Op het kerkhof der Opera's
Omdat er sinds veertig jaar ongeveer geen enkele levensvatbare opera is gecomponeerd (over de gehele wereld niet!) en omdat de mensen op een aantal stukken van het courante repertoire zoetjesaan uitgekeken raken, doet men onderzoekingen hier en daar, om te zien of er soms een nog bruikbaar meesterwerk zou zijn terechtgekomen op het onmetelijke kerkhof, waar duizenden muziekdrama's in vergetelheid rusten.
Onder deze rehabilitatie-pogingen, die tot dusverre geen van alle succes hadden, moet ook worden gerekend de uitvoering in concertvorm welke door de V.A.R.A. is georganiseerd van Verdi's Macbeth.
Het stuk, een der werken uit Verdi's vroege periode, heeft destijds (omstreeks 1850) alle kansen gekregen, eerst in Italië, daarna in de Grote Opera van Parijs etc., maar kon zich nergens handhaven. Even voor de oorlog, in 1938, haalden de Engelsen (The Glyndebourne Opera) het op de planken. Zonder ander resultaat dan curiositeitshalve waarderende beschouwingen in de pers.
Tijdens zijn vroege periode, die ruim de helft van zijn leven heeft geduurd, componeerde Verdi in een stijl welke sedert Gluck en Rameau door alle geldige meesters der negentiende eeuw is bestreden. De aria ter wille van de aria. Dynamische contrasten en effecten zonder voldoende beweegredenen. Alles om een gemakkelijk applaus ten bate der recette. Soms ontsnapten de aanhangers dezer opportunistische techniek aan de consequenties hunner mercantiele beginselen, en schreven zij, als het ware per toeval, een werk waarvan de elementaire muzikale energie de stuitende mismaaktheden bedekte, vergoelijkte. Die werken bleven leven hoewel zij de toets ener redelijke kritiek niet kunnen doorstaan. Ieder kent ze.
Macbeth behoort niet tot deze klasse. De twee eerste bedrijven zijn van het grofste fabrikaat. Melodietjes die overal bij passen, behalve bij Macbeth. Alles volgens schablonesysteem. De begeleiding beperkt tot de primitiefste rhythmen van dans of mars. Een vlakke orkestratie zonder inventie, zonder nuances. Accoorden van het ordinairste allooi. Geen spoor van enige overeenstemming met het onderwerp. Nergens zelfs karakteristiek of pakkend genoeg om op een draaiorgel gezet te worden. Absoluut oninteressant. Later, in het vierde bedrijf (de slaapwandelscène) is de componist beter op dreef. Maar ook die gedeelten bevatten te weinig substantie om het geheel te redden.
Een vergelijking met Meijerbeer (De Hugenoten, De Profeet - eveneens van 1847) met Halévy (La Juive), met Auber (Stomme van Portici), met Rossini (Guillaume Tell) en enkele andere, is onmogelijk en volslagen absurd. Compositorisch beschouwd komt Verdi's Macbeth naast zulke namen en titels niet in aanmerking.
Een initiatief als deze uitvoering verdient lof, natuurlijk. Wanneer de V.A.R.A. oordeelkundiger geadviseerd werd zou haar streven zin kunnen hebben.
Op het kerkhof der Grote Opera ligt tussen Spontini's Vestale en Goldmarks Königin von Saba menige dode, waarvan de kortstondige verrijzenis kan gelijkstaan met een artistieke daad van rechtvaardigheid.
Maar nuttiger zou het ongetwijfeld zijn, dat zoveel moeite, kosten, talent en goede wil werden besteed voor het wekken van iets nieuws.