawinsky die hetzelfde probeerde; doch naar de echtheid en de onbevangenheid der reflexen, gelijk Prokofjev ze gaf, moeten wij terug, degenen onder ons tenminste wier visie niet verder reiken kan dan tot de grens van heden. Ik sluit de haakjes. Het melodisch materiaal is door Prokofjev behandeld als een ideale serenade (buiten tijd en plaats) welke geleidelijk stijgt (met episodes van rust) tot de vervoerende zang van de hymne. De gehele zuiver-compositorische arbeid is van een onovertrefbare intellectuele orde. Geen moment wordt de vrijelijk stromende innerlijke aandrift gestremd. Tussen de solo-viool en de overige instrumenten zijn er dialogen welker polyphone kwaliteiten slechts door de beste meesters uit vroeger perioden worden geëvenaard. De orkestratie is niet alleen uitmuntend. Zij heeft de bedoeling betoverend te zijn en slaagt daarin. Om een detail te citeren: de lage houtblazers waarmee de pizzicati der strijkers fluorescerend gemaakt worden als met een schuin doorvallende donkere glans. Dat is een adorabele vondst, die ik
honderd keer zou willen horen om alle saveur ervan tot in mijn binnenste te laten doorzijgen als een mooi geheim.
Ook de twee andere luiken van dit tryptiek zou ik willen karakteriseren, maar het ogenblik lijkt me niet gekomen voor een beschrijving die moet kunnen worden verantwoord. De vertolking klopte, doch zat nog te veel in de verf. De psychologische motivering werd me niet met dezelfde overtuigdheid duidelijk als bij het Andante. Er ontbrak in de zingende gedachtengang een continuïteit welke vormelijk aanwezig was voor het waarnemend brein zonder te groeien tot zintuiglijke werkelijkheid. Er is geen reden om dit tekort te wijten aan de dirigent, aan de solist (Jan Damen) noch aan het begeleidende orkest. Onder geen voorwendsel echter zou ik schuld durven werpen op de componist die een Andante schreef waarvan de constructie een zo ongestoorde interne eenheid bewaart te midden der afwisseling. De oorzaak ligt misschien bij mij die het veelvoud nog niet overzien kon. Want ik ben er zeker van dat Prokofjef's viool-concert alleen reeds terwille van het Andante op het repertoire zal blijven. Ik waardeer dat als onsterfelijk. Hoe meer men het hoort hoe meer de rest van de verborgen rijkdom zich zal openbaren. Wie had het idee om deze compositie weer te voorschijn te halen? Jan Damen of Van Beinum? Een van beiden heeft daarvoor recht op een aparte hulde.
Het was een zeer treffende gewaarwording te ondervinden hoe simpel, hoe overzichtelijk (doorschijnend als de lucht) en wellicht minder substantieel van inventie en van techniek Bartok's Concert voor orkest aandeed na dat werk van Prokofjev. Het schijnt me toch, dat de Rus eerder dan de Hongaar, minstens tien jaar eerder, het punt van synthese genaderd heeft, waar een componist alle structurele elementen nauwkeurig taxeert en doelmatig beheerst die in een tijdsbestek voorradig zijn. Wanneer iemand vandaag beginnen moet zou ik hem raden, geloof ik, om onder de modernen liever Prokofjev te nemen, niet als voorbeeld, maar als maatstaf van mogelijkheden.