Muziek voor ieder
Men kon zich verbeelden op het concert waarmee de Ned. Bachvereniging het vorig jaar besloot, men kon zich vergewissen, hoe volgelukkig de wereld zou zijn, als de Muziek niet een uitzondering was die ‘kunst’ wordt genoemd, maar aanwezigheid in ieder uur, dagen lang, zonder ophouden. Gelijk Bach, terwijl hij muziek maakte, zijn eigen werkelijkheid uitte, en op haar allerbest wanneer hij met zijn innerlijk oog vooruitkeek naar de toekomst, waar een stukje nieuw leven begint, een verwachting. Hij is dan de trouwhartigheid zelve. Hij is dan de goedheid. Hij is dan de hemelse vader van de Bergrede. Hij is dan de leliën des velds, die zich om niets bekommeren, en mooi zijn boven alle heerlijkheid. Hij is dan de gouden eeuw, waar het lam vredig graast naast de leeuw.
Dit is geen illusie. Hij vindt een muziek die ons geleidelijk verandert in dat Zelf van hem, in dat goddelijk Ik van hem, terwijl wij luisteren, niets doen dan luisteren. Wij vergeten alles, behalve dat wij leven in de zachte gloed van een onuitsprekelijke glans, in de vergenoegde harmonie van elk ding. Overal is beweging, maar nergens onrust. Overal vriendschap. Er is misschien nog wel een vijand, de oude satan, maar die vertrappen wij onder onze voet. Hoe stralen de drie trompetten om zulk een dageraad te prijzen waarin wij worden omgetoverd; hoe koeren de drie hobo's om te danken voor een dergelijke zegen; hoe ruisen en gonzen daartussendoor de violen, de violoncellen, de cembalo, het orgel, de pauken, het koor der stemmen! Een mens, op een moment van de peilloze tijd, heeft deze serene glorie horen klinken in zijn diepbinnenste hart, hij heeft haar verwezenlijkt, hij heeft haar vereeuwigd zolang wij haar zullen kunnen horen. Een zalig koninkrijk voor ieder zolang de melodieën duren. Elkeen voelde het als een onwaardeerbare gunst dat de eigen geest van Bach ons toezong: ‘Und wünscht mit Mund und Herzen - Ein selig's neues Jahr.’ Wat is dat allemaal eenvoudig, adorabel, en onbedenkelijk!
Hierna, om deze wonderlijke ondervinding te bevestigen, kwam het Concert voor twee violen, en wederom gebeurde de muziek met dezelfde souverein-bekoorlijke vertrouwelijkheid. Menigeen zal wel ooit hebben bemerkt hoe lastig het is om adaequate woorden te vinden voor de uitdrukking ener gemoedsgesteltenis die in het alledaagse en allernatuurlijkste een hoge, zeer hoge blijdschap ontmoet heeft. De bekende termen schijnen inhoudloos en andere bestaan er niet. Men is opeens in de regionen van het geheim. Daar treft men een volmaaktheid aan die de eigenschap heeft van geen ogenblik te verbazen of te weifelen en waarmee men verkeert als met een wezen dat men ontzaglijk bemint maar dat men precies kan beminnen gelijk men verlangt, en dat enkel er is om zich aldus te laten beminnen.
Zo ging het ook in dit dubbel-concert. Om te beduiden hoe Herman Krebbers, Theo Olof, het instrumentaal koor van het Concertgebouworkest en Anthon van der Horst dat werk hebben vertolkt, blijven alle technische appreciaties niet slechts beneden de waarheid doch worden pedant, eigenwijs en profanerend. In de lyrische dialoog van de Largo scheen niets onbereikbaar en bleef niets onvoldaan. Maar hoe te zeggen wat zo simpel is? Zonder het te beseffen werd men als Romeo en Julia, alvorens zij in de ochtend op hun balcon verschijnen. Doch dit is nabedacht bij wijze van vergelijking, en ik weet te goed dat zulke associaties niet passen bij Bach, omdat hij ze niet gehad kan hebben, en ook omdat die dialoog tot nog hogere kringen laat stijgen dan het paradijs der dichters. En toch ook weer gaat die muziek juist even ver als de heldere blik van verstandhouding die men twee gelieven soms ziet wisselen op straat, en zij gaat niet verder dan het eerste fluiten van een merel wanneer de lente nadert. Want Bach was een heel gewoon mens.
Maar terwijl ik daarna mijmerde over die mysterieuze en duidelijke gelijkheid tussen onder en boven, tussen aarde en hemelen, kon ik begrijpen dat de Russen een kunst hebben gedroomd, die de functie zou vervullen van een gemeenschappelijke openbaring te zijn der alledaagse dingen waarmee wij leven, een openbaring voor ieder van de onbegrensde tevredenheid welke zij in het verborgene behelzen. Het verwonderde mij echter ook niet dat het slechts weinigen gelukte die deur van een onuitputtelijke schatkamer te ontsluiten. Ik weet niet waarom. Het heeft een eeuw geduurd alvorens men kon zien wat Bach ontdekte, een halve eeuw om te bespeuren wat Moussorgsky zag. Waarom? Misschien omdat een onthuld geheim geen geheim meer is; misschien omdat het, door onthuld te zijn, nog geheimer wordt.